Overslaan en naar de inhoud gaan

RBNHO 210224 terugvordering bijstand; gemeente geeft onvoldoende invulling aan CRVB 250423; zorgvuldigheids- en motiveringsgebreken

RBNHO 210224 terugvordering bijstand; gemeente geeft onvoldoende invulling aan CRVB 250423zorgvuldigheids- en motiveringsgebreken

Procesverloop

1.1.

Bij besluit van 14 februari 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder over de periode van 21 december 2013 tot en met 29 augustus 2019 van eiser een bedrag van € 95.401,23 aan bijstand teruggevorderd.

1.2.

Met het besluit van 22 december 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit gegrond verklaard, in die zin dat over de periode van 21 december 2013 tot en met 4 september 2018 een bedrag van € 78.198,28 wordt teruggevorderd.

1.3.

Eiser heeft beroep ingesteld.

1.4.

Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.

1.5.

De rechtbank heeft partijen bij e-mail van 4 december 2023 gewezen op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 25 april 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:909 (CRVB 250423).

1.6.

De rechtbank heeft het beroep op 7 december 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser ontvangt sinds 2008 een bijstandsuitkering van verweerder.

3. Op 21 december 2013 heeft een ongeval plaatsgevonden, als gevolg waarvan eiser letsel heeft opgelopen.

4. Bij brief van 10 februari 2021 heeft de letselschadejurist van Sincerus Letselschade verweerder gemeld dat deze namens eiser optreedt in de afwikkeling van de schadevergoeding en tevens verzocht aan te geven hoe verweerder omgaat met ontvangen schadevergoedingen.

5. Verweerder is een rechtmatigheidsonderzoek gestart.

6. Op 27 februari 2021 heeft eiser met N.V. Schadeverzekering-Maatschappij Bovenmij een vaststellingsovereenkomst gesloten. Daarin staat, voor zover hier van belang, het volgende:

‘In aanmerking nemende:

dat benadeelde en verzekeraar door middel van een vaststellingsovereenkomst als geregeld in de art.7:900 e.v, B.W. ter beëindiging of ter voorkoming van onzekerheid of geschil omtrent aanspraken van benadeelde op vergoeding van de door benadeelde geleden en in de toekomst nog te lijden materiële en immateriële schade zich jegens elkaar wensen te binden aan een vaststelling van die aanspraken;

Verklaren te zijn overeengekomen:

1 alle aanspraken van benadeelde op vergoeding van de geleden en in de toekomst nog te lijden materiële en immateriële schade (exclusief buitengerechtelijke kosten) worden door deze vaststellingsovereenkomst vastgesteld op een bedrag van € 124.500,00 (zegge: eenhonderdvierentwintigduizendvijfhonderdeuro);

2. verzekeraar betaalt aan benadeelde het onder 1 genoemde bedrag onder aftrek van reeds verstrekte voorschotten ten bedrage van in totaal € 24.500,00, zodat als slot uitkering wordt betaald een bedrag van € 100.000,00.’

7. Bij brief van 17 maart 2021 is eiser verzocht om inlichtingen inzake de ontvangen schadevergoeding.

8. In een brief van Sincerus Letselschade van 19 maart 2021 staat, voor zover hier van belang, het volgende:

“Hierbij stuur ik een overzicht van de schadeposten waar de schadebedrag van € 124.500,- uit bestaat.

Smartengeld: € 36.000,-.

Verlies van arbeidsvermogen: € 15.000,-.

Huishoudelijke hulp en verzorging: € 10.000,-.

Kosten (incl. reiskosten) operatie Turkije € 38.500,-.

Diverse kosten (zoals aanvraag gehandicaptenparkeerkaart, eigen risico zorgverzekeraar, kosten fysiotherapeut) incl. toekomst) € 20.000,-

Reiskosten naar therapeuten, artsen etc. € 5.000,-.”

9. Genoemde brief is op 24 maart 2021 verstrekt aan verweerder door eiser.

10. Vervolgens heeft de besluitvorming zoals opgenomen onder ‘Procesverloop’ plaatsgevonden. Aan de besluitvorming ligt ten grondslag dat eiser door ontvangst van de schadevergoeding naderhand, met betrekking tot een periode waarover bijstand is verleend, over in aanmerking te nemen middelen beschikt. Verweerder heeft daarbij een deel van het schadevergoedingsbedrag vrijgelaten van het middelenbegrip, omdat dit naar zijn oordeel vanuit het oogpunt van bijstandsverlening verantwoord is. Het gaat om 1/3e deel van het bedrag dat is uitgekeerd voor immateriële schadevergoeding, het bedrag voor huishoudelijke hulp, een deel van het bedrag voor medische kosten, en de bedragen voor het inrichten van de babykamer, schade aan de scooter en reis- en tolkkosten. In totaal is een bedrag van € 33.858,97 vrijgelaten. Het resterende bedrag heeft verweerder aangemerkt als naderhand verkregen middelen. Vervolgens heeft verweerder, met inachtneming van de vermogensgrens, de teveel ontvangen bijstand vastgesteld op € 78.198,28.

Standpunt eiser

11. Eiser stelt dat het bestreden besluit van 22 december 2022 onvoldoende is gemotiveerd en niet zorgvuldig is voorbereid. Eiser betwist de standpunten van verweerder inzake het causale verband tussen het ongeval, de geleden schade en omvang van de schadevergoeding en de toekomstige kosten.

Beoordeling door de rechtbank

Toetsingskader

12. Op grond van artikel 31, tweede lid, aanhef en onder m, van de Participatiewet (Pw) worden niet tot de middelen van de belanghebbende gerekend vergoedingen voor materiële en immateriële schade, voor zover deze naar het oordeel van verweerder uit een oogpunt van bijstandsverlening verantwoord zijn.

13. De wetgever heeft in de Memorie van Toelichting op de wetsbepaling het volgende opgenomen:1

‘Of het uit een oogpunt van bijstandsverlening verantwoord is vergoedingen die de belanghebbende ontvangt en die geheel of gedeeltelijk betrekking hebben op al dan niet immateriële schade, niet als middel in aanmerking worden genomen, is in de eerste plaats ter beoordeling aan burgemeester en wethouders (onderdeel m). Zij baseren hun oordeel op de bijzondere bestemming en de hoogte van de vergoedingen.’

14. De Raad heeft inzake de wetsbepaling het volgende overwogen:2

‘4.7. Zoals de Raad eerder heeft overwogen (uitspraak van 25 november 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3892) blijkt uit artikel 32, tweede lid, aanhef en onder m, van de WWB dat het aan het bijstandverlenend orgaan is om de grenzen te bepalen van wat uit het oogpunt van bijstandsverlening nog wel en wat niet verantwoord is.  Daarbij moet het bijstandverlenend orgaan rekening houden met de omstandigheid dat bij zeer aanzienlijke uitkeringen de betrokkene in een zodanige financiële positie kan komen te verkeren dat het onverkort buiten beschouwing laten daarvan niet in overeenstemming is met het minimumbehoefte- en complementaire karakter van de bijstand.’

15. Ten slotte geldt dat een besluit tot terugvordering een belastend besluit is. Daarom rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden hiervoor is voldaan in beginsel op verweerder. Dit betekent dat verweerder de nodige kennis over de relevante feiten moet verzamelen.3

Immateriële schadevergoeding

16. De door eiser ontvangen schadevergoeding bestaat uit een vergoeding voor geleden en nog te lijden vermogensschade en immateriële schade. Met betrekking tot de immateriële schade overweegt de rechtbank als volgt.

17. In de uitspraak van 25 april 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:909 heeft de Raad overwogen dat voor de vraag of (een deel van) de ontvangen immateriële schadevergoeding voor blijvende letselschade uitgezonderd kan worden van de middelen uitgegaan moet worden van het ontvangen bedrag aan immateriële schadevergoeding gedeeld door het aantal jaren waarin een betrokkene naar verwachting te leven heeft.

18. De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting verklaard dat voornoemde uitspraak ertoe leidt dat in het geval van eiser € 36.000,00 aan immateriële schadevergoeding, te weten het gehele bedrag dat hiervoor is uitgekeerd, zal worden vrijgelaten. Hiermee heeft verweerder evenwel eerst ter zitting een ander standpunt ingenomen dan in het bestreden besluit staat, en vertoont het bestreden besluit daarom in zoverre een gebrek.

Materiële schadevergoeding

19. Aangaande de materiële schadevergoeding stelt de rechtbank voorop dat eiser naar het oordeel van de rechtbank een begin van bewijs heeft geleverd voor de juistheid van de omvang van de vergoeding van de verschillende schadeposten welke zijn ontstaan na het ongeval. Gesteld, noch gebleken is dat eiser de schadevergoeding voor andere zaken (heeft) gebruikt dan waarvoor deze is bedoeld. Daarnaast zijn er geen aanwijzingen om aan te nemen dat de vaststelling van de schadeposten niet zorgvuldig tot stand is gekomen. Gelet hierop dienen de vaststellingsovereenkomst van 27 februari 2021 en de brief van Sincerus Letselschade van 19 maart 2021 dan ook als uitgangspunt te gelden bij de beantwoording van de vraag wat de omvang van de schade uit het ongeval is, ook voor de toekomst.

20. Eiser heeft in beroep gronden gericht tegen de beslissing van verweerder om de kosten voor fysiotherapie, een nieuw matras, krukken, en toekomstige kosten wel tot de middelen van eiser te rekenen en daarom terug te vorderen. Hieronder bespreekt de rechtbank, met inachtneming van het bovenstaande, of verweerder zijn beslissing ten aanzien van deze kosten toereikend heeft gemotiveerd.


Kosten fysiotherapie en kosten nieuw matras

21. Ten aanzien van de verkregen schadevergoeding voor fysiotherapie en de aanschaf van een matras stelt verweerder zich op het standpunt dat er geen reden bestaat om een vergoeding vrij te laten, omdat niet zou zijn gebleken van een causaal verband tussen de hulpvraag, de gemaakte of nog te maken kosten en het ongeval.

22. De rechtbank acht het standpunt van verweerder dat het causale verband ontbreekt, niet navolgbaar. Door, bijvoorbeeld over de kosten van fysiotherapie, een oordeel te vellen over het causale verband tussen het voortduren van de klachten en het ongeval hanteert verweerder, naar het oordeel van de rechtbank, niet de juiste maatstaf. Het oordeel van verweerder dient immers gebaseerd te zijn op de bijzondere bestemming en de hoogte van de vergoedingen. Door een oordeel te vellen over het causaal verband treedt verweerder bovendien in de juridische vraagstelling die partijen, ondersteund door specialisten op het gebied van letselschade, al hebben beantwoord doordat zij een vaststellingsovereenkomst hebben gesloten. Zonder nadere motivering, die ontbreekt, valt niet in te zien op grond waarvan in onderhavige zaak de rechtsvragen van de toerekening (artikel 6:98 en artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek) opnieuw ter beoordeling staan. In aanvulling daarop overweegt de rechtbank als volgt.

23. Ten aanzien van de kosten voor fysiotherapie stelt verweerder zich verder op het standpunt dat geen reden bestaat om een vergoeding vrij te laten voor de toekomstige behandelingskosten voor fysiotherapie, omdat niet is gebleken dat de behandeling bij de fysiotherapeut noodzakelijk is. Ook dit standpunt kan niet worden gevolgd, nu uit de brieven van de huisarts en de fysiotherapeut blijkt dat de behandelingen, ook al bestaan deze uit symptoombestrijding, plaatsvinden vanwege van het ongeluk. Uit de stukken blijkt weliswaar dat belastbaarheidsoefeningen eisers situatie zouden kunnen verbeteren, maar niet dat er door die oefeningen in het geheel geen fysiotherapie meer nodig zou zijn. Ten slotte kon verweerder dit standpunt naar het oordeel van de rechtbank niet innemen zonder een medicus te raadplegen.

24. Met betrekking tot de kosten voor een matras heeft eiser ter zitting toegelicht dat het om een eenpersoonsmatras gaat, dat hij heeft aangeschaft omdat hij als gevolg van het ongeluk twee maanden helemaal in het gips zat en niet naar de slaapkamer kon lopen en weer terug, zodat hij een matras in de woonkamer moest leggen. Daarmee heeft hij naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk gemaakt dat hij het matras, als hij geen ongeluk had gehad, niet had hoeven aanschaffen. Gelet op de gegeven toelichting acht de rechtbank het standpunt van verweerder dat niet is gebleken van een causaal verband dan ook onvoldoende deugdelijk gemotiveerd. Het standpunt van verweerder dat de kosten voor de aanschaf niet vrijgelaten hoefden te worden, omdat dit in principe onder de noodzakelijke bestaanskosten valt, kan de rechtbank, nu het gaat om de aanschaf van een extra matras vanwege het ongeluk, ook niet volgen.

Krukken

25. In het bestreden besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat hoewel aannemelijk is dat eiser na het ongeval krukken heeft moeten gebruiken, niet onderbouwd is hoeveel dit heeft gekost of in hoeverre hij hiervoor een vergoeding vanuit de zorgverzekering heeft ontvangen.

26. Eiser heeft in beroep een verklaring van Medipoint ingebracht. Eiser heeft ter zitting gemotiveerd toegelicht dat hij de krukken nog heeft.

27. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser hiermee de kosten van de huur van krukken voldoende aannemelijk gemaakt. Verder blijkt uit algemene bronnen dat eenvoudige loophulpmiddelen niet in het basispakket van de zorgverzekering zitten, zodat het niet aannemelijk is dat eiser hiervoor een vergoeding vanuit de zorgverzekering heeft ontvangen. De rechtbank acht hierom onvoldoende deugdelijk gemotiveerd dat de kosten voor het huren van krukken vanuit het oogpunt van bijstandsverlening niet verantwoord zijn.

Toekomstige kosten

28. Eiser meent dat verweerder een deskundige had moeten inschakelen teneinde te kunnen beoordelen met welke kosten en over welke periode eiser nog geconfronteerd zal worden. Verder heeft verweerder onvoldoende rekening gehouden met de toekomstige kosten van een aantal posten.

De rechtbank overweegt als volgt.

29. Niet in geschil is dat eiser door het ongeval blijvend letsel heeft opgelopen. Gelet daarop dient verweerder, zoals overwogen, bij zijn beoordeling of de door eiser ontvangen schadevergoeding uit oogpunt van bijstandsverlening verantwoord is ook de omvang van de toekomstige schade die uit het ongeval voortvloeit te betrekken. Aangenomen moet worden dat een inschatting van die toekomstige schade al is gemaakt bij de totstandkoming van de vaststellingsovereenkomst van 27 februari 2021. Uit de brief van 19 maart 2021 van Sinecerus Letselschade blijkt dat door de bij de vaststellingsoverkomst betrokken partijen is ingeschat dat eiser in de toekomst nog € 63.000,00 aan medische, of daarmee verband houdende kosten zou maken, waarvan € 38.500,00 voor een operatie in Turkije. Daarbij moet worden opgemerkt dat eiser ter zitting heeft verklaard dat een operatie aan zijn knie inmiddels geen optie meer is, ook niet in Turkije.

30. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder niet deugdelijk gemotiveerd waarom het vanuit oogpunt van bijstandsverlening niet verantwoord is aan te nemen dat eiser, als gevolg van de behandelingen en medicatie van zijn door het ongeval ontstane fysieke klachten, over een langere periode dan van vijf jaar kosten zal maken in de vorm van al dan niet verzekerde medicijnkosten en betaling van het eigen risico dat aan zijn zorgverzekering verbonden is. In de aard en ernst van de fysieke klachten van eiser is voor die termijn in elk geval geen rechtvaardiging te vinden en uit de motivering van verweerder volgt dat ook niet. Bovendien trekt verweerder, zonder daarvoor medisch advies in te winnen, wat wel op de weg van verweerder had gelegen gelet op het ingenomen standpunt, conclusies over de medische situatie van eiser in de toekomst en de daarvoor benodigde kosten.

31. Indien verweerder twijfels heeft of zekerheid wenst over de bestemming van de schadevergoeding in relatie tot toekomstige kosten die verband houden met het letsel uit het ongeval, had het op de weg gelegen om eiser in de gelegenheid te stellen een ‘bestedingsplan letselzorg’ op te stellen. Eiser heeft in het aanvullend bezwaar van 26 augustus 2022 ook een dergelijk aanbod gedaan.

Conclusie en gevolgen

32. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat sprake is van zorgvuldigheids- en motiveringsgebreken in het bestreden besluit. Het beroep is daarom gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, en verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een bestuurlijke lus. Verweerder zal met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen opnieuw moeten beslissen op eisers bezwaar. De rechtbank stelt voor het nemen van een nieuw besluit uit het oogpunt van zorgvuldigheid een termijn van twaalf weken.

33. Bij het nieuw te nemen besluit dient verweerder eveneens een gemotiveerd standpunt in te nemen over de ter zitting door eiser naar voren gebrachte stelling dat het deel van de schadevergoeding dat ziet op de voorgenomen operatie in Turkije thans als een (extra) vergoeding voor immateriële schadevergoeding moet worden aangemerkt. Bij het vaststellen van de schade werd ervan uitgegaan dat de operatie in Turkije het letsel van eiser kon wegnemen dan wel aanzienlijk verminderen. Nu de operatie, zoals namens eiser ter zitting is toegelicht, geen optie meer is, acht de rechtbank het voorstelbaar dat een deel van de kosten voor deze operatie als immateriële schadevergoeding dient te worden aangemerkt vanwege de omstandigheid dat een operatie eisers knieklachten wellicht hadden kunnen verminderen en daarmee ook zijn immateriële schade.

34. Ook wordt verweerder in overweging gegeven bij het nieuw te nemen besluit in aanmerking te nemen eisers verklaringen ter zitting dat hij als gevolg van de fysieke klachten ten gevolge van het ongeval meer energiekosten moet maken dan anders het geval zou zijn geweest, zoals voor het verwarmen van zijn woning en het gebruik van zijn auto omdat hij niet kan fietsen.

35. Ten slotte wordt verweerder in overweging geven om eiser in de gelegenheid te stellen een ‘bestedingsplan letselzorg’ op te stellen. Een dergelijk bestedingsplan kan dan jaarlijks, in overleg tussen partijen, worden geëvalueerd door verweerder.

36. Vanwege het gegronde beroep is verweerder gehouden het door eiser betaalde griffierecht van € 50,00 te vergoeden. De rechtbank veroordeelt verweerder daarnaast in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,00 (1 punt voor het indienen van de beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875,00 en een wegingsfactor 1).ECLI:NL:RBNHO:2024:229

1Tweede Kamer, vergaderjaar 2002–2003, 28 870, nr. 3, pagina 58.

2CRvB 14 juli 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2292, CRvB 19 november 2019, CRVB:2019:3737 en CRvB van 7 september 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2338.

3CRvB 24 januari 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:198.