Overslaan en naar de inhoud gaan

RBMNE 230725 vdo neuropsycholoog, psychiater en KNO-arts; toegewezen; doch eerst moet gezamenlijk ingeschakelde neuroloog rapporteren

RBMNE 230725 vdo neuropsycholoog, psychiater en KNO-arts; toegewezen; doch eerst moet gezamenlijk ingeschakelde neuroloog rapporteren
- npo kan ook als zelfstandig onderzoek worden gedaan, twee vraagstellingen voor neuropsycholoog
- zelfstandig tegenverzoek t.z.v. aanvullende informatie GZ-psycholoog afgewezen; psychiater kan deze zo nodig zélf opvragen
- zelfstandig tegenverzoek t.z.v personeelsdossier afgewezen; te ruim geformuleerd en daarom (te) onbepaald; te veel fishing expedition

2De kern van de zaak

2.1.

Op 11 augustus 2016 is [verzoeker] betrokken geraakt bij een verkeersongeval (hierna: het ongeval), waarvoor NN aansprakelijkheid heeft erkend. [verzoeker] ervaart sinds het ongeval diverse klachten. Tussen partijen bestaat discussie over de omvang van het letsel en het causaal verband tussen de klachten en het ongeval. Het verzoek van [verzoeker] om een neuropsycholoog, psychiater en KNO-arts als deskundige te benoemen wordt toegewezen. Het tegenverzoek van NN tot het verstrekken van diverse stukken wordt afgewezen.

3De beoordeling

In het verzoek

De achtergrond van deze zaak

3.1.

Op 11 augustus 2016 is [verzoeker] betrokken geraakt bij een verkeersongeval. Hierbij is de verzekerde van NN achterop het voertuig van [verzoeker] gebotst en [verzoeker] is daardoor doorgedrukt op de auto voor hem. NN heeft aansprakelijkheid erkend. [verzoeker] stelt als gevolg van het ongeval last te hebben van nekklachten, rugklachten, angst- en spanningsklachten (ptss), tinnitus, vermoeidheidsklachten en slaapproblemen, cognitieve klachten (concentratie, geheugen, aandacht), verlaagde frustratietolerantie en moeite met overprikkeling/drukte. [verzoeker] staat hiervoor tot op heden onder medische behandeling.

3.2.

Partijen discussiëren over de vraag of de voortdurende klachten en beperkingen van [verzoeker] in causaal verband staan tot het ongeval. Daarom hebben partijen buiten rechte op gezamenlijk initiatief de opdracht gegeven aan neuroloog [A] tot het uitvoeren van een neurologische expertise. [verzoeker] wil dat ook nog een deskundigenonderzoek door een neuropsycholoog, een psychiater en een KNO-arts plaatsvindt. NN wil hier niet aan meewerken en eerst de uitkomst van de neurologische expertise afwachten.

Wat vraagt [verzoeker] ?

3.3.

[verzoeker] verzoekt de rechtbank een drietal deskundigenonderzoeken te bevelen:

  1. Een neuropsychologisch deskundigenonderzoek door [B] te [plaats 2] of [C] te [plaats 3] en daarin de vraagstelling zoals genoteerd in paragraaf 64 verzoekschrift voor te leggen;

  2. Een deskundigenonderzoek door KNO-arts [D] en aan hem de IWMD-vraagstelling voor te leggen;

  3. Een psychiatrisch deskundigenonderzoek door [E] te [plaats 4] en aan hem de IWMD-vraagstelling voor te leggen;

[verzoeker] meent dat deze deskundigenonderzoeken kunnen bijdragen aan het door [verzoeker] te leveren bewijs van het bestaan van het causaal verband – dat wordt betwist door NN – tussen zijn schade en het ongeval. Daarmee is het recht en belang van [verzoeker] bij deze voorlopige deskundigenberichten gegeven, aldus [verzoeker] .

3.4.

Daarnaast vraagt [verzoeker] om NN te veroordelen om de kosten van het honorarium van de te benoemen deskundigen te betalen. [verzoeker] meent dat er aanleiding bestaat om van de hoofdregel in artikel 187 Rechtsvordering (Rv), dat de verzoekende partij het voorschot betaalt, af te wijken, omdat NN aansprakelijkheid voor het ongeval heeft erkend. Daarom dienen de kosten van de deskundigenonderzoeken volgens [verzoeker] als kosten ter vaststelling van de schade en van de aansprakelijkheid in de zin van artikel 6:96 van het Burgerlijk Wetboek (BW) te worden gezien en voor rekening te komen van NN.

Wat vindt NN?

3.5.

NN verzoekt primair tot afwijzing van het verzoek van [verzoeker] . NN meent dat het verzoek van [verzoeker] in strijd is met de goede procesorde en dat sprake is van een ander zwaarwichtig geoordeeld bezwaar op basis waarvan het verzoek moet worden afgewezen.

3.6.

Volgens NN is het medisch dossier namelijk niet compleet, waardoor niet goed beoordeeld kan worden of deskundigenberichten (op dit moment) nuttig of noodzakelijk zijn. Ook kunnen de deskundigen geen compleet onderzoek doen als ze niet beschikken over een compleet medische dossier.

3.7.

Daarnaast stelt NN dat een neuropsychologisch in beginsel een hulponderzoek betreft waarvoor een indicatie door een neuroloog vereist is. Daarom zou eerst de uitkomst van de neurologische expertise buiten rechte moeten worden afgewacht voordat kosten voor een neuropsychologisch onderzoek worden gemaakt. NN meent dat ook voor het psychiatrisch deskundigenonderzoek geldt dat eerst de uitkomst van de neurologische expertise moet worden afgewacht. Volgens NN valt namelijk niet uit te sluiten dat de uitkomst van een neurologisch onderzoek aan beide partijen voldoende helderheid schept om te komen tot een definitieve afronding van de kwestie.

3.8.

Subsidiair verzoekt NN om, als de verzoeken van [verzoeker] toch worden toegewezen, rekening te houden met de voorstellen in randnummer 98 t/m 126 verweerschrift. Deze voorstellen zien op alternatieven voor de door [verzoeker] genoemde personen en/of vraagstelling. De punten van discussie tussen partijen zullen hieronder per deskundige worden besproken.

Toetsingskader voorlopig deskundigenbericht

3.9.

Bij de beoordeling van de verzoeken van [verzoeker] geldt in principe het volgende. Het doel van een voorlopig deskundigenbericht is onder andere een partij de mogelijkheid te geven om met een onderzoek door een deskundige zekerheid of duidelijkheid te krijgen over feiten en omstandigheden die voor de beslissing van een geschil van belang kunnen zijn. Dat kan helpen om een standpunt te bepalen. Ook kunnen partijen op die manier beter beoordelen of het wenselijk is een procedure te beginnen of daar mee door te gaan. De rechter moet een verzoek tot het houden van een voorlopig deskundigenbericht in principe toewijzen als het daaraan kan bijdragen. Een verzoek afwijzen kan ook, maar alleen als het in strijd is met de eisen van een goede procesorde, de bevoegdheid misbruikt wordt of de rechter vindt dat er een ander belangrijk bezwaar bestaat tegen het houden van het onderzoek.

De onderzoeken kunnen plaatsvinden

3.10.

[verzoeker] heeft goed uitgelegd waarom de onderzoeken nodig zijn. [verzoeker] heeft belang bij de expertise. Aan de bezwaren van NN gaat de rechtbank voorbij. [verzoeker] bevestigt weliswaar dat de medische informatie van de psychologische behandelingen na oktober 2021 niet aanwezig is, maar geeft tegelijkertijd aan dat dit niet ligt aan [verzoeker] zelf.

De GZ-psycholoog die [verzoeker] behandelt heeft namelijk laten weten geen informatie op te zullen sturen op grond van de adviezen van zijn beroepsgroep. Volgens [verzoeker] is het medisch dossier voor de rest wel degelijk compleet. Dat dit niet het geval zou zijn, is niet gebleken. De rechtbank komt in haar oordeel over het zelfstandig tegenverzoek van NN in deze beschikking nog terug op dit punt (overweging 3.28 t/m 3.34). Verder oordeelt de rechtbank dat het onjuist is dat een neuropsychologisch onderzoek alleen op indicatie van de neuroloog kan plaatsvinden. Een neuropsychologisch onderzoek kan (ook) als zelfstandig onderzoek worden gedaan. Daarnaast oordeelt de rechtbank dat het argument van NN dat het psychiatrisch deskundigenonderzoek niet eerder plaats zou moeten vinden dan nadat het neurologisch onderzoek heeft plaatsgevonden, omdat partijen mogelijk hierna (al) een definitieve regeling bereiken, geen reden is om de verzoeken van [verzoeker] af te wijzen. Ook als de verzoeken van [verzoeker] worden toegewezen is het immers mogelijk voor partijen om gedurende het traject met elkaar in overleg te blijven over een definitieve afwikkeling van het geschil. Het een sluit het ander dus niet uit. Bovendien zullen de deskundigenonderzoeken na elkaar plaatsvinden en niet tegelijkertijd, waardoor het volgende deskundigenonderzoek tijdig stopgezet kan worden als partijen overeenstemming bereiken over een definitieve regeling.

3.11.

Dit betekent dat de rechtbank in deze uitspraak de gevraagde onderzoeken zal bevelen en daarvoor deskundigen zal benoemen. Hierna wordt ingegaan op de persoon van de deskundige en op de vragen die gesteld moeten worden aan de deskundigen. Tot slot volgen nog enkele opmerkingen die voor het onderzoek gelden en over de volgorde waarin deze zullen plaatsvinden.


Neuropsycholoog als deskundige

De persoon

3.12.

Partijen zijn het tijdens de mondelinge behandeling eens geworden over de benoeming van drs. R. van Oort (hierna: Van Oort), klinisch neuropsycholoog, verbonden aan [organisatie 1] . De griffier heeft Van Oort daarom per e-mail benaderd en gevraagd of zij bereid is en het haar vrij staat om onderzoek te doen. Van Oort heeft aangegeven bereid en in de gelegenheid te zijn het onderzoek te verrichten. De rechtbank zal in deze beschikking Van Oort als deskundige benoemen.

De vragen voor de neuropsycholoog

3.13.

Partijen zijn het niet eens over welke vragen door de neuropsycholoog moeten worden beantwoord. [verzoeker] vindt de standaard NVN-vraagstelling te beperkt, omdat de aanwezigheid van objectiveerbare stoornissen, zoals een hersenbeschadiging, niet vereist is om van het bestaan van (causaal verband tussen) cognitieve beperkingen (en de aansprakelijke gebeurtenis) uit te gaan. Daarom stelt [verzoeker] een alternatieve vraagstelling voor.

3.14.

NN is het niet eens met het standpunt van [verzoeker] dat de NVN-vraagstelling te beperkt zou zijn, omdat in vraag c van de NVN-vraagstelling wordt gevraagd naar eventuele andere oorzaken die de verklaring kunnen vormen voor de aangetoonde stoornissen. Daarnaast begrijpt NN vraag 5 van de alternatieve vraagstelling van [verzoeker] niet in het licht van zijn kritiek op de NVN-vraagstelling, omdat in die vraag ook lijkt te worden uitgegaan van aangetoonde of aantoonbare stoornissen.

3.15.

Tijdens de mondelinge behandeling is overeengekomen om beide vraagstellingen aan de neuropsycholoog voor te leggen. Dit houdt in dat de deskundige wordt gevraagd een gemotiveerd antwoord te geven op de volgende vragen:

De alternatieve vraagstelling van [verzoeker] :

  1. Welke neuropsychologische klachten rapporteert betrokkene bij uw onderzoek?

  2. Wanneer zijn deze klachten ontstaan en welke ontwikkeling laten deze klachten in de tijd zien?

  3. Welk onderzoek heeft u verricht en wat zijn uw conclusies van dit onderzoek?

  4. Welke symptoom- en prestatievaliditeitstesten heeft u bij betrokkene afgenomen?

a. Wat zijn de uitslagen van deze symptoom- en prestatievaliditeitstesten?

b. Zijn er factoren tijdens het onderzoek geweest die van invloed zijn op de resultaten? Heeft u dit ook kunnen meten?

c. In het geval de uitslagen op de SVT-en op onderpresteren en/of overdrijven van klachten wijzen, heeft u daarvoor een verklaring? Zo ja, welke verklaring heeft u daarvoor en kunt u dit toelichten?

5. Indien er sprake is van objectief vastgestelde neurocognitieve functiestoornissen, welke beperkingen verwacht u dat betrokkene zal ondervinden in het algemeen dagelijks functioneren en in het functioneren in arbeid?

6. Bestonden er bij betrokkene reeds voor het ongeval d.d. 11 augustus 2016 afwijkingen op uw vakgebied, en zo ja, welke klachten en afwijkingen. Wilt u de bronnen benoemen waarop u uw antwoord baseert?

7. Is het volgens u waarschijnlijk dat de door u vastgestelde klachten en afwijkingen ook zonder ongeval d.d. 11 augustus 2016 op enig moment zouden ontstaan?

a. Zo ja, welke klachten en afwijkingen? Wat zijn hiervoor uw argumenten?

b. Zo ja, op welk moment in het leven verwacht u dat betrokkene deze klachten en afwijkingen ook zonder ongeval op enig moment zal krijgen? Wat zijn daarvoor uw argumenten?

en de NVN-vraagstelling zoals door NN in het verweerschrift genoemd:

  1. Zijn er stoornissen aantoonbaar in het mentale functioneren, het taalgebruik, de regulatie van emoties en gedrag of in de helderheid van het bewustzijn?

  2. Is het aannemelijk dat de aangetoonde stoornissen veroorzaakt worden door een hersenbeschadiging als gevolg van en een bepaalde (nader te omschrijven) gebeurtenis of aandoening?

  3. Zijn er wellicht andere oorzaken dan die bepaalde gebeurtenis of aandoening (al dan niet ermee samenhangend), die de verklaring kunnen vormen voor de aangetoonde stoornissen?

  4. Indien de aangetoonde stoornissen kunnen worden toegeschreven aan een ten gevolge van de genoemde gebeurtenis of aandoening ontstane hersenbeschadiging, welke zijn dan de beperkingen in het functioneren die daardoor zijn ontstaan?

KNO-arts als deskundige

De persoon

3.16.

Partijen zijn het eens (geworden) over de benoeming van prof. dr. [D] (hierna: [D] ), KNO-arts. De griffier heeft [D] daarom per e-mail benaderd en gevraagd of hij bereid is en het hem vrij staat om onderzoek te doen. [D] heeft aangegeven geen deskundigenonderzoeken meer te verrichten. Op verzoek van de rechtbank zijn partijen vervolgens met elkaar in overleg getreden over de benoeming van een andere KNO-arts. Partijen hebben overeenstemming bereikt over het benoemen van prof. dr. K. Graamans (hierna: Graamans), KNO-arts, verbonden aan [organisatie 2] , als deskundige. De rechtbank heeft Graamans benaderd en hij heeft zich bereid verklaard als deskundige op te treden. De rechtbank zal in deze beschikking Graamans als deskundige benoemen.

De vragen voor de KNO-arts

3.17.

Partijen zijn het eens over de door de deskundige te beantwoorden vragen. De deskundige wordt gevraagd een gemotiveerd antwoord te geven op de volgende vragen (IWMD-vraagstelling Causaal verband bij ongeval, versie januari 2015 met verwijzing per vraag naar de RMSR):

(volgt IWMD vraagstelling, red. LSA LM)

 

Psychiater als deskundige

De persoon

3.18.

Partijen zijn het tijdens de mondelinge behandeling eens geworden over de benoeming van drs. I.S. Hernandez-Dwarkasing (hierna: Hernandez-Dwarkasing), psychiater, verbonden aan [organisatie 1] . De griffier heeft Hernandez-Dwarkasing daarom per e-mail benaderd en gevraagd of zij bereid is en het haar vrij staat om onderzoek te doen. Hernandez-Dwarkasing heeft aangegeven bereid en in de gelegenheid te zijn het onderzoek te verrichten. De rechtbank zal in deze beschikking Hernandez-Dwarkasing als deskundige benoemen.

De vragen voor de psychiater

3.19.

Partijen zijn het eens over de door de deskundige te beantwoorden vragen. De deskundige wordt gevraagd een gemotiveerd antwoord te geven op de vragen (IWMD-vraagstelling Causaal verband bij ongeval, versie januari 2015 met verwijzing per vraag naar de RMSR), zoals opgenomen in overweging 3.17.

De volgorde waarin de deskundigenonderzoeken zullen plaatsvinden en de werkwijze

3.20.

Tijdens de mondelinge behandeling is besproken dat [verzoeker] het onderzoek van de neuropsycholoog als laatste wil laten plaatsvinden. Voor NN geldt dat zij juist het psychiatrisch deskundigenonderzoek aan het eind wil plannen. De rechtbank zal bepalen dat eerst de KNO-arts zijn onderzoek afrondt, daarna de neuropsycholoog en tot slot de psychiater.

3.21.

Daarnaast zal de rechtbank oordelen dat de volgende werkwijze gehanteerd wordt:

  1. Voordat de deskundigen die in deze beschikking worden benoemd starten met hun werkzaamheden, moet eerst de neurologische expertise (die buiten rechte plaatsvindt) zijn afgerond. Het definitieve rapport van de neuroloog moet (behalve als [verzoeker] gebruikt maakt van zijn blokkeringsrecht) door partijen naar de drie deskundigen gestuurd worden;

  2. De KNO-arts start met zijn deskundigenonderzoek als hij van de griffie het bericht ontvangt dat het voorschot gedeponeerd is (overeenkomstig overweging 4.5) en dat de neurologische expertise is afgerond;

  3. De neuropsycholoog start met haar onderzoek als zij van de griffie het bericht ontvangt dat het voorschot gedeponeerd is (overeenkomstig overweging 4.5) en dat het deskundigenonderzoek door de KNO-arts is afgerond. Bij dit bericht zal de griffie het definitieve rapport van de KNO-arts voegen;

  4. De psychiater start met haar onderzoek als zij van de griffie het bericht ontvangt dat het voorschot gedeponeerd is (overeenkomstig overweging 4.5) en dat het deskundigenonderzoek door de neuropsycholoog is afgerond. Bij dit bericht zal de griffie het definitieve rapport van de KNO-arts en van de neuropsycholoog voegen;

Stukken voor de deskundigen

3.22.

De rechtbank zal bepalen dat partijen de deskundigen voorzien van de processtukken – inclusief het definitieve neurologisch expertiserapport, zoals beschreven in overweging 3.20, en de eventueel nog te ontvangen stukken van de bedrijfsarts als [verzoeker] deze stukken naar aanleiding van zijn verzoek ontvangt, zie randnummer 59 verzoekschrift – en dat de griffier een kopie van deze beschikking aan de deskundigen toestuurt. De rechtbank gaat ervan uit dat partijen de deskundigen inzage zullen geven in alle bescheiden die de deskundigen voor de uitvoering van de opdracht van belang achten. Voor zover dit ten aanzien van de medische informatie van de psycholoog van na oktober 2021 niet mogelijk is – omdat de behandelend psycholoog aan het verzoek van [verzoeker] op dit punt niet wil voldoen (zie overweging 3.10), ondanks dat [verzoeker] hier op grond van de wet (artikel 7:456 BW) wel recht op heeft – geeft de rechtbank de in deze beschikking als deskundige benoemde psychiater Hernandez-Dwarkasing in overweging om de informatie zelf bij de behandelend psycholoog op te vragen middels een door [verzoeker] te verstrekken machtiging daartoe.

3.23.

Het standpunt van NN dat het medisch dossier nog niet compleet is en daarom aangevuld moet worden voordat een van de deskundigen met zijn/haar onderzoek start, beoordeelt de rechtbank hierna in overweging 3.28 t/m 3.34 waarin het zelfstandig tegenverzoek van NN wordt beoordeeld.

Instructies

3.24.

De rechtbank wijst erop dat partijen wettelijk verplicht zijn om mee te werken aan het onderzoek door de deskundige. De rechtbank zal deze verplichting uitwerken zoals nader onder de beslissing omschreven. Voldoet een partij niet aan een van deze verplichtingen, dan kan de rechtbank in het nadeel van die partij beslissen.

3.25.

Als een partij op verzoek van de deskundige of op eigen initiatief contact heeft met de deskundige, moet dat schriftelijk gebeuren. Die schriftelijke opmerkingen en verzoeken aan de deskundige moet hij/zij dan ook meteen in kopie aan de andere partij sturen.

Blokkeringsrecht

3.26.

De rechtbank overweegt ambtshalve dat omdat het onderzoek door de deskundige een medisch onderzoek is waarvoor geen geneeskundige behandelingsovereenkomst bestaat, [verzoeker] het inzage- en blokkeringsrecht heeft als bedoeld in artikel 7:464 lid 2 sub b BW. Dit betekent dat [verzoeker] als eerste het conceptrapport van de deskundige moet ontvangen en vervolgens, als bij dat rapport het blokkeringsrecht niet is uitgeoefend, ook als eerste het definitieve rapport van de deskundige moet ontvangen. De deskundige zal daarom moeten handelen als hierna in de beslissing is opgenomen. De rechtbank wijst er bovendien op dat als [verzoeker] van het blokkeringsrecht gebruik maakt de rechtbank daaraan de conclusies kan verbinden die zij passend vindt.

Voorschot

3.27.

NN heeft aansprakelijkheid erkend voor de gevolgen van het ongeval dat [verzoeker] op 11 augustus 2016 is overkomen. Dit is voor de rechtbank aanleiding om van de hoofdregel van artikel 187 Rv (oud: 195 Rv) af te wijken en te bepalen dat NN de kosten van het deskundigenonderzoek moet voorschieten. Dit zal in de beslissing worden opgenomen.

In het tegenverzoek

3.28.

NN heeft bij haar verweerschrift een zelfstandig tegenverzoek ingediend. NN verzoekt de rechtbank op grond van artikel 194 in combinatie met 195 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) te bevelen dat [verzoeker] voorafgaand aan de deskundigenonderzoeken de ontbrekende en relevante informatie verstrekt zoals aangegeven in hoofdstuk IV van het verweerschrift. [verzoeker] heeft hiertegen verweer gevoerd. De rechtbank zal dit verzoek afwijzen. De rechtbank licht dit oordeel hierna toe.

3.29.

Volgens NN is het (medisch) dossier van [verzoeker] dat relevant is voor de deskundigenonderzoeken niet compleet. De volgende informatie zou ontbreken:

- De informatie van de bedrijfsarts is onvolledig. Zo zou de informatie van de bedrijfsarts vanaf de aanvang van de ziekmelding van [verzoeker] ontbreken, evenals de notities betreffende klachten/anamnese, onderzoeksbevindingen, de beoordeling van eventuele ontvangen medische informatie en de door de bedrijfsarts gestelde diagnosen;

- De correspondentie van de psychologische begeleiding die na oktober 2021 heeft plaatsgevonden;

- Het complete personeelsdossier van de voormalig werkgever van [verzoeker] , [organisatie 3] vanaf vijf jaar voorafgaand aan het ongeval tot en met de uitdiensttreding.

NN meent dat deze stukken van belang zijn om (meer) duidelijkheid te krijgen over (de oorzaak van) het arbeidsconflict dat tussen [verzoeker] en zijn inmiddels voormalig werkgever [organisatie 3] is ontstaan.

3.30.

[verzoeker] heeft tijdens de mondelinge behandeling tegen het verzoek over aanvullende informatie van de bedrijfsarts aangevoerd dat er niet meer informatie bestaat dan [verzoeker] al heeft gedeeld met NN. [verzoeker] geeft aan ook helemaal geen belang te hebben bij het achterhouden van informatie. Bedrijfsartsen voeren hun werkzaamheden uit in het kader van de Wet Poortwachter en dat uit zich niet in het vastleggen van uitgebreide verslagen, aldus [verzoeker] . Ook is het niet zo dat een bedrijfsarts zelf heel uitgebreid diagnoses stelt en onderzoek doet. Kortom, meer informatie dan nu door [verzoeker] is ontvangen – nadat op de gebruikelijke manier om informatie verzocht is – en gedeeld is met NN, is er (behoudens het verzoek om aanvullende informatie in overweging 3.22) niet. NN heeft hierna geen argumenten aangevoerd op basis waarvan de rechtbank het overtuigend acht dat er daadwerkelijk informatie van de bedrijfsarts ontbreekt. Gelet hierop in combinatie met dat wat in 3.22 overwogen is, gaat de rechtbank er van uit dat NN geen belang meer heeft bij haar verzoek tot het ontvangen van aanvullende informatie van de bedrijfsarts.

3.31.

Zoals in 3.10 genoemd, bevestigt [verzoeker] dat de medische informatie van de psychologische behandelingen na oktober 2021 niet aanwezig is. De verklaring die [verzoeker] hiervoor geeft is dat de GZ-psycholoog die [verzoeker] behandelt geen informatie zal toesturen op grond van de adviezen van de beroepsgroep. [verzoeker] beschikt dus niet over deze informatie en zal dat ook niet kunnen. Ook ten aanzien van dit onderdeel van het verzoek van NN heeft [verzoeker] tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat het niet in zijn belang is om informatie achter te houden en dat hij zelf ook liever ziet dat de psycholoog de informatie van na oktober 2021 met hem deelt. Ondanks dat [verzoeker] op grond van de wet (artikel 7:456 BW) recht heeft op zijn medisch dossier, is de rechtbank ermee bekend dat GZ-psychologen zich vaker op dit standpunt beroepen. Gelet op hetgeen is overwogen in 3.22, gaat de rechtbank ervan uit dat NN geen belang meer heeft bij haar verzoek tot het ontvangen van aanvullende informatie van de psycholoog.

3.32.

Dan het verzoek van NN tot inzage van het personeelsdossier in de periode 2011 t/m de uitdiensttreding in 2023. NN wil deze stukken ontvangen, omdat zij geïnteresseerd is in de oorzaak van het arbeidsconflict – is dit conflict (volledig) ontstaan als gevolg van het ongeval of niet – en in het verlengde daarvan om meer duidelijkheid te krijgen over de discussie tussen partijen over de hoogte van het verlies van arbeidsvermogen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [verzoeker] bepleit dat het derde verzoek niet moet worden toegewezen. Zo heeft [verzoeker] onder meer aangevoerd dat het verzoek van NN te onbepaald is, omdat verzocht wordt om het gehele dossier en ook nog eens over een lange periode. Ook vindt [verzoeker] het verzoek niet proportioneel, is het nog maar de vraag of die documenten aanwezig zijn in verband met de (beperkte) bewaartermijn en stamt het laatste functioneringsverslag uit 2016. Tijdens het re-integratietraject van [verzoeker] na het ongeval zijn namelijk geen functioneringsverslagen gemaakt en in 2019 is het beleid van de werkgever veranderd in die zin dat vanaf dat moment helemaal geen functioneringsverslagen meer worden gemaakt.

3.33.

De rechtbank zal het verzoek van NN ook ten aanzien van deze stukken afwijzen. De rechtbank is het namelijk eens met [verzoeker] dat het verzoek te ruim geformuleerd en daarom te onbepaald is. Het is de rechtbank duidelijk dat NN dit verzoek doet, omdat zij vraagtekens zet bij de stelling van [verzoeker] dat het ongeval de oorzaak is van het arbeidsconflict dat tussen [verzoeker] en zijn inmiddels voormalig werkgever is ontstaan. Het verzoek om het volledige personeelsdossier te ontvangen, lijkt naar het oordeel van de rechtbank echter toch te veel op een ‘fishing expedition’.

3.34.

Tijdens de mondelinge behandeling heeft NN haar verzoek, als ware het een subsidiair verzoek, beperkt door aan te geven alleen alle correspondentie tussen de advocaat van [verzoeker] en de advocaat van de werkgever in de periode 2022 tot augustus 2023, met uitzondering van het mediationdossier, te willen ontvangen. Ook dit verzoek is naar het oordeel van de rechter te ruim geformuleerd. Het voldoet bovendien niet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit, gelet op het doel waarvoor NN inzage in deze correspondentie wil enerzijds en de voor [verzoeker] privacygevoelige informatie die de correspondentie bevat anderzijds in combinatie met het feit dat de werkgever een verklaring heeft afgelegd (overgelegd als productie 2 verzoekschrift) over het functioneren van [verzoeker] voor het ongeval. Ook dit verzoek zal daarom worden afgewezen.Rechtbank Midden-Nederland 23 juli 2025, ECLI:NL:RBMNE:2025:3577