Overslaan en naar de inhoud gaan

RBGEL 060422 Psychisch letsel na asbestblootstelling; aanvullend desk. bericht orthopeed en psychiater ihb tzv niet aan blootstellingen gerelateerde beperkingen (3)

RBGEL 060422 Psychisch letsel na asbestblootstelling; aanvullend desk. bericht orthopeed en psychiater ihb tzv niet aan blootstellingen gerelateerde beperkingen

2
De feiten
2.1.

[eisende partij] huurt sinds december 1998 van Talis de woning aan de [adres] te [woonplaats] . In de huurwoning is amosiet, een niet-hechtgebonden vorm van asbest aangetroffen, nadat [eisende partij] Talis op 18 september 2012 op advies van zijn buurman had gewezen op de mogelijke aanwezigheid van asbest. Diezelfde dag heeft [eisende partij] de woning moeten verlaten onder achterlating van zijn eigendommen. Talis heeft [eisende partij] ondergebracht in een hotel, zodat de huurwoning kon worden gesaneerd. [eisende partij] heeft drie maanden in het hotel moeten verblijven en de inboedel van [eisende partij] is vanwege de aangetroffen asbestbesmetting deels vernietigd. Partijen hebben een geschil over (de hoogte van) de door Talis aan [eisende partij] te vergoeden inboedelschade in onderling overleg afgewikkeld.

2.2.
Tussen partijen is vervolgens een geschil ontstaan over de vraag of Talis aansprakelijk is voor de overige door [eisende partij] gestelde schade. Dit heeft geleid tot een procedure bij de kantonrechter van deze rechtbank tussen [eisende partij] als eisende partij en Talis als gedaagde partij (zaak- en rolnummer 4763229\ CV EXPL 16-632). Op 25 november 2016 is in die zaak vonnis gewezen (verder: het vonnis van 25 november 2016) (geen publicatie bekend, red. LSA LM) . Daarbij heeft de kantonrechter voor recht verklaard dat Talis als eigenaar van de verhuurde woning jegens [eisende partij] op grond van artikel 6:174 BW aansprakelijk is voor de schade die is veroorzaakt als gevolg van de aanwezigheid van asbest in deze woning (verder: de asbestblootstelling) en op basis daarvan verplicht is de door [eisende partij] geleden en in de toekomst nog te lijden materiële en immateriële schade aan [eisende partij] te vergoeden. Voor de vaststelling van de omvang van deze schadevergoedingsplicht van Talis heeft de kantonrechter de zaak verwezen naar de schadestaatprocedure. Tegen het vonnis van 25 november 2016 is geen hoger beroep in gesteld.

2.3.
In het vonnis van 25 november 2016 is onder de feiten de uitkomst van een in opdracht van Talis uitgevoerde asbestinventarisatie als volgt opgenomen:

“1 Samenvatting

In opdracht van Talis (…) is op 20 september 2012, de woning (…) geïnventariseerd op de aanwezigheid van asbest en/of asbesthoudende materialen. [milieulaboratorium] te [vestigingsplaats] voert een risicobeoordeling in niet-sloopsituaties (…) uit. De opdrachtgever heeft opdracht gegeven om geen destructieve handelingen te verrichten en zowel de bouwkundige constructie als de gebruikersfunctie (zoals vloerbedekkingen) niet aan te tasten.

(…)

De volgende materialen zijn aangetoond tijdens de inventarisatie:

(…) ruimten locatie hoeveelheid (…) risicoklasse
  Berging wand schacht ca. 2,5m2   3 containment
  1e verdieping vloer/trap niet te bepalen   2 containment
  1e verdieping wand schacht ca. 2,5m2   3 containment
  berging vloer niet te bepalen   2 containment
  zolder wand schacht ca. 5m2   3 containment
  zolder vloer/trap niet te bepalen   2 containment

4
Resultaten

4.1
Resultaten historisch onderzoek

Er heeft allereerst overleg met [technisch beheerder Talis] d.d. 18 en 19 september 2012 plaatsgevonden. De relevante informatie die het overleg (…) heeft opgeleverd is als volgt. Uit dit overleg is informatie naar voren gekomen dat er in de woning een schacht aanwezig is, deze is afgetimmerd met mogelijk asbesthoudend board. Op de vloer van de berging, trap naar 1e verdieping, overloop, trap naar zolder en de zolder zijn door [technisch beheerder Talis] restanten van dit board aangetroffen. In overleg met [technisch beheerder Talis] is op 18 september 2012 besloten om een risicobeoordeling in niet –sloopsituaties (…) te laten uitvoeren (…). [technisch beheerder Talis] heeft ons tevens naar het digitaal bouwarchief van de [gemeente] verwezen. In eerdere asbestinventarisatierapporten ( [rapportnummer 1 en adres] en [rapportnummer 2 en adres] ) van [milieukundig onderzoeksbureau] te [vestigingsplaats] is aangetoond dat de aftimmering van de schacht is afgewerkt met amosiet (15/30%) board.

Conclusies deskresearch:

De schacht in de berging, 1e verdieping en op zolder is mogelijk afgewerkt asbesthoudend board”.

2.4.
In het analyserapport van 24 september 2012 van [milieulaboratorium] komt [milieulaboratorium] tot de volgende meetresultaten, gemeten per ruimte in de huurwoning:

Ruimte Concentratie aan asbestvezels in vezels/m3 lucht Concentratie aan asbestvezels in vezelequivalenten/m3 lucht
Keuken 11718 117176
Woonkamer 7570 75704
Entree 4570 45699
Slaapkamer 1 11576 115764
Slaapkamer 2 11576 115764
Slaapkamer 3 11718 117175
Overloop 11647 116457
Hobbykamer 11647 116457

2.5.
Uit het vonnis van 25 november 2016 wordt verder het volgende geciteerd:

4.11. Anders dan Talis heeft aangevoerd, is naar het oordeel van de kantonrechter reeds door de enkele aanwezigheid van niet-hechtgebonden asbest in de woning, die ook bij een normaal gebruik van de woning op eenvoudige wijze los kan raken en zich door de woning kan verspreiden, sprake van een opstal die niet voldoet aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen.

Dat is temeer het geval nu als niet, althans onvoldoende weersproken, vast staat dat Talis al langere tijd op de hoogte was van het feit dat in woningen, die in dezelfde bouwstroom als de onderhavige woning zijn gebouwd, asbest is verwerkt op eenvoudig te bereiken plaatsen. Wellicht dat specifieke kennis over de aard en het soort asbest in de betreffende woningen heeft ontbroken tot het onderzoek in september 2012, maar gelet op het in 1993 uitgevaardigde verbod om asbest toe te passen en de stand van zaken daaromtrent vóór en in 2012 had van Talis verwacht mogen worden dat zij, als woningcorporatie met de op haar rustende maatschappelijke taken en verantwoordelijkheden, haar woningbestand op de aanwezigheid van (niet-hechtgebonden) asbest actief had gescreend, in ieder geval vanaf 2010. Anders dan een gebroken waterleiding, zoals in het vonnis van de rechtbank Limburg (ECLI:NL:RBLIM:2014:9365) aan de orde is en waarop Talis zich beroept, die op zichzelf geen (onmiddellijk) gevaar voor de (volks-)gezondheid oplevert, levert niet-hechtgebonden asbest dit gevaar wel op. Als feit van algemene bekendheid heeft immers te gelden dat de enkele blootstelling aan niet-hechtgebonden asbestvezels, en in het bijzonder amosiet (bruin asbest), al kan leiden tot diverse ernstige gezondheidsklachten, waaronder longkanker. Daarvoor is niet nodig dat de blootstelling zich over een langere periode uitstrekt. Kortom, er is naar het oordeel van de kantonrechter sprake van een gebrekkige opstal in de zin van artikel 6:174 BW.

4.12.
Vervolgens moet de kantonrechter de vraag beantwoorden of het gevaar zich ook al heeft verwezenlijkt, zoals [eisende partij] stelt en Talis gemotiveerd betwist. Anders dan Talis meent, heeft het gevaar zich al verwezenlijkt in de vorm van de blootstelling aan niet-hechtgebonden asbest(vezels). Dat vond Talis kennelijk zelf ook nu de aanwezigheid van de asbestvezels voor haar aanleiding vormde voor de onmiddellijke ontruiming en verzegeling van de woning en (uiteindelijk) de sanering van de woning en de vernietiging van het merendeel van de inboedel.

Daarmee is het mogelijke vervolg op de verwezenlijking van het gevaar in de vorm van het ontstaan van schade ook gegeven. Dat zich nog niet alle mogelijke gevolgen van de verwezenlijking van dit gevaar hebben geopenbaard en wellicht ook niet zullen openbaren, zoals het ontstaan van ziektes die zijn gerelateerd aan de blootstelling aan niet-hechtgebonden asbestvezels, doet daaraan niet af. Deze factoren kunnen wel van belang zijn bij de bepaling van de omvang van de schade, waarover hierna meer.

4.13.
Voorts beroept Talis zich op de tenzij-clausule. Anders dan Talis heeft aangevoerd, kan in dit geval niet worden aangenomen dat de schade, die meer omvat dan mogelijke gezondheidsschade, is ontstaan op een moment zo kort na het ontstaan van het gevaar dat aangenomen moet worden dat Talis, als bezitter van de opstal, deze schade niet meer had kunnen voorkomen.

De kantonrechter verwijst daarvoor allereerst naar hetgeen in rechtsoverweging 4.11. is overwogen. Verder heeft [eisende partij] gemotiveerd gesteld dat hij, voorafgaande aan 18 september 2012, regelmatig asbestdeeltjes heeft opgezogen, zonder te weten dat er sprake is geweest van asbest. Talis heeft ook niet, althans onvoldoende, weersproken dat [eisende partij] al langere tijd aan de asbestvezels is blootgesteld. Daarmee staat vast dat dit gevaar zich al langer heeft geopenbaard en niet uitsluitend op 18 september 2012. De mate van besmetting van de inboedel levert eveneens een sterke aanwijzing op voor het feit dat de blootstelling aan en verspreiding van de niet-hechtgebonden asbestvezels zich al langer heeft voorgedaan. Zelfs de inboedel die op zolder en in (een) niet-gebruikte slaapkamer(s) stond opgeslagen ten behoeve van de voorgenomen emigratie naar Curaçao is vanwege besmetting vernietigd.

Het beroep op de tenzij-clausule slaagt dan ook niet.”

2.6.
Na het vonnis van 25 november 2016 hebben partijen overleg gevoerd over de afwikkeling van de schade. Omdat Talis vraagtekens zet bij het causale verband tussen de gezondheidsklachten van [eisende partij] en de asbestblootstelling hebben partijen op gezamenlijk verzoek [psychiater] opdracht gegeven tot een psychiatrische expertise ten aanzien van zowel [eiser sub a] als [eiser sub b] .

2.7.
Tijdens het onderzoek met betrekking tot [eiser sub a] heeft [psychiater] contact opgenomen met [medische adviseur van Talis] met de vraag naar meer medische informatie over [eiser sub a] betreffende de periode vóór de asbestblootstelling. Over dit contact heeft [medische adviseur van Talis] bij brief van 8 augustus 2019 het volgende aan [psychiater] bericht:

“Tijdens ons telefonisch onderhoud op 17 februari 2019 meldde u, nog aanvullende informatie nodig te hebben inzake de psychiatrische voorgeschiedenis ter beoordeling van het functioneren van betrokkene voor de asbestvondst. Wij spraken toen af, dat u deze informatie zelf met een machtiging van betrokkene bij de huisarts en eventuele andere behandelaars zal opvragen.

Voor zover ik uit uw rapportage kan opmaken, heeft u toch afgezien van het opvragen van aanvullende informatie. Kunt u mij berichten waarom u hiervan heeft afgezien? Bent u van mening, dat u voldoende bent geïnformeerd over het functioneren van betrokkene vóór de asbestvondst om daarover conclusies te kunnen trekken?”

2.8.
Uit het definitieve rapport van [psychiater] van 6 september 2019 ten aanzien van [eiser sub a] wordt als volgt geciteerd:

“Werkwijze
(…)
Op 23-07-2019 is het conceptrapport verzonden naar de medisch adviseurs om hen gelegenheid te geven aanvullende vragen te stellen of opmerkingen te maken.
[medische adviseur van Talis] , stelde een aanvullende vraag met betrekking tot opvragen van informatie bij de huisarts. Ik heb hiervan afgezien, omdat ik, na de ontmoeting met betrokkene en na bestudering van het uitgebreide dossier, over voldoende materiaal beschikte om mij een beeld te vormen van het functioneren van betrokkene voor de asbestvondst.
(…)
Medisch dossier
In het medisch dossier is nauwelijks informatie aanwezig over de periode vóór september 2012. Dit is vreemd, omdat daarvoor hoogstwaarschijnlijk al problemen op mijn vakgebied bestonden. Er heeft overleg plaatsgevonden met [medische adviseur van Talis] , de opdrachtgever. Ik heb begrepen dat er verder geen informatie bestaat, ik heb alle informatie ontvangen waarover hij beschikte.
(…)

5. 04-10-2013 Behandelplan, PAAZ, Canisius Wilhelmina Ziekenhuis
Betrokkene werd opgenomen voor een time-out bij oplopende spanningen in de thuissituatie. Er is een depressie, waarvoor hij al in behandeling was bij het CWZ.
(…)
15. 22-08-2017 Bericht van [psychiater] , Canisius Wilhelmina Ziekenhuis, naar aanleiding van verzoek om informatie
Betrokkene is vanaf januari 2009 bekend op de polikliniek psychiatrie van het CWZ. Daarvoor waren er behandelcontacten bij de GGZ Nijmegen en het Radboud Ziekenhuis. Hij werd verwezen in verband met persisterende pijnproblematiek naar aanleiding van humerusfractuur in het verleden. Ook waren er depressieve klachten en posttraumatische stressklachten. De behandeling was poliklinisch, waarbij ambulante begeleiding door een spv-er plaatsvond.
(…)
Overwegingen en conclusies
Ziektegeschiedenis voor de vondst van asbest in zijn woning (18-09-2012)

- Er zijn geen aanwijzingen voor somatische of psychiatrische problemen voor 1997.
- In 1997 was er een bedrijfsongeval bij betrokkene waarbij hij een humerus schacht fractuur rechts, een olecranon fractuur rechts en een fractuur van het os piriforme in zijn rechterhand opliep. In verband met de humerus fractuur heeft er veel behandeling plaatsgevonden en was er een lange revalidatieperiode. Hij bleef echter pijnklachten en andere klachten houden van zijn arm. (…)
- In 1998 is hij in behandeling geweest op de PAAZ van het CWZ in verband met verwerkingsproblemen en depressieve klachten bij het Pijnteam. Deze behandelingen hebben weinig verbetering gegeven.
- In 2009 heeft hij opnieuw behandeling gezocht voor zijn klachten. Er wordt in het dossier gesproken over behandelcontacten bij de GGZ Nijmegen en in het UMC Sint Radboud, maar het is niet helemaal duidelijk wanneer dit geweest is en informatie over deze behandelingen ontbreekt. Betrokkene zelf kan er weinig over vertellen. Wel is gedocumenteerd dat hij in 2009 opnieuw in behandeling is gekomen op de PAAZ van het CWZ in verband met depressieve klachten en de nog steeds bestaande armklachten. Hij heeft deelgenomen aan een deeltijdbehandeling, gericht op de behandeling van onbegrepen somatische klachten. Na afronding van de deeltijd is hij poliklinisch begeleid door een spv-er van de PAAZ.
- Op het moment van de vondst van asbest in zijn woning in september 2012 werd hij nog steeds begeleid door de spv-er. (…)
(…)
Diagnostische overwegingen en conclusies

Er is sprake van ingewikkelde problematiek, waarbij de preëxistente problemen op mijn vakgebied en de gevolgen van de vondst van het asbest in de woning van betrokkene beide een rol spelen.

 Op het moment van de vondst van het asbest in de woning was betrokkene al bekend met lichamelijke en psychische klachten. (…) Op mijn vakgebied hebben behandelingen plaatsgevonden, voornamelijk op de PAAZ van het CWZ (1998,2009). Betrokkene heeft sinds de laatste behandeling in 2009 altijd een ondersteunend contact gehad met een spv-er van het CWZ.
Er was in de jaren voor de vondst van het asbest een evenwicht in zijn leven. Hij deed het huishouden, zijn echtgenote was kostwinner. Hij had met zijn echtgenote en zijn gezin toekomstplannen, die op het punt stonden gerealiseerd te worden.
 [psychiater] , die betrokkene langdurig heeft behandeld, spreekt over een man met een kwetsbare persoonlijkheidsstructuur, met een beperkte frustratietolerantie en een snel verhoogde achterdocht. Op grond van de informatie in het dossier, de anamnese en het door mij verrichte psychiatrisch onderzoek denk ik dat dat juist is. Betrokkene heeft een beperkt vermogen om om te gaan met spanningen en problemen, zijn coping is beperkt: in de meeste conflicten kiest hij er meestal voor om de strijd aan te gaan, zich boos te maken of om zich terug te trekken.
De vondst van het asbest is een breekpunt geweest in zijn leven en in zijn functioneren. Hij is de greep op zijn leven kwijtgeraakt. Zijn toekomstdromen zijn op de lange baan geschoven en het is de vraag of de nieuwe toekomst op Curaçao met zijn gezin ooit nog gerealiseerd kan worden. Hij lijdt onder de situatie en ziet dat zijn echtgenote en kinderen er ook onder lijden. (…)

Beantwoording van de gestelde vragen

(…) In onderstaande vragen moet indien de term “ongeval” wordt gebruikt deze worden begrepen als “de gebeurtenis waarbij asbest werd aangetroffen in de woning van betrokkene”.

1.
De situatie met de vondst van
(…)
Diagnose

f. Wat is de diagnose op uw vakgebied? Wilt u daarbij uw differentiaal diagnostische overweging geven?

Antwoord:
- Op het moment dat ik betrokkene onderzocht werd zijn functioneren voor het grootste deel bepaald door de aanpassingsstoornis met een gemengde stoornis van emoties en gedrag, chronisch (code DSM-5:30.4). De aanpassingsstoornis is het gevolg van de langdurige en chronische stresssituatie die is ontstaan na de vondst van asbest in september 2012 in zijn woning. Op het moment van het onderzoek bij mij waren er nog steeds forse stressfactoren. (…)|
- Daarnaast waren er op dat moment ook lichamelijke klachten, die waren ontstaan na een bedrijfsongeval in 1997. De klachten konden echter maar zeer ten dele worden verklaard door het lichamelijk letsel dat hij bij dit ongeval had opgelopen. In het verleden was de diagnose somatisch-symptoomstoornis met voornamelijk pijn gesteld, differentiaal diagnostisch is er ook gesproken over een conversie. Ik ben van mening dat de diagnose somatisch-symptoomstoornis met voornamelijk pijn, chronisch, licht (code DSM-5:300.82) van toepassing is.
- Daarnaast moet worden opgemerkt dat betrokkene een kwetsbare man is, met beperkte coping vaardigheden. Mijn inziens is er echter geen persoonlijkheidsstoornis conform de criteria van het DSM-5. Dit is een factor die ook bijdraagt aan het feit dat de problematiek zich op deze wijze heeft ontwikkeld en maakt het oplossen daarvan moeilijk.
(…)
Beperkingen

h. Welke beperkingen op uw vakgebied bestaan naar uw oordeel bij de onderzochte in zijn huidige toestand, ongeacht of de beperkingen voortvloeien uit het ongeval? (…)

Antwoord:
Op het gebied van de zelfzorg en de ADL-activiteiten zijn er geen beperkingen, met uitzondering van de beperkingen die voortkomen uit zijn armklachten.
Betrokkene is een man met een beperkte draagkracht. Hij heeft moeite met druk en spanning. Hij kan moeilijk stress hanteren. Zijn coping vaardigheden zijn beperkt. Bij conflicten heeft hij een “fight or flight” reactie: hij gaat de strijd aan, maakt zich boos waarbij hij soms verbaal dreigend kan zijn of hij trekt zich terug. Hij kan moeilijk relativeren, kan geen ontspannende activiteiten ondernemen, maakt geen gebruik van geruststellende gedachten of andere palliatieve mechanismen, zoekt geen steun bij vrienden en kan moeilijk zijn problemen delegeren.
In zijn opstelling naar anderen, is er achterdocht. Hij is voortdurend op zijn hoede, controleert zaken en daardoor kunnen er soms escalerende conflicten ontstaan. Hij heeft moeite met het aangaan van gelijkwaardige sociale contacten door zijn opstelling en zijn achterdocht.
Hij is niet in staat om op dit ogenblik sociaal maatschappelijk naar behoren te functioneren. Hij is te gepreoccupeerd met de vondst van het asbest in zijn woning en de gevolgen daarvan die hij nog steeds dagelijks ondervindt en er mee bezig is. Hij heeft geen tijd of rust om met andere zaken bezig te kunnen zijn. Hij is in strijd met de woningbouwcorporatie, pas als die strijd een voor hem acceptabele uitkomst kent, zal hij zich op andere dingen kunnen richten.

Medische eindsituatie

i. Acht u de huidige toestand van de onderzochte zodanig dat een beoordeling van de blijvende gevolgen van het ongeval mogelijk is, of verwacht u in de toekomst nog een belangrijke verbetering of verslechtering van het op uw vakgebied geconstateerde letsel?

Antwoord:
Er is geen eindtoestand. Op dit ogenblik zijn er nog steeds forse klachten, die zullen blijven bestaan zolang er geen bevredigende oplossing is voor de problemen en de procedure zich blijft voortslepen. De stress die dat oplevert is een onderhoudende factor voor zijn klachten. Een aanpassingsstoornis is het gevolg van stressfactoren. Wanneer de stressfactoren afnemen, mag worden verwacht dat ook de klachten zoals de stemmingsklachten, slaapklachten, onrust, agitatie en boosheid zullen afnemen.
Wanneer deze situatie niet kan worden opgelost, vrees ik dat de klachten waar hij en zijn gezin onder lijden nog lang zullen voortslepen.
(…)

2. De situatie zonder ongeval

Klachten, afwijkingen en beperkingen voor ongeval.

a. Bestonden voor het ongeval bij de onderzochte reeds klachten en afwijkingen op uw vakgebied die de onderzochte thans nog steeds heeft?

Antwoord:
Voor het ongeval was betrokkene ook al een beperkt belastbare man, maar er was een evenwicht in zijn leven. Er waren enige lichamelijke klachten als gevolg van restverschijnselen van een fractuur van zijn rechter onderarm in combinatie met een psychiatrische stoornis (somatisch-symptoomstoornis/conversie). Maar de beperkingen die hij daarvan ondervond, hadden weinig gevolgen voor zijn sociaal maatschappelijk functioneren. Hij had de zorg voor zijn gezin op zich genomen, zijn echtgenote was kostwinner. Voor zover bekend heeft hij zijn taken als vader en echtgenoot altijd goed kunnen invullen.

b. Zo ja, kunt u dan aangeven welk functieverlies en welke beperkingen voor het ongeval uit deze klachten en afwijkingen voortvloeien en thans nog steeds uit deze klachten en afwijkingen voortvloeien?

Antwoord:
De beperkingen in het functioneren van de linkerarm en de pijnklachten van de linkerarm dateren van voor de vondst van het asbest in zijn woning.

Klachten, afwijkingen en beperkingen zonder ongeval

c. Zijn er daarnaast op uw vakgebied klachten en afwijkingen die er ook zouden zijn geweest of op enig moment ook hadden kunnen ontstaan, als het ongeval de onderzochte niet was overkomen?

Antwoord:
Er zijn geen redenen om aan te nemen dat de huidige klachten en beperkingen zouden zijn ontstaan indien betrokkene niet zou zijn geconfronteerd met de vondst van het asbest in zijn woning en de lange nasleep daarvan.

d. Zo ja (dus zonder ongeval ook klachten), kunt u dan een indicatie geven met welke mate van waarschijnlijkheid, op welke termijn en in welke omvang de klachten en afwijkingen dan hadden kunnen ontstaan?
e. Kunt u aangeven welke beperkingen uit deze klachten en afwijkingen zouden zijn voortgevloeid?
f. Verwacht u in de toekomst nog een belangrijke verbetering of verslechtering van de op uw vakgebied geconstateerde niet ongevalgerelateerde klachten en afwijkingen?
g. Zo ja, welke verbetering of verslechtering verwacht u?
h. Kunt u aangeven op welke termijn en in welke mate u die verbetering dan wel verslechtering verwacht?
i. Kunt u aangeven welke gevolgen deze verbetering dan wel verslechtering zal hebben voor het functieverlies en de beperkingen (als bedoeld in vraag 2e)?

Antwoord:
Gezien het antwoord op vraag 2c zijn de vragen 2d t/m 2i niet van toepassing”.

2.9.
Uit het definitieve rapport van [psychiater] van 27 september 2019 ten aanzien van [eiser sub b] wordt als volgt geciteerd:

Beantwoording van de gestelde vragen
In de vraagstelling moet de term “ongeval” steeds gelezen worden als “blootstelling aan asbest”.
1. De situatie met ongeval
(…)
Diagnose
f. Wat is de diagnose op uw vakgebied? Wilt u daarbij uw differentiaal diagnostische overweging geven?

Antwoord:
In deze casus dient er gesproken te worden over een aanpassingsstoornis met een gemengde angstige en sombere stemming, chronisch, code 309.28.
De stoornis is het gevolg van chronische, forse stressfactoren in haar leven, waarbij de vondst van het asbest in september 2012 de eerste, luxerende stressfactor is geweest. Tijdens de saneringsperiode waren er veel onduidelijkheden, de hele procedure is niet vlekkeloos verlopen en heeft veel stress gegenereerd. Tot op heden is de financiële afwikkeling nog niet afgerond. Bijkomende stressfactoren zijn het feit dat zowel haar echtgenoot als de oudste dochter ook psychische/ psychiatrische problematiek hebben gekregen naar aanleiding van de gebeurtenissen, de financiële problemen en de ontstane relatieproblemen. Er is binnen het gezin veel angst en onzekerheid over de toekomst en mogelijke effecten van de blootstelling aan asbest op langere termijn.
(…)
Beperkingen

h. Welke beperkingen op uw vakgebied bestaan naar uw oordeel bij de onderzochte in zijn huidige toestand, ongeacht of de beperkingen voortvloeien uit het ongeval? (…)

Antwoord:
Bij de beantwoording van deze vraag ga ik niet in op de beperkingen ten gevolge van de schouderklachten, omdat die berusten op een orthopedische oorzaak en ik geen uitspraken kan doen buiten mijn vakgebied.
Er is een beperkte belastbaarheid en er zijn energetische beperkingen. Ze voelt zich snel vermoeid en heeft behoefte aan extra rustmomenten gedurende de dag.
Er is initiatiefverlies en een neiging tot passiviteit en wegzinken in sombere gedachten.
Er zijn beperkingen in het omgaan met stressbelasting of deadlines. Wanneer zij druk ervaart of stress, nemen de lichamelijke klachten toe en is er een toename van angst, paniek en of somberheid.
Er zijn geen beperkingen op het gebied van de zelfzorg en de normale ADL-activiteiten. Betrokkene kan de noodzakelijke huishoudelijke activiteiten verrichten en de zorg dragen voor haar gezin. Het kost haar meer energie dan in het verleden om bezig te zijn met het gezin en er blijven regelmatig dingen liggen.
Ze vermijdt activiteiten, zowel met haar gezin als met anderen. Er is sociale isolatie. De aanwezigheid van anderen roept stress op en leidt tot een toename van klachten.
Op het gebied van wandelen en autorijden zijn er geen beperkingen.

Medische eindsituatie

i. Acht u de huidige toestand van de onderzochte zodanig dat een beoordeling van de blijvende gevolgen van het ongeval mogelijk is, of verwacht u in de toekomst nog een belangrijke verbetering of verslechtering van het op uw vakgebied geconstateerde letsel?

Antwoord:

Uit de diagnose en het antwoord op vraag 1g blijkt dat een aanpassingsstoornis in principe een reversibele aandoening is. Dit betekent dat zolang het huidige stressniveau in haar leven bestaat, niet mag worden verwacht dat haar klachten en beperkingen zullen afnemen. Pas wanneer de stressfactoren verminderen, zullen haar klachten en beperkingen afnemen. Dit betekent dat in ieder geval de financiële afhandeling van de schade moet worden afgerond, er weer een nieuw en reëel toekomstperspectief moet komen en de relatie en gezinsproblematiek moet worden opgelost.

Wanneer deze problemen niet tot een oplossing komen, ben ik pessimistisch over een verandering. Gezien het feit dat de situatie al lang bestaat en er al een aantal behandelpogingen en begeleidingstrajecten zijn geweest in het verleden, is het duidelijk dat de problematiek hardnekkig is en het waarschijnlijk nog wel enige tijd zal vergen om verbetering te bewerkstelligen.”

De rechtbank merkt op dat het procesdossier niet het volledige rapport bevat. De antwoorden op de vragen met betrekking tot de situatie zonder ongeval ontbreken.

3
Het geschil
3.1.

[eisende partij] vordert - samengevat weergegeven -, nadat zij haar eis tijdens de mondelinge behandeling heeft verminderd, onder meer vanwege aanvullende betalingen door Talis, dat de rechtbank bij vonnis, zo mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

I. Talis veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 668.882,33 (€ 686.601,00 - € 13.985,67 - € 3.733,00) aan schadevergoeding als gevolg van de asbestblootstelling, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de datum van dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening,
II. bepaalt dat Talis in de toekomst onverkort gehouden zal zijn de door [eisende partij] geleden of nog te lijden schade integraal te vergoeden, indien zich één van de navolgende medische voorbehouden voordoet:
- de bij [eisende partij] thans aanwezige psychische en lichamelijke klachten zijn twee jaar na de datum van de onderhavige dagvaarding niet, dan wel niet volledig verdwenen,
- bij de vaststelling van asbestgerelateerde klachten, die zijn te herleiden tot de asbestblootstelling,
III. bepaalt dat Talis een belastinggarantie afgeeft,
IV. Talis veroordeelt tot vergoeding van de buitengerechtelijke kosten van € 21.278,16 (€ 25.566,10 - € 4.287,94),
V. Talis veroordeelt tot vergoeding van de integrale proceskosten van € 12.206,33, alsmede tot vergoeding van de nakosten.

3.2.
[eisende partij] stelt dat hij als gevolg van de asbestblootstelling (gezondheids)schade heeft opgelopen, met name bestaande uit psychische klachten, die op zichzelf en vanwege de daaruit volgende beperkingen hebben geleid tot schade. Daarnaast stelt [eisende partij] dat de bejegening van Talis na de asbestblootstelling ziekmakend is geweest en de klachten heeft verergerd. Naast de geleden schade vanwege de noodzakelijke medische behandelingen en de uit de psychische klachten volgende beperkingen stelt [eisende partij] dat de psychische klachten ervoor hebben gezorgd dat het plan van het gezin om op korte termijn te emigreren naar Curaçao en daar appartementen te gaan verhuren niet is doorgegaan. Dat heeft ook tot schade geleid, aldus [eisende partij] . [eisende partij] heeft het beloop van de schade waarvan vereffening wordt gevraagd gespecificeerd in de volgende schadeposten, zoals verminderd ter zitting en berekend vanaf 18 september 2012 tot 18 september 2020:

- telefoon- en portokosten: € 800,00,
- reiskosten: € 2.000,00,
- medische behandelingen: € 13.174,00 minus € 3.733,00 = € 9.441,00
- huishoudelijke hulp: € 19.562,00,
- verlies aan verdienvermogen: € 221.013,00,
- verlies aan zelfwerkzaamheid: € 144.767,00,
- immateriële schade voor het gehele gezin: € 150.000,00,
- studievertraging [dochter sub a] : € 36.348,00,
- wettelijke rente over de smartengeldvergoeding: € 29.737,00,
- toekomstschade voor een periode van twee jaar: € 74.200,00.

Hierop komt in mindering een betaald voorschot van € 5.000,00 en een op 2 februari 2021 betaald aanvullend voorschot van € 13.985,67.

Daarnaast stelt [eisende partij] dat Talis aan buitengerechtelijke kosten voor de letselschadeprocedure nog een bedrag van (bedoeld zal zijn) € 6.476,37 (32,2 uur x uurtarief € 225,00 + 5 % kantoorkosten + 21 % btw, vermeerderd met € 271,60 aan verschotten en verminderd met een betaling van € 3.000,00 op 8 januari 2020) moet voldoen. Daarop kan (verder nog) in mindering worden gebracht een betaling van 20 juli 2021 van € 4.287,94. [eisende partij] stelt dat hij daarnaast ook buitengerechtelijke kosten heeft moeten maken voor het voeren van een bezwaar- en beroepsprocedure tegen het UWV in verband met de afwijzing van de Ziektewet- en WIA-uitkering van [eiser sub b] . Deze kosten komen in totaal uit op een bedrag van € 19.089,73 (84,5 uur x uurtarief van € 225,00 + 5 % kantoorkosten + 21 % btw, vermeerderd met € 182,35 aan verschotten en verminderd met € 5.248,00 aan vergoedingen van DAS Rechtsbijstand en UWV). Volgens [eisende partij] moet Talis hem deze kosten vergoeden, aangezien het kosten zijn ter voorkoming/beperking van de schade ex artikel 6:96 BW. Omdat niet valt in te schatten of de klachten na de opgenomen periode aan toekomstschade van twee jaar zullen zijn verdwenen en ook niet of zich daadwerkelijk asbestgerelateerde klachten zullen ontwikkelen, vordert [eisende partij] een medisch voorbehoud. Verder vordert [eisende partij] een belastinggarantie, zodat de schadevergoeding gegarandeerd een nettobedrag zal zijn. Tot slot stelt [eisende partij] dat Talis met haar onrechtvaardige opstelling gedurende het schadetraject heeft bijgedragen aan het in stand houden van de gezondheidsklachten en dat dit aanleiding geeft om te komen tot een integrale proceskostenvergoeding.

3.3.
Talis voert verweer. Zij betwist voor een deel van de schadeposten dat een condicio sine qua non-verband bestaat met de asbestblootstelling. Daarbij wijst Talis op het bestaan van pre-existente psychische klachten bij [eiser sub a] en op niet met de asbestblootstelling in causaal verband staande schouderklachten bij [eiser sub b] . Voor zover wel condicio sine qua non-verband wordt aangenomen, stelt Talis zich op het standpunt dat de opgevoerde schade niet in redelijkheid aan haar kan worden toegerekend. Talis is bereid voor een aantal schadeposten een vergoeding te betalen, in totaal, inclusief de al gedane betalingen, tot een bedrag van € 31.258,31. Voor het meerdere betwist Talis de hoogte van de gestelde schade en vindt zij deze onvoldoende onderbouwd.

3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4
De beoordeling
4.1.

Deze procedure betreft het vaststellen van de omvang van de geleden en te lijden schade van [eisende partij] als gevolg van, kort gezegd, de asbestblootstelling.

[eisende partij] heeft in de procedure bij de kantonrechter naast artikel 6:174 BW ook aansprakelijkheid ex artikel 7:208 BW en/of artikel 6:162 BW aan zijn vordering ten grondslag gelegd. In het vonnis van 25 november 2016 is voor recht verklaard dat Talis als bezitter van een opstal aansprakelijk is voor de als gevolg van de aanwezigheid van asbest in de woning veroorzaakte schade ex artikel 6:174 BW. Het meer of anders gevorderde is onder 5.6. afgewezen. Dit betekent dat deze schadestaatprocedure enkel ziet op de aansprakelijkheid op grond van artikel 6:174 BW. De schadestaatprocedure is immers een procedure waarin de vaststelling van de inhoud en de omvang van de in de hoofdprocedure vastgestelde verplichting tot schadevergoeding aan de orde is. De grondslag van die verplichting dient bij uitsluiting in de hoofdprocedure te worden vastgesteld1. De in deze schadestaatprocedure door [eisende partij] aanvullend opgevoerde grondslag voor haar vorderingen, te weten dat ook de bejegening door Talis in de wijze van afhandeling van de letselschade ziekmakend is geweest, wordt dan ook buiten beschouwing gelaten. Posten die enkel op die grondslag of overigens op een andere grondslag dan de door de kantonrechter gegeven grondslag voor de aansprakelijkheid (6:174 BW) zijn gegrond, en die daarvan ook niet als gevolgschade kunnen worden aangemerkt, kunnen niet worden toegewezen.

4.2.
Uit de schadeopstelling volgt verder dat een aantal schadeposten (mede) ziet op schade die zou zijn geleden door de dochters van [eisende partij] , [dochter sub a] en [dochter sub b] . Dit betreft de schadepost ‘Studievertraging [dochter sub a] ’ van € 36.348,00 en een gedeelte van de gevorderde immateriële schadevergoeding, een bedrag van € 25.000,00 voor ieder van de dochters. Hoewel Talis buiten rechte na het vonnis van 25 november 2016 aansprakelijkheid jegens de dochters heeft erkend, is door of namens [dochter sub a] en [dochter sub b] geen procedure tot schadevergoeding gestart. Aansprakelijkheid jegens de dochters van [eisende partij] maakte geen deel uit van de hoofdprocedure en de dochters zijn ook geen partij in deze schadestaatprocedure, zodat de rechtbank de schadeposten, voor zover die betrekking hebben op door [dochter sub a] en [dochter sub b] geleden schade, niet in deze procedure kan toewijzen.

4.3.
Ten aanzien van de onder II. gevorderde medische voorbehouden heeft de advocaat van [eisende partij] ter zitting desgevraagd verklaard dat dit alleen relevant kan zijn in het kader van een vaststellingsovereenkomst. Deze schadestaatprocedure ziet op een periode tot 18 september 2020 plus een post aan toekomstige schade, die is beperkt tot twee jaar. Voor eventuele thans nog niet voorzienbare schade voor de periode na 18 september 2022 zal [eisende partij] met de door de kantonrechter gegeven verklaring voor recht een nieuwe schadestaatprocedure moeten starten. Het gevorderde onder II. zal daarom niet worden toegewezen.

4.4.
[eisende partij] vordert een vergoeding voor de schade die hij stelt te hebben geleden en te lijden als gevolg van de asbestblootstelling waarvoor Talis aansprakelijk is geacht. Bij de bepaling van de hoogte van de schade moet [eisende partij] zoveel mogelijk in de toestand worden gebracht waarin hij zou verkeren indien de asbestblootstelling niet zou hebben plaatsgevonden. Dit beginsel brengt mee dat de omvang van de schade wordt bepaald door een vergelijking van de toestand zoals deze in werkelijkheid is met de toestand zoals die (vermoedelijk) zou zijn geweest indien het schadeveroorzakende feit niet zou hebben plaatsgevonden2. Voor de vaststelling van de door [eisende partij] als gevolg van de asbestblootstelling geleden en te lijden schade dient dus een vergelijking te worden gemaakt tussen de feitelijke situatie na de asbestblootstelling en de hypothetische situatie bij het wegdenken daarvan.

4.5.
Ten aanzien van het bestaan en de omvang van de schade gelden weliswaar in beginsel de gewone bewijsregels, maar daarbij is de rechter ingevolge artikel 6:97 BW bevoegd de schade te begroten op de wijze die met de aard van deze schade in overeenstemming is, of de schade te schatten indien deze niet nauwkeurig kan worden vastgesteld3. Deze bepaling geeft de rechter weliswaar de vrijheid om bij de begroting van de schade van de gewone regels van stelplicht en bewijslast af te wijken, maar belet hem geenszins bij een geschil over feiten die in het debat over de schadeomvang worden gesteld en die hij relevant acht voor de schadebegroting, de gewone regels van stelplicht en bewijslast toe te passen4.

4.6.
De stelplicht en (bij betwisting) de bewijslast van het bestaan en de omvang van de schade rusten in beginsel op de benadeelde. Aan [eisende partij] mogen in dit verband ten aanzien van het gestelde verlies aan arbeidsvermogen echter geen strenge eisen worden gesteld; het is immers Talis die aan hem de mogelijkheid heeft ontnomen om zekerheid te verschaffen omtrent hetgeen in de hypothetische situatie zou zijn geschied. Bij de beoordeling van de hypothetische situatie komt het dan ook aan op hetgeen hieromtrent redelijkerwijs te verwachten valt5. In dat verband dienen de goede en kwade kansen te worden afgewogen, bij welke afweging de rechter een aanzienlijke mate van vrijheid heeft6.

4.7.
De rechtbank overweegt dat ingevolge artikel 6:98 BW slechts die schade voor vergoeding in aanmerking komt die in zodanig verband staat met de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid van de schuldenaar berust, dat zij hem, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de schade, als een gevolg van deze gebeurtenis kan worden toegerekend.

4.8.
Vast staat dat [eisende partij] als gevolg van de constatering van de aanwezigheid van asbestdeeltjes halsoverkop met het gezin de huurwoning moest verlaten en dat het gezin voor een periode van drie maanden is ondergebracht in een hotel. Bij de sanering van de huurwoning is de inboedel van [eisende partij] uiteindelijk grotendeels vernietigd, waarbij een second opinion op initiatief van [eisende partij] nodig was om ervoor te zorgen dat daadwerkelijk alle met asbest besmette zaken werden gesaneerd/vernietigd. Niet in geschil is dat [eisende partij] in de huurwoning extra inboedel had opgeslagen. Het gezin wilde op korte termijn emigreren naar Curaçao om daar appartementen te gaan verhuren. Voor de inrichting van die appartementen had [eisende partij] deze inboedel thuis opgeslagen. Ook deze inboedel is vernietigd. Het tenietgaan van (bijna) alle bezittingen heeft, zo stelt [eisende partij] , financiële onzekerheid met zich gebracht, wat Talis niet heeft weersproken. Naast deze financiële onzekerheid acht de rechtbank aannemelijk dat de vernietiging van de inboedel bestemd voor gebruik in Curaçao de emigratieplannen in ieder geval heeft vertraagd.

4.9.
In de huurwoning van [eisende partij] zijn vrijgekomen asbestdeeltjes aangetroffen afkomstig van asbestplaten die verwerkt waren in het ventilatiekanaal. Deze asbestdeeltjes waren vrijgekomen doordat de bekleding van de wand van de ventilatieschacht was gaan afbrokkelen. De kantonrechter heeft onder rechtsoverweging 4.13. (opgenomen onder 2.5.) vastgesteld dat [eisende partij] voor een langere periode is blootgesteld aan de asbestvezels. Gesteld en niet weersproken is dat dit bij [eisende partij] tot angst heeft geleid over de (lange-termijn) gevolgen voor de gezondheid van het hele gezin. Deze angst wordt subjectief door [eisende partij] ervaren, maar is naar het oordeel van de rechtbank terug te leiden tot objectieve gegevens. Daarvoor zijn de onweersproken metingen van [milieulaboratorium] (opgenomen onder 2.4) van belang. Talis stelt in haar conclusie van antwoord dat het volgens het Bouwbesluit is toegestaan om een bepaalde hoeveelheid asbest (2000 vezelequivalenten per m3) in de lucht van woningen aan te treffen. Uit het rapport van [milieulaboratorium] en de daarin weergegeven meetgegevens (zie 2.4) blijkt dat het in elke ruimte gaat om amosiet (dit valt in het Bouwbesluit onder de categorie ‘amfibole vezel’) en dat de gemeten vezelequivalenten per m3 de gestelde toegestane hoeveelheid asbest (gemeten in vezelequivalenten) ruim overstijgt, in zes van de acht ruimtes zijn zelfs metingen verricht van boven de 100.000 vezelequivalenten per m3. Zoals overwogen door de kantonrechter is het een feit van algemene bekendheid dat de enkele blootstelling aan niet-hechtgebonden asbestvezels, en in het bijzonder amosiet (bruin asbest), al kan leiden tot diverse ernstige gezondheidsklachten, waaronder longkanker.

Anders dan Talis stelt, kan uit het door haar als productie 1 ingebrachte rapport van TNO van februari 2019 getiteld ‘Inzichten voor proportioneel asbestbeleid, een onderzoek naar gezondheidsrisico’s in verschillende asbestblootstellingssituaties en de kosten van bijbehorend beschermingsbeleid’, zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet worden afgeleid dat er hier geen reëel gezondheidsrisico zou (hebben) bestaan. Immers, in de paragrafen waarnaar Talis verwijst (de paragrafen 3.4. “Scenario 3A en 4D: wonen met asbest” en/of 3.5. “Scenario 4: werken in of bezoeken van een gebouw waar spuitasbest is toegepast”), wordt enkel bij een blootstelling in relatief lage frequenties van “24 uur, 1 keer per leven 5 dagen” en “2 uur, 2 x per jaar levenslang” een volgens Talis “verwaarloosbaar gezondheidsrisico” van minder dan 1 op de miljoen genoemd (in het rapport wordt overigens gesproken van sterfgevallen). Bij langere of frequentere blootstellingen wordt uitgegaan van aanzienlijk meer sterfgevallen. Daarbij komt dat de door [milieulaboratorium] in vezelequivalenten gemeten concentratie aan asbestvezels in alle ruimtes van de woning van [eisende partij] een veelvoud is van de door Talis uit dit TNO rapport aan het ‘worstcasescenario’ gekoppelde maximale vezelconcentratie van 971 vezelequivalenten per m3. Ofschoon het exacte gezondheidsrisico hier niet kan worden vastgesteld, volgt uit het vorenstaande in ieder geval dat geen sprake is van een irreële angst die in redelijkheid niet aan het gebrek aan de woning zou kunnen worden toegeschreven. Talis heeft ter zitting ook erkend dat sprake is van hoge metingen. Hoewel Talis naar voren heeft gebracht dat de meting van [milieulaboratorium] een momentopname is en dat de resultaten daarvan niets zeggen over de duur van de blootstelling, kan dit niet afdoen aan de vaststelling dat sprake is van een reële angst bij [eisende partij]

4.10.
[eisende partij] stelt dat de onder 4.8 en 4.9 opgenomen omstandigheden bij zowel [eiser sub a] als [eiser sub b] hebben geleid tot psychische klachten en dat de daardoor ontstane beperkingen tot schade bij [eisende partij] hebben geleid. Ter onderbouwing van de psychische klachten verwijst [eisende partij] naar de rapporten over [eiser sub a] en [eiser sub b] van [psychiater] .

Partijen hebben geen bezwaren naar voren gebracht tegen het deskundigenrapport over [eiser sub b] , zodat de rechtbank de conclusies uit dat deskundigenbericht, dat consistent en inzichtelijk is en de rechtbank overtuigend voorkomt, zal overnemen. Ten aanzien van het rapport over [eiser sub a] heeft Talis bezwaren naar voren gebracht, die hierna vanaf 4.37 nader zullen worden besproken.

4.11.
Ten aanzien van [eiser sub a] betwist Talis het bestaan van causaal verband tussen diens gestelde psychische klachten en de asbestblootstelling, omdat deze klachten daarvoor al aanwezig waren, aldus Talis. Ten aanzien van [eiser sub b] betwist Talis dat de gestelde beperkingen het gevolg zijn van de asbestblootstelling. De beperkingen zijn volgens Talis het gevolg van de schouderklachten van [eiser sub b] . Deze schouderklachten staan niet in causaal verband met de asbestblootstelling, aldus Talis.

4.12.
De rechtbank zal hierna per schadepost beoordelen of deze schadepost in condicio sine qua non-verband staat met de asbestblootstelling en zo ja, of de schadepost op grond van artikel 6:98 BW (volledig) aan Talis kan worden toegerekend.

Telefoon- en portokosten

4.13.
In de schadestaat heeft [eisende partij] deze schadepost onderbouwd met de stelling dat op dit punt extra kosten zijn gemaakt vanwege het voeren van overleg met diverse partijen. In de spreekaantekeningen koppelt [eisende partij] deze kosten aan de medische behandelingen die hij heeft ondergaan.

4.14.
Talis stelt in dit verband dat [eisende partij] niet heeft onderbouwd waarom deze kosten nog steeds zouden moeten doorlopen. Talis is bereid een totaalbedrag van € 250,00 te vergoeden.

4.15.
De rechtbank overweegt als volgt. [eisende partij] heeft deze schadepost abstract begroot op een bedrag van € 100,00 per jaar, voor een periode van acht jaar. Aangenomen kan worden dat [eisende partij] met name de eerste periode na de ontdekking van de asbestblootstelling extra telefoon- en portokosten heeft moeten maken. Zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, valt niet in te zien dat deze extra kosten jaarlijks een constant bedrag van rond de € 100,00 zouden bedragen. De rechtbank acht het door Talis aangeboden bedrag van € 250,00 redelijk. Daarbij gaat de rechtbank ervan uit dat in de eerste twee jaren na de ontdekking van de asbestblootstelling een piek in die kosten optrad en dat naarmate meer tijd is verstreken daarvoor minder extra kosten zijn gemaakt. Dat de totale kosten het bedrag van € 250,00 overstijgen, heeft [eisende partij] niet onderbouwd. Voor deze schadepost wordt daarom een bedrag van € 250,00 toegewezen.

Reiskosten

4.16.
Deze kostenpost heeft [eisende partij] begroot op een totaalbedrag van € 2.000,00, uitgaande van acht jaar x € 250,00 per jaar. Ter onderbouwing stelt [eisende partij] dat zowel [eiser sub a] als [eiser sub b] jaarlijks voor de behandeling van hun klachten diverse artsen bezoeken. Hij geeft als voorbeeld 108 bezoeken van [eiser sub a] aan Kairos voor een behandeling door een psychiater. De daarvoor te maken reiskosten zijn als vergoedbare schade aan te merken, aldus [eisende partij]

4.17.
Talis stelt dat [eiser sub a] zonder asbestblootstelling vanwege zijn pre-existente klachten ook artsen had bezocht en betwist verder dat reiskosten zijn gemaakt, nu het merendeel van de medische behandelingen binnen de woonplaats van [eisende partij] plaatsvindt, wat geen 1000 km op jaarbasis rechtvaardigt. Talis is bereid in totaal € 750,00 te vergoeden.

4.18.
Afgezien van de vraag of [eiser sub a] , de asbestblootstelling weggedacht, ook reiskosten had gemaakt voor medische behandelingen, had het, mede gelet op het verweer van Talis dat het merendeel van de medische behandelingen in Nijmegen heeft plaatsgevonden, op de weg van [eisende partij] gelegen om de door hem gevorderde reiskosten nader te onderbouwen met een toelichting over de af te leggen kilometers voor bezoeken aan behandelend artsen. [eisende partij] heeft dit nagelaten. Nu hogere reiskosten niet zijn onderbouwd, acht de rechtbank het door Talis genoemde bedrag van € 750,00 redelijk, zodat dit bedrag als vergoeding van de reiskosten zal worden toegewezen.

Kosten medische behandelingen

4.19.
[eisende partij] heeft bij de mondelinge behandeling de in de dagvaarding opgenomen begroting van € 13.174,00 voor medische kosten verminderd tot een bedrag van € 9.441,00, vanwege dubbeltellingen waarop Talis heeft gewezen.

4.20.
Talis stelt zich op het standpunt dat een deel van de gemaakte medische kosten niet in causaal verband staat met de asbestblootstelling en dat [eisende partij] de gevorderde kosten onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt. Talis komt na het schrappen van dubbel getelde bedragen en niet medische incassokosten en rente tot een bedrag van € 8.204,97.

4.21.
De rechtbank stelt vast dat [eisende partij] de opbouw van het gewijzigde bedrag van € 9.441,00 niet inzichtelijk heeft gemaakt. Niet duidelijk is welke bedragen vanwege dubbeltelling zijn weggelaten en hoe het resterende bedrag is opgebouwd. Uit de toelichting van Talis op het door haar genoemde bedrag van € 8.204,97 volgt dat zij bij de berekening daarvan over het jaar 2020 wel rekening heeft gehouden met het eigen risico van [eiser sub b] , maar niet met dat van [eiser sub a] . Talis stelt daarover dat het eigen risico van [eiser sub a] niet alleen wordt “verbruikt” voor kosten vanwege de asbestblootstelling, maar deels ook voor kosten van andere, niet aan de asbestblootstelling gerelateerde medische behandelingen. Ook op dit punt ontbreekt een onderbouwing van [eisende partij] , in dit geval van gemaakte ziektekosten die ten laste komen van het eigen risico over 2020, zodat een vergoeding van het eigen risico van [eiser sub a] over 2020 niet kan worden toegewezen. Dat [eisende partij] meer medische kosten heeft gemaakt dan het door Talis berekende en onderbouwde bedrag van € 8.204,97 heeft hij dan ook onvoldoende onderbouwd, zodat de rechtbank voor deze post een bedrag van € 8.204,97 zal toewijzen.

Kosten huishoudelijke hulp en verzorging

4.22.
Talis heeft niet betwist dat er kort na de vaststelling van de asbestblootstelling enige beperkingen bestonden bij [eisende partij] die tot extra kosten hebben geleid op het gebied van huishoudelijke hulp en verzorging. Daarvoor is Talis bereid een bedrag van € 1.924,00 te vergoeden voor de eerste drie maanden en een bedrag van € 798,00 voor vier weken hulp van de moeder van [eiser sub b] . In totaal komt dit (anders dan Talis optelt) tot een bedrag van € 2.722,00. Voor het meerdere betwist [eisende partij] het bestaan van beperkingen die dergelijke kosten veroorzaken en die in causaal verband staan met de asbestblootstelling.

4.23.
In geval van letselschade moeten de kosten van huishoudelijke hulp door de aansprakelijke persoon aan de benadeelde worden vergoed, indien deze ten gevolge van het letsel niet langer in staat is de desbetreffende werkzaamheden zelf te verrichten, voor zover het gaat om werkzaamheden waarvan het in de situatie waarin het slachtoffer verkeert normaal en gebruikelijk is dat zij worden verricht door professionele, voor hun diensten gehonoreerde hulpverleners en dat dit niet anders is indien die werkzaamheden in feite worden verricht door personen die daarvoor geen kosten in rekening (kunnen) brengen.7 Het enkele feit dat [eisende partij] niet heeft betaald voor de hem door derden geboden hulp, betekent dan ook niet dat hij ter zake van de huishoudelijke hulp geen schade heeft geleden.

4.24.
[eisende partij] stelt ter onderbouwing van deze post in de dagvaarding dat [eiser sub b] niet meer in staat is tot het verrichten van huishoudelijke werkzaamheden, dat zij daarom ook vanuit de gemeente WMO hulp krijgt voor 4,5 uur per week en dat daarnaast ook een vriendin mantelzorg verleent. De gevorderde kosten bestaan uit een vergoeding voor de uren mantelzorg en de in rekening gebrachte eigen bijdrage voor de WMO. In de als productie 6 bij dagvaarding overgelegde schadestaat en tijdens de mondelinge behandeling stelt [eisende partij] dat zij beiden zijn aangewezen op huishoudelijke hulp en dat in de hypothetische situatie zonder de asbestblootstelling het huishouden volledig door zowel door [eiser sub a] als door [eiser sub b] zou zijn verricht.

4.25.
Talis betwist dat [eisende partij] beiden niet in staat zijn om de huishoudelijke werkzaamheden te verrichten. Mochten bij [eiser sub b] toch beperkingen bestaan op dit gebied, dan zijn die het gevolg van de schouderklachten die niet met de asbestblootstelling in verband staan, aldus Talis.

4.26.
De vraag over de bij [eiser sub a] en [eiser sub b] bestaande beperkingen is ook aan [psychiater] voorgelegd (zie daarvoor vraag 1h., opgenomen onder respectievelijk 2.8 en 2.9). Dat [psychiater] bij zowel [eiser sub a] als [eiser sub b] heeft geoordeeld dat er geen beperkingen zijn op het gebied van zelfzorg en ADL-activiteiten is in dit verband niet relevant, nu dit niet uitsluit dat er wel beperkingen kunnen zijn op het gebied van huishoudelijke werkzaamheden. ADL is, anders dan Talis betoogt, niet op één lijn te stellen met een hulpbehoefte bij huishoudelijke werkzaamheden.

Bestaan er beperkingen op het gebied van huishoudelijke activiteiten bij [eiser sub a] ?

4.27.
In het rapport met betrekking tot [eiser sub a] noemt [psychiater] geen beperkingen op het gebied van huishoudelijke activiteiten. Dat dergelijke beperkingen er zijn heeft [eisende partij] verder niet onderbouwd. De rechtbank trekt hieruit de conclusie dat de psychische klachten van [eiser sub a] niet hebben geleid tot beperkingen op het gebied van huishoudelijke activiteiten.

Bestaan er beperkingen op het gebied van huishoudelijke activiteiten bij [eiser sub b] als gevolg van psychische klachten?

4.28.
Ten aanzien van [eiser sub b] maakt [psychiater] een voorbehoud doordat hij bij de beantwoording van vraag 1.h opneemt dat hij niet ingaat op de beperkingen ten gevolge van de schouderklachten, omdat die volgens hem berusten op een orthopedische oorzaak en hij geen uitspraken kan doen buiten zijn vakgebied. Op zijn eigen vakgebied komt [psychiater] tot de conclusie dat [eiser sub b] niet beperkt is in het verrichten van de noodzakelijke huishoudelijke activiteiten en het zorgdragen voor haar gezin. Dat [eiser sub b] vanuit de gemeente hulp bij het huishouden toegekend heeft gekregen in het kader van de WMO betekent niet dat die conclusie niet kan worden overgenomen. Uit de WMO-toekenning kan immers niet worden afgeleid dat die hulp verband houdt met psychische klachten die in causaal verband staan met de asbestblootstelling. Daarbij komt dat [eisende partij] de stelling van Talis dat de indicatie voor WMO zorg pas in mei 2017 is toegekend, te weten 4,5 jaar na de asbestontdekking, niet heeft betwist, zodat niet valt in te zien dat deze toekenning het gevolg is van psychische klachten in plaats van de – later opgetreden – schouderklachten.

Bestaan er beperkingen op het gebied van huishoudelijke activiteiten bij [eiser sub b] als gevolg van (uit de asbestblootstelling voortvloeiende) schouderklachten?

4.29.
[psychiater] benoemt als psychiatrisch deskundige geen verband tussen de bevindingen op zijn vakgebied en de schouderklachten van [eiser sub b] . Hij concludeert dat deze zijn te herleiden tot een orthopedische oorzaak, waarbij hij de diagnose van een slijmbeursontsteking noemt. Deze conclusie komt niet overeen met de stelling van [eisende partij] in de dagvaarding, althans in het bijgevoegde schaderapport (productie 6). Daarin stelt [eisende partij] dat alle klachten volgens de huisarts in direct verband staan met de onrust die is ontstaan bij [eiser sub b] direct na het aantreffen van het asbest in de woning. Deze stelling mist echter enige onderbouwing. Dat de schouderklachten het gevolg zijn van een slijmbeursontsteking is verder niet ontkend. Voor zover [eisende partij] stelt dat die zijn oorsprong zou vinden in (onrust/stress als gevolg van) de ontdekking van het asbest heeft hij dit niet onderbouwd. Uit vaststelling van [psychiater] dat de schouderklachten geen psychische maar een orthopedische oorzaak hebben, volgt juist dat de schouderklachten een andere (lichamelijke) oorzaak hebben. Nu verder iedere onderbouwing van een causaal verband tussen de schouderklachten en de asbestblootstelling ontbreekt, gaat de rechtbank ervan uit dat dat verband ontbreekt. Talis hoeft kosten voor huishoudelijke hulp die het gevolg zijn van beperkingen vanwege de schouderklachten niet te vergoeden.

4.30.
De rechtbank komt tot de conclusie dat zowel [eiser sub a] als [eiser sub b] als gevolg van de asbestblootstelling geen beperkingen ondervinden bij het verrichten van huishoudelijke activiteiten. Dit betekent dat alleen het niet betwiste bedrag van € 2.722,00 voor toewijzing gereed ligt.

Verlies aan verdienvermogen

4.31.
Deze schadepost ziet enerzijds op de stelling dat [eiser sub b] als gevolg van de asbestblootstelling sinds 2012 geen loonvormende arbeid heeft kunnen verrichten en anderzijds op de stelling dat vanwege de asbestblootstelling de reeds geplande emigratie naar Curaçao geen doorgang heeft kunnen vinden, waardoor [eisende partij] , zo stelt hij, huurinkomsten van drie appartementen is misgelopen. [eiser sub a] was voor de geconstateerde asbestblootstelling al volledig arbeidsongeschikt, zodat voor hem op het gebied van loonvormende arbeid geen verschil bestaat tussen de situatie zonder en met asbestblootstelling.

[eiser sub b]

4.32.
Uit het deskundigenbericht van [psychiater] volgt de conclusie dat [eiser sub b] lijdt aan een chronische aanpassingsstoornis met een gemengde angstige en sombere stemming. Talis heeft niet betwist dat deze psychische klachten het gevolg zijn van de geconstateerde asbestblootstelling. Vanwege deze psychische klachten heeft [eiser sub b] volgens [psychiater] de volgende beperkingen: ‘Er is een beperkte belastbaarheid en er zijn energetische beperkingen. Ze voelt zich snel vermoeid en heeft behoefte aan extra rustmomenten gedurende de dag. Er is initiatiefverlies en een neiging tot passiviteit en wegzinken in sombere gedachten. Er zijn beperkingen in het omgaan met stressbelasting of deadlines. Wanneer zij druk ervaart of stress, nemen de lichamelijke klachten toe en is er een toename van angst, paniek en of somberheid.’ De beperkingen als gevolg van de schouderklachten zijn hierbij buiten beschouwing gelaten.

4.33.
De onder 4.29 opgenomen conclusie dat de schouderklachten niet in causaal verband staan met de asbestblootstelling is ook van belang voor de post ‘verlies aan verdienvermogen’ die ziet op [eiser sub b] . Met de ter beschikking staande stukken kan niet worden vastgesteld of en zo ja in hoeverre de gestelde arbeidsongeschiktheid van [eiser sub b] is veroorzaakt door de vastgestelde aanpassingsstoornis als gevolg van de asbestblootstelling. De overgelegde stukken die betrekking hebben op de arbeidsongeschiktheidsuitkering van [eiser sub b] geven geen of althans onvoldoende duidelijkheid over de oorzaak van de arbeidsongeschiktheid. Voor de vaststelling dat de arbeidsongeschiktheid (enkel) het gevolg is van de psychische klachten is meer informatie nodig over het moment waarop de schouderklachten zijn ontstaan en tot welke beperkingen deze hebben geleid. Daarna kan pas worden geoordeeld wat tot verlies aan verdienvermogen heeft geleid, de psychische klachten en/of de schouderklachten en in welke mate. Daarbij is van belang dat [eisende partij] stelt dat [eiser sub b] in de hypothetische situatie zonder asbestblootstelling in Curaçao naast de werkzaamheden die verbonden zijn aan de verhuur van de drie appartementen soortgelijk werk zou hebben verricht als zij daarvoor in Nederland deed en dat daarmee ook inkomen uit loonvormende arbeid zou zijn gegenereerd. De schouderklachten zijn ook van belang voor de inschatting van de waarschijnlijkheid van die situatie. De rechtbank ziet daarom voorshands aanleiding om (een) deskundige(n) te benoemen ten aanzien van de vragen of de schouderklachten tot beperkingen leiden en zo ja in hoeverre [eiser sub b] daarmee in staat zou zijn om loonvormende arbeid te verrichten. Gelet op de aard van de klachten ligt benoeming van een orthopedisch chirurg (eventueel indien nodig opgevolgd door een verzekeringsgeneeskundige en/of een arbeidsdeskundige) het meest in de rede.

4.34.
De rechtbank is voornemens om aan de orthopedisch chirurg de volgende vragen voor te leggen:

U wordt verzocht onderstaande vraagstelling te beantwoorden. Het betreft een (aangepast) gedeelte van de IWMD-vraagstelling, toegespitst op de diagnose en de beperkingen. Vragen omtrent causaal verband zijn niet opgenomen, omdat onder 4.29 de rechtbank al heeft geoordeeld dat geen causaal verband bestaat tussen de asbestblootstelling en de schouderklachten.

Anamnese

a. Hoe luidt de anamnese voor wat betreft de aard en de ernst van het letsel, het verloop van de klachten, de toegepaste behandelingen en het resultaat van deze behandelingen? Welke overige klachten en beperkingen op uw vakgebied worden desgevraagd gemeld? Wilt u in uw anamnese vermelden welke beperkingen op uw vakgebied de onderzochte aangeeft in relatie tot de activiteiten van het algemene dagelijkse leven (ADL), loonvormende arbeid en het uitoefenen van hobby’s, bezigheden in recreatieve sfeer en zelfwerkzaamheid?

Medische gegevens

b. Wilt u op basis van het medisch dossier van de onderzochte een beschrijving geven van:

- de medische voorgeschiedenis van de onderzochte op uw vakgebied;
- de medische behandeling van het letsel van de onderzochte en het resultaat daarvan.
Medisch onderzoek

c. Wilt u een beschrijving geven van uw bevindingen bij lichamelijk en eventueel hulponderzoek?

Consistentie

d. Is naar uw oordeel sprake van een onderlinge samenhang als het gaat om de informatie die is verkregen van de onderzochte zelf, de feiten zoals die uit het medisch dossier naar voren komen en uw bevindingen bij onderzoek en eventueel hulponderzoek?
e. Voor zover u de vorige vraag ontkennend beantwoordt, wilt u dan aangeven wat de reactie was van de onderzochte op de door u geconstateerde inconsistenties en welke conclusies u daaruit trekt?

Diagnose

f. Wat is de diagnose op uw vakgebied? Wilt u daarbij uw differentiaaldiagnostische overweging geven?

Beperkingen

g. Welke beperkingen op uw vakgebied bestaan naar uw oordeel bij de onderzochte in haar huidige toestand? Wilt u deze beperkingen zo uitgebreid mogelijk beschrijven, op semi-kwantitatieve wijze weergeven en zo nodig toelichten ten behoeve van een eventueel in te schakelen arbeidsdeskundige?
h. Kunt u expliciet aangeven of deze beperkingen over de gehele periode vanaf aanvang van de schouderklachten tot aan heden hetzelfde zijn gebleven of dat deze op enig moment zijn verminderd dan wel vermeerderd? Kunt u in geval van vermindering dan wel vermeerdering van de beperkingen aangeven de mate waarin en de oorzaak van de vermindering dan wel vermeerdering?
i. Kunt u zich -alleen voor zover u op grond van uw deskundigheid op uw vakgebied daarover iets kunt zeggen- uitlaten over de vraag in hoeverre de klachten en afwijkingen van [eiser sub b] van invloed zijn bij of een belemmering zouden kunnen vormen voor de uitvoering van haar voornemen om
- samen met [eiser sub a] naar Curaçao te emigreren en/of
- daar drie appartementen te verhuren en daarbij zelf de daarvoor nodige praktische en zakelijke werkzaamheden die met verhuur van appartementen samenhangen te verrichten, waaronder nog (enige) opknapwerkzaamheden en het onderhoud en/of
- dit met behulp van derden te doen?

Kunt u, indien u bij de beantwoording van vraag h. verschillende periodes heeft onderscheiden, die vragen beantwoorden voor de verschillende periodes?

Medische eindsituatie

j. Acht u de huidige toestand van de onderzochte zodanig dat een beoordeling van de blijvende gevolgen mogelijk is, of verwacht u in de toekomst nog een belangrijke verbetering of verslechtering van het op uw vakgebied geconstateerde letsel?
k. Zo ja, welke verbetering of verslechtering verwacht u?
l. Kunt u aangeven op welke termijn en in welke mate u die verbetering dan wel verslechtering verwacht?
m. Kunt u aangeven welke gevolgen deze verbetering dan wel verslechtering zal hebben voor de beperkingen (als bedoeld in vraag 1h)?

Overig

n. Heeft u naar aanleiding van uw bevindingen nog opmerkingen die relevant kunnen zijn voor het verdere verloop van deze zaak?

4.35.
Voordat tot het gelasten van een deskundigenbericht wordt overgegaan, zal de rechtbank partijen in de gelegenheid stellen zich uit te laten over de wenselijkheid van een deskundigenbericht, over het aantal en het specialisme van de te benoemen deskundige(n) en over de aan de deskundige(n) voor te leggen vragen. Het deskundigenbericht zal ook gevolgen kunnen hebben voor de, hierna in 4.47 nog nader aan de orde komende post verlies aan zelfwerkzaamheid.

Indien partijen zich wensen uit te laten over de persoon van de te benoemen deskundige(n), dienen zij daarbij aan te geven over welke deskundige(n) zij het eens zijn, dan wel tegen wie zij gemotiveerd bezwaar hebben. De rechtbank zal de zaak hiertoe naar de rol verwijzen.

4.36.
Talis zal als aansprakelijke partij worden belast met het voorschot op de kosten van de te benoemen deskundige(n).

[eiser sub a]

4.37.
Ter onderbouwing van het gestelde geestelijk letsel bij [eiser sub a] en het causaal verband met de asbestblootstelling verwijst [eisende partij] naar het rapport van [psychiater] . Daarin komt [psychiater] tot de conclusie dat [eiser sub a] lijdt aan een chronische aanpassingsstoornis met een gemengde stoornis van emoties en gedrag. Volgens Talis bestaan er zwaarwegende bezwaren tegen dit rapport en kan op basis daarvan geen causaal verband worden aangenomen. Talis stelt dat [psychiater] ermee bekend was dat [eiser sub a] voor de asbestvondst al kampte met psychische problemen, maar heeft nagelaten nader onderzoek te doen naar deze pre-existente klachten. Na de constatering van [psychiater] dat er nauwelijks medische informatie voor het onderzoek beschikbaar was gesteld uit de periode voor 2012 heeft [psychiater] na de anamnese afgezien van het opvragen van nadere medische informatie. Gelet op de forse psychiatrische voorgeschiedenis is deze keuze onbegrijpelijk, waardoor het rapport niet consistent of inzichtelijk is, aldus Talis.

4.38.
Ingevolge artikel 152 lid 2 Rv is het aan de rechter om te beoordelen welke waarde aan een deskundigenrapport moet worden toegekend, ook indien het een op gezamenlijk verzoek van partijen uitgebracht deskundigenrapport betreft. Partijen zijn in beginsel gebonden aan een deskundigenbericht dat op gezamenlijk verzoek is uitgebracht. Dit is slechts anders indien een partij aantoont dat er zwaarwegende bezwaren bestaan tegen het rapport, zoals dat het bericht niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen van onpartijdigheid, consistentie, inzichtelijkheid en logica. Ondanks het feit dat in het partijdebat bezwaren zijn geuit tegen de wijze van totstandkoming of de inhoud van het rapport, staat het de rechter vrij om bij zijn beoordeling van het geschil een dergelijk rapport tot uitgangspunt te nemen 8.

4.39.
Uit het rapport van [psychiater] volgt dat [eiser sub a] in 1997 slachtoffer is geworden van een bedrijfsongeval waarbij hij naast lichamelijke klachten ook psychische klachten heeft ontwikkeld. In 1998 en in 2009 is hij opgenomen geweest op de PAAZ-afdeling van het ziekenhuis in verband met depressieve klachten. Na 2009 tot aan de constatering van de asbestblootstelling is [eiser sub a] poliklinisch begeleid door een sociaal psychiatrisch verpleegkundige van het ziekenhuis. De vraag is nu of [psychiater] nadere medische informatie had moeten opvragen omtrent pre-existente psychische klachten. Naar het oordeel van de rechtbank is de afweging van [psychiater] dat hij na bestudering van het dossier en het gesprek met [eiser sub a] een beeld kon vormen van het functioneren van [eiser sub a] voorafgaand aan de geconstateerde asbestblootstelling, zodat hij tot de beslissing is gekomen om hierover geen nadere medische informatie op te vragen, onvoldoende toegelicht, gelet op de mate van psychische problematiek (namelijk tot tweemaal toe een opname op de PAAZ-afdeling van een ziekenhuis). Uit het rapport (onder het kopje medisch dossier) lijkt te volgen dat [psychiater] uit zijn gesprek met [medische adviseur van Talis] heeft begrepen dat er verder geen informatie bestaat en dat [psychiater] alle informatie heeft gekregen waarover [medische adviseur van Talis] beschikte. Op zichzelf klopt het dat medisch adviseur [medische adviseur van Talis] zelf niet over meer informatie beschikte, maar dat betekent niet dat die informatie niet anderszins, bijvoorbeeld via (de huisarts van) [eiser sub a] , beschikbaar zou zijn. Voor een compleet beeld van de eerdere psychische klachten had deze nadere medische informatie dan bij [eiser sub a] moeten worden opgevraagd, althans had nader moeten worden onderbouwd waarop de conclusie is gebaseerd dat die stukken niet zouden bestaan, of niet verkrijgbaar zouden zijn, of waarom die informatie voor de beoordeling niet relevant was. De conclusie is dat het rapport op dat punt op basis van onvolledige medische informatie lijkt te zijn opgesteld, althans op dat punt onvoldoende inzichtelijk is.

4.40.
Daarnaast geeft [psychiater] in het rapport op een aantal vragen onvoldoende helder antwoord. Zo mist de rechtbank een onderbouwing bij de onder vraag 1h. opgenomen beperkingen, inhoudende ‘Hij is niet in staat om op dit ogenblik sociaal maatschappelijk naar behoren te functioneren. Hij is gepreoccupeerd met de vondst van het asbest in zijn woning en de gevolgen daarvan die hij nog steeds dagelijks ondervindt en er mee bezig is. Hij heeft geen tijd of rust om met andere zaken bezig te kunnen zijn. Hij is in strijd met de woningbouwcorporatie, pas als die strijd een voor hem acceptabele uitkomst kent, zal hij zich op andere dingen kunnen richten.’

Niet alleen zijn de huidige beperkingen onvoldoende concreet in kaart gebracht, dit geldt ook voor de situatie zonder de asbestblootstelling. In zijn antwoord op vraag 2.a. heeft [psychiater] opgenomen dat de beperkingen die [eiser sub a] ondervond als gevolg van restverschijnselen van een fractuur in zijn arm in combinatie met een psychiatrische stoornis (somatisch-symptoomstoornis/conversie) weinig gevolgen hadden voor zijn sociaal maatschappelijk functioneren en dat hij voor zover bekend zijn taken als vader en echtgenoot altijd goed heeft kunnen invullen. Ondanks dat [eiser sub a] voor de constatering van de asbestblootstelling al een beperkt belastbare man was, was er volgens [psychiater] een evenwicht in zijn leven. Deze omschrijving geeft naar het oordeel van de rechtbank geen beeld over de in dit geschil relevant gebleken vraag in hoeverre [eiser sub a] – de asbestblootstelling weggedacht – in staat zou zijn geweest om te verhuizen naar Curaçao en daar appartementen te gaan verhuren, waarmee immers een verandering zou komen in de status quo in het leven van [eiser sub a] en mogelijk in het daarmee samenhangende door [psychiater] genoemde evenwicht.

In het rapport is niet omschreven wat de beperkingen van [eiser sub a] waren zonder de asbestblootstelling. Het antwoord op vraag 2c. inhoudende ‘er zijn geen redenen om aan te nemen dat de huidige klachten en beperkingen zouden zijn ontstaan indien betrokkene niet zou zijn geconfronteerd met de vondst van het asbest in zijn woning en de lange nasleep daarvan’ omschrijft niet welke beperkingen er in die situatie zouden zijn geweest. Er volgt ook niet uit dat de door [psychiater] vastgestelde, ook zonder asbestblootstelling aanwezige beperkte belastbaarheid en psychiatrische stoornis (somatisch-symptoomstoornis/conversie) in het geheel geen beperkingen met zich brachten. Voor zover dat zou moeten worden afgeleid uit het antwoord van [psychiater] op de vragen 2d tot en met 2i. “Gezien het antwoord op vraag 2c zijn de vragen 2d t/m 2i niet van toepassing” is de rechtbank van oordeel dat de onderbouwing van dit antwoord niet inzichtelijk is. Als de beperkte belastbaarheid en/of de somatisch-symptoomstoornis/conversie (tezamen) wel beperkingen met zich brachten, heeft [psychiater] niet omschreven welke beperkingen dat zijn.

4.41.
Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank behoefte aan nadere informatie van een psychiater specifiek op de vraag of de reeds vóór 2012 bestaande klachten en psychiatrische stoornis van [eiser sub a] tot beperkingen hebben geleid en zo ja tot welke beperkingen en, daarnaast, tot welke beperkingen de psychische klachten als gevolg van de geconstateerde asbestblootstelling hebben geleid. Van belang is verder om te worden voorgelicht of deze beperkingen over de gehele periode vanaf september 2012 tot aan heden hetzelfde zijn geweest of dat de beperkingen op enig moment zijn verminderd dan wel verergerd, dit alles per beperking toegespitst op de oorzaak van de psychische klachten. Reeds ter zitting is aan partijen de mogelijkheid voorgelegd om deze aanvullende vragen aan [psychiater] voor te leggen. [psychiater] zal dan specifiek worden gevraagd om de beperkingen in kaart te brengen. Voor zover [psychiater] geen beperkingen in kaart kan brengen, kan na onderzoek door [psychiater] (of een andere psychiater) van de pre-existente klachten en de gevolgen daarvan voor het handelen/functioneren van [eiser sub a] , een verzekeringsgeneeskundige de beperkingen verder duiden.

4.42.
De rechtbank is voornemens de deskundige [psychiater] de aanvullende vragen te stellen die hierna vanaf 4.49 worden omschreven. In dat verband overweegt de rechtbank dat zij het voorshands ook nodig acht nadere informatie van [psychiater] te krijgen in verband met de door [eisende partij] gevorderde posten ‘verlies aan verdienvermogen’, ‘verlies aan zelfwerkzaamheid’ en ‘immateriële schadevergoeding’, voor zover deze zien op gestelde schade als gevolg van de uitgestelde emigratie naar Curaçao.

Curaçao

4.43.
[eisende partij] stelt dat hij zonder de asbestblootstelling in november 2012 met het gezin naar Curaçao zou zijn geëmigreerd. [eisende partij] stelt dat hij een drietal appartementen voor de verhuur en een woning voor het gezin heeft laten bouwen op een stuk familiegrond. De verbouwing was ten tijde van de constatering van de asbestblootstelling bijna volledig voltooid. [eisende partij] zou in november 2012 zelf nog wat kleine werkzaamheden verrichten, waarna de drie appartementen vanaf december 2012 zouden worden verhuurd. [eisende partij] zou zelf zorgdragen voor de verhuur en alle werkzaamheden die daarbij horen. Door de constatering van de asbestblootstelling is de verhuizing en het verhuren van de appartementen niet doorgegaan. Dit komt volgens [eisende partij] omdat de aangeschafte inboedel was vernietigd en doordat [eisende partij] vanwege de beperkingen volgend uit de aanpassingsstoornissen van zowel [eiser sub a] als [eiser sub b] niet in staat was om naar Curaçao te verhuizen en de appartementen te verhuren. Dit levert volgens [eisende partij] een schadepost op van in totaal € 178.120,00 (€ 136.640,00 + € 41.480,00), uitgaande van een huuropbrengst van € 40,00 per nacht voor de periode 1 december 2012 tot 1 januari 2020 met een bezettingsgraad van 2/3.

4.44.
Zoals reeds is besproken, wordt het condicio sine qua non-verband tussen de asbestblootstelling en de schadepost met betrekking tot de (vooralsnog) uitgebleven emigratie naar Curaçao betwist. De rechtbank acht ook op dit geschilpunt voorshands nader deskundigenadvies noodzakelijk. Met name over de vragen of en in hoeverre [eiser sub a] in de situatie met en de situatie zonder asbestblootstelling wel of niet in staat geacht mag/mocht worden te emigreren en/of verhuuractiviteiten van de appartementen te verrichten en/of activiteiten met betrekking tot het opknappen en onderhouden daarvan en/of deze activiteiten uit te besteden en/of een en ander gedurende de hele periode vanaf 1 december 2012 ongewijzigd is of zou zijn. Ook op dit punt acht de rechtbank het voorshands nodig in eerste instantie aanvullende vragen aan [psychiater] te stellen.

4.45.
In dit kader speelt een belangrijke voorvraag, namelijk de vraag of [eisende partij] eigenaar is van de woning en de te verhuren appartementen op Curaçao. In het schaderapport heeft [eisende partij] onder nummer 7 opgenomen dat de woning en de te verhuren appartementen in Curaçao op naam staan van [eiser sub a] . Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eisende partij] zijn stelling dat hij het appartementencomplex in Curaçao in eigendom heeft, herhaald. Talis betwist dit en voert daartoe aan dat de gestelde eigendom niet blijkt uit de overgelegde stukken. Gelet op deze betwisting, ligt het op de weg van [eisende partij] om daarover duidelijkheid te geven. De thans gegeven onderbouwing is daarvoor onvoldoende. [eisende partij] stelt dat de eigendomsbewijzen, bonnen van de verbouwing en tekeningen van het appartementencomplex met de administratie van [eisende partij] bij de inboedel zijn vernietigd. De stukken die bij het schaderapport zijn overgelegd, acht de rechtbank onvoldoende. Het als productie 22 bij het schaderapport gevoegde (ongedateerde) aanvraagformulier bij Domeinbeheer kan niet dienen als bewijs van eigendom. De overgelegde bonnen van bouwmaterialen kunnen dan evenmin. Nu uit de overgelegde stukken wel (enige) betrokkenheid van [eisende partij] bij de woning en appartementen valt af te leiden, zal de rechtbank [eisende partij] toelaten tot het leveren van bewijs op dit punt. Bij de bewijslevering kunnen ook formele stukken van instanties (zoals het Kadaster) worden betrokken waaruit de eigendom van de woning en appartementen volgt.

4.46.
Voor de beoordeling van deze schadepost is, naast de vraag of [eisende partij] eigenaar is van de woning en de appartementen, van belang welke huurinkomsten [eisende partij] zou hebben genoten zonder asbestblootstelling, ervan uitgaande dat de eventueel ook zonder asbestblootstelling aanwezige beperkingen geen belemmering zouden vormen voor de voorgenomen verhuur. In het kader van de proceseconomie zal de rechtbank [eisende partij] direct opdragen bewijs te leveren van de gestelde hoogte van de dan genoten huurinkomsten. Hierbij heeft wel te gelden dat aan dit bewijs geen al te strenge eisen mogen worden gesteld, nu Talis [eisende partij] in de positie heeft gebracht dat geen zekerheid kan worden verschaft omtrent hetgeen in de hypothetische situatie zou zijn geschied.

Verlies aan zelfwerkzaamheid

4.47.
Deze schadepost ziet ten eerste op een bedrag van € 3.273,29 aan schade wegens het niet zelf kunnen uitvoeren van onderhoud aan huis en tuin in de huurwoning in Nederland. Dit bedrag is opgebouwd uit € 2.012,50 voor de periode van 18 september 2012 tot 1 augustus 2017, € 237,50 voor de periode van 1 augustus 2017 tot 1 januari 2018, € 599,00 voor het jaar 2019 en € 424,29 voor de periode van 1 januari 2020 tot en met 18 september 2020.

Daarnaast ziet deze schadepost op een bedrag aan herstelkosten voor de appartementen in Curaçao: € 123.514,00 aan herstelkosten algemeen en € 17.979,38 aan herstelkosten plafonds en dak. [eisende partij] stelt op dit punt dat hij de vier appartementen (drie voor de verhuur en één voor eigen bewoning) niet heeft kunnen onderhouden. De appartementen zijn bijvoorbeeld niet gelucht, waardoor er schimmel is opgetreden. Daarnaast stelt [eisende partij] dat ongedierte de bedrading heeft aangetast.
Het totaal van deze onder de noemer zelfwerkzaamheid gevorderde post bedraagt daarmee € 144.766,67.

4.48.
De toewijsbaarheid van deze schadepost hangt mede af van de uitkomst van de deskundigenberichten (wat had van [eisende partij] gelet op de met de asbestblootstelling in causaal verband staande beperkingen kunnen worden verwacht?) en de bewijslevering ten aanzien van de eigendom. Na duidelijkheid ten aanzien van voormelde beperkingen en de eigendom is vervolgens de vraag wat van [eisende partij] met betrekking tot het onderhoud van de appartementen had mogen worden verwacht in het kader van de schadebeperkingsplicht, zoals Talis heeft aangevoerd.

Aan [psychiater] te stellen (aanvullende) vragen met betrekking tot [eiser sub a]

4.49.
In verband met de hiervoor besproken onderwerpen is de rechtbank voornemens om de volgende (aanvullende) vragen aan [psychiater] voor te leggen:
De informatie over de periode vóór september 2012
In uw deskundigenrapport van 6 september 2019 over [eiser sub a] schrijft u:

In het medisch dossier is nauwelijks informatie aanwezig over de periode vóór september 2012. Dit is vreemd, omdat daarvoor hoogstwaarschijnlijk al problemen op mijn vakgebied bestonden. Er heeft overleg plaatsgevonden met de heer [medische adviseur van Talis] , de opdrachtgever. Ik heb begrepen dat er verder geen informatie bestaat, ik heb alle informatie ontvangen waarover hij beschikte.
I. Kunt u onderbouwen waarop uw conclusie is gebaseerd dat die informatie niet zou bestaan, of niet verkrijgbaar zou zijn, of anders waarom die informatie voor de beoordeling niet gebruikt is?
II. Kunt u die informatie opvragen, voor zover die (mogelijk) nog wel bestaat en u die (mogelijk) relevant acht voor de beantwoording van de vragen?
De situatie met de asbestblootstelling

In uw deskundigenrapport van 6 september 2019 schrijft u bij de beantwoording van vraag 1h, de beperkingen in de situatie met de asbestblootstelling, dat [eiser sub a] niet in staat is om op dit ogenblik sociaal maatschappelijk naar behoren te functioneren, dat hij gepreoccupeerd is met de vondst van het asbest in zijn woning en de gevolgen daarvan, dat hij geen tijd of rust heeft om met andere zaken bezig te kunnen zijn en dat hij zich pas als de strijd met de woningbouwcorporatie een voor hem acceptabele uitkomst kent op andere dingen zou kunnen richten.

III. Kunt u expliciet aangeven of deze beperkingen over de gehele periode vanaf 18 september 2012 tot aan heden hetzelfde zijn gebleven of dat deze op enig moment zijn verminderd dan wel vermeerderd? Kunt u in geval van vermindering dan wel vermeerdering van de beperkingen aangeven de mate waarin en de oorzaak van de vermindering dan wel vermeerdering?
IV. Kunt u zich -voor zover u op grond van uw deskundigheid op uw vakgebied daarover iets kunt zeggen- uitlaten over de vraag in hoeverre de klachten en afwijkingen van [eiser sub a] van invloed zijn bij of een belemmering zouden kunnen vormen voor de uitvoering van zijn voornemen om
- samen met [eiser sub b] naar Curaçao te emigreren en/of
- daar drie appartementen te verhuren en daarbij zelf de daarvoor nodige praktische en zakelijke werkzaamheden die met verhuur van appartementen samenhangen te verrichten, waaronder nog (enige) opknapwerkzaamheden en het onderhoud en/of
- dit met behulp van derden te doen?
Kunt u, indien u bij de beantwoording van vraag III. verschillende periodes heeft onderscheiden, die vragen beantwoorden voor de verschillende periodes?

De situatie zonder de asbestblootstelling

In uw deskundigenrapport van 6 september 2019 schrijft u bij de beantwoording van de vragen, over de klachten en beperkingen die – kennelijk – bij [eiser sub a] onafhankelijk van de asbestblootstelling aanwezig zijn of zijn ontstaan onder meer het volgende:

Bij de beantwoording van vraag 1f (Diagnose)
- Daarnaast waren er op dat moment ook lichamelijke klachten, die waren ontstaan naar een bedrijfsongeval in 1997. De klachten konden echter maar zeer ten dele worden verklaard door het lichamelijk letsel dat hij bij dit ongeval had opgelopen. In het verleden was de diagnose somatisch-symptoomstoornis met voornamelijk pijn gesteld, differentiaal diagnostisch is er ook gesproken over een conversie. Ik ben van mening dat de diagnose somatisch-symptoomstoornis met voornamelijk pijn, chronisch, licht (code DSM-5:300.82) van toepassing is.
- Daarnaast moet worden opgemerkt dat betrokkene een kwetsbare man is, met beperkte coping vaardigheden. Mijn inziens is er echter geen persoonlijkheidsstoornis conform de criteria van het DSM-5. Dit is een factor die ook bijdraagt aan het feit dat de problematiek zich op deze wijze heeft ontwikkeld en maakt het oplossen daarvan moeilijk.

Bij de beantwoording van 1h (Beperkingen):

Betrokkene is een man met een beperkte draagkracht. Hij heeft moeite met druk en spanning. Hij kan moeilijk stress hanteren. Zijn coping vaardigheden zijn beperkt. Bij conflicten heeft hij een “fight or flight” reactie: hij gaat de strijd aan, maakt zich boos waarbij hij soms verbaal dreigend kan zijn of hij trekt zich terug. Hij kan moeilijk relativeren, kan geen ontspannende activiteiten ondernemen, maakt geen gebruik van geruststellende gedachten of andere palliatieve mechanismen, zoekt geen steun bij vrienden en kan moeilijk zijn problemen delegeren.

In zijn opstelling naar anderen, is er achterdocht. Hij is voortdurend op zijn hoede, controleert zaken en daardoor kunnen er soms escalerende conflicten ontstaan. Hij heeft moeite met het aangaan van gelijkwaardige sociale contacten door zijn opstelling en zijn achterdocht.

Bij de beantwoording van vraag 2a (klachten, afwijkingen en beperkingen voor ongeval), in de situatie zonder asbestblootstelling, schrijft u dat [eiser sub a] voor het ongeval ook al een beperkt belastbare man was, maar dat er een evenwicht was in zijn leven, dat er enige lichamelijke klachten als gevolg van restverschijnselen van een fractuur van zijn rechter onderarm waren in combinatie met een psychiatrische stoornis (somatisch-symptoomstoornis/conversie). U schrijft voorts dat de beperkingen die [eiser sub a] daardoor ondervond “weinig gevolgen” hadden “voor zijn sociaal maatschappelijk” functioneren.

U geeft echter geen omschrijving welke beperkingen [eiser sub a] door voornoemde klachten en stoornissen ondervond.
V. Is eventueel nader verkregen informatie als bedoeld in vragen I. en II., of eventueel door u nader uitgevoerd onderzoek reden voor aanpassing of aanvulling van de beantwoording van vragen 1f, 1h, 2a, b en c? Zo ja tot welke aanpassingen of aanvullingen?
VI. Kunt u zo nauwkeurig mogelijk omschrijven welke beperkingen [eiser sub a] ondervond als gevolg van de reeds vóór de asbestblootstelling bij hem aanwezige klachten en/of overige klachten die er zouden zijn geweest of ontstaan indien de asbestblootstelling niet had plaatsgevonden, los van uw constatering dat [eiser sub a] voor de asbestblootstelling sociaal maatschappelijk kon functioneren en er een evenwicht was in zijn leven?
Meestal zal het niet mogelijk zijn om onderstaande vragen met zekerheid te beantwoorden. Van u wordt ook niet gevraagd zekerheid te bieden. Wel wordt gevraagd of u vanuit uw kennis en ervaring op uw vakgebied uw mening wilt geven over kansen en waarschijnlijkheden. Het is dus de bedoeling dat u aangeeft wat u op grond van uw deskundigheid op uw vakgebied op deze vragen kunt antwoorden.
VII. Kunt u aangeven of de door u in antwoord op vraag VI. genoemde reeds bestaande beperkingen of beperkingen die los van de asbestblootstelling (mogelijk) zouden ontstaan over de gehele periode vanaf 18 september 2012 tot aan heden hetzelfde zouden zijn gebleven of dat deze dan zouden zijn verminderd dan wel vermeerderd? Kunt u in geval van vermindering dan wel vermeerdering van de beperkingen aangeven de mate waarin en de oorzaak van de vermindering dan wel vermeerdering?
VIII. Kunt u zich uitlaten over de vraag in hoeverre die beperkingen van [eiser sub a] van invloed zouden kunnen zijn bij of een belemmering zouden kunnen vormen voor de uitvoering van zijn voornemen om
- samen met [eiser sub b] naar Curaçao te emigreren en/of
- daar drie appartementen te verhuren en daarbij zelf de daarvoor nodige praktische en zakelijke werkzaamheden die met verhuur van appartementen samenhangen te verrichten, waaronder nog (enige) opknapwerkzaamheden en het onderhoud en/of
- dit met behulp van derden te doen?
IX. Kunt u zich daarbij ook specifiek uitlaten over de vraag in hoeverre de emigratie en/of nieuwe activiteiten wel of geen relevante verstoring zou(den) zijn van het in uw eerste rapport genoemde evenwicht in het leven van [eiser sub a] en of dit dan binnen uw vakgebied nog nadere gevolgen zou kunnen hebben?
X. Kunt de vragen zoals u ter beantwoording voorgelegd in uw rapport van 6 september 2019 2a t/m 2i (nogmaals), voor zover hiervoor niet al aan de orde gekomen, beantwoorden met inachtneming van de eventueel verkregen aanvullende informatie over de periode vóór de asbestblootstelling en met de wens om naar Curaçao te emigreren en daar appartementen te verhuren?
Overige
XI. Heeft u naar aanleiding van uw bevindingen nog opmerkingen die relevant kunnen zijn voor het verdere verloop van deze zaak?

4.50.
In het geval [psychiater] niet kan worden benoemd, is de rechtbank voornemens om aan een andere te benoemen psychiater de IWMD-vraagstelling voor te leggen met de instructie om een eventuele afwijking van de conclusies van [psychiater] uitdrukkelijk te motiveren.

4.51.
Voordat tot het gelasten van een deskundigenbericht wordt overgegaan, zal de rechtbank partijen in de gelegenheid stellen zich uit te laten over de wenselijkheid van een (aanvullend) deskundigenbericht door [psychiater] en/of een andere deskundige, over het aantal en het specialisme van de te benoemen deskundige(n) en over de aan de deskundige(n) voor te leggen vragen. Indien partijen zich wensen uit te laten over de persoon van de te benoemen deskundige(n), dienen zij daarbij aan te geven over welke deskundige(n) zij het eens zijn, dan wel tegen wie zij gemotiveerd bezwaar hebben. In het kader van de proceseconomie moeten partijen ook een voorstel doen ten aanzien van de persoon van de eventueel te benoemen verzekeringsgeneeskundige. De rechtbank zal de zaak hiertoe naar de rol verwijzen.

4.52.
Talis zal als aansprakelijke partij worden belast met het voorschot op de kosten van de te benoemen deskundige(n).

Conclusie

4.53.
Voor toewijzing ligt gereed een bedrag van € 250,00 aan telefoon- en portokosten,
€ 750,00 aan reiskosten, € 8.204,97 aan kosten medische behandeling en € 2.722,00 aan huishoudelijke kosten en verzorging. De schadeposten € 36.348,00 voor studievertraging [dochter sub a] en een gedeelte van de gevorderde immateriële schadevergoeding (€ 50.000,00) zullen worden afgewezen. De onder II. gevorderde medische voorbehouden zullen ook worden afgewezen.
De toewijsbaarheid van de overige posten (waaronder ook een bedrag aan immateriële schadevergoeding) is afhankelijk van de uitkomsten van de deskundigenberichten en de bewijsopdrachten. Partijen moeten rekening houden met het feit dat na vaststelling van de totale omvang van de schadeposten het reeds betaalde voorschot nog in mindering moet worden gebracht.

4.54.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden. ECLI:NL:RBGEL:2022:1814