RBNHO 131025 in casu is tussen onderneemster en pgb-houder geen sprake van een arbeidsovereenkomst
- Meer over dit onderwerp:
RBNHO 131025 in casu is tussen onderneemster en pgb-houder geen sprake van een arbeidsovereenkomst
2De feiten
2.1.
[verweerster] ontvangt een persoonsgebonden budget voor onder andere persoonlijke verzorging. [verzoekster] is zorgverlener.
2.2.
Per 1 oktober 2023 hebben partijen een schriftelijke overeenkomst gesloten aan de hand van een daarvoor door de Sociale Verzekeringsbank (hierna: de SVB) opgesteld formulier met als titel “Zorgovereenkomst arbeidsovereenkomst Zvw of meerdere wetten’.
2.3.
Vanaf aanvang van de werkzaamheden heeft [verzoekster] via haar onderneming DA Zorg maandelijks facturen naar [verweerster] verstuurd voor persoonlijke verzorging. In de facturen staan ook het KvK-nummer, het btw-nummer, de AGB-code en het logo van DA Zorg vermeld.
2.4.
In maart 2025 heeft [verweerster] de overeenkomst opgezegd.
2.5.
DA Zorg heeft op 8 april 2025 een factuur aan [verweerster] gestuurd van € 570,00 inclusief btw (waarbij de btw nul is) met een urenspecificatie voor april 2025. Dit bedrag heeft [verweerster] betaald.
2.6.
Op 17 april 2025 heeft [verweerster] de beëindiging van de zorgovereenkomst met [verzoekster] doorgegeven aan de SVB. In het wijzigingsformulier staat dat de overeenkomst stopt op 30 april 2025.
3Het verzoek en het verweer
3.1.
[verzoekster] verzoekt de kantonrechter in het verzoekschrift om voor recht te verklaren dat sprake is van een arbeidsovereenkomst en [verweerster] te veroordelen tot betaling van een transitievergoeding, een schadevergoeding wegens misgelopen inkomsten en een billijke vergoeding. [verzoekster] legt aan haar verzoek ten grondslag – kort weergegeven – dat sprake is van een arbeidsovereenkomst tussen partijen, en niet van een overeenkomst van opdracht. Deze overeenkomst is zonder opzegtermijn of vergoeding beëindigd. [verzoekster] maakt aanspraak op de transitievergoeding en billijke vergoeding wegens ernstig verwijtbaar handelen van [verweerster] . [verzoekster] heeft vakantie-uren opgebouwd die niet zijn opgenomen of uitbetaald. Dat moet wel gebeuren, omdat sprake is van een arbeidsovereenkomst.
3.2.
[verweerster] voert verweer en stelt dat het verzoek moet worden afgewezen. [verweerster] neemt daarbij het standpunt in – samengevat – dat de overeenkomst van partijen geen arbeidsovereenkomst is maar een overeenkomst van opdracht. In het geval dat moet worden uitgegaan van een arbeidsovereenkomst kan [verzoekster] volgens [verweerster] geen aanspraak maken op een billijke vergoeding, omdat het verzoek twee maanden na het einde van de arbeidsovereenkomst is ingediend en dus de vervaltermijn in de weg staat aan deze vordering. In dat geval voert [verweerster] ook verweer tegen de gevorderde hoogte van de transitievergoeding. [verweerster] betwist verder dat [verzoekster] in april 2025 inkomsten is misgelopen. Voor het geval [verzoekster] uitbetaling van vakantiedagen vordert, voert [verweerster] daar verweer tegen.
4De beoordeling van het verzoek
4.1.
Het gaat in deze zaak in de eerste plaats om de vraag of er tussen [verzoekster] en [verweerster] sprake was van een arbeidsovereenkomst of een overeenkomst van opdracht.
Toetsingskader
4.2.
In de wet is de arbeidsovereenkomst omschreven als de overeenkomst waarbij de ene partij, de werknemer, zich verbindt in dienst van de andere partij, de werkgever, tegen loon gedurende zekere tijd arbeid te verrichten.1
4.3.
Om te kunnen beoordelen of een overeenkomst moet worden aangemerkt als een arbeidsovereenkomst, moet worden vastgesteld welke rechten en verplichtingen partijen zijn overeengekomen. Als de overeengekomen rechten en verplichtingen voldoen aan de wettelijke omschrijving van de arbeidsovereenkomst, moet de overeenkomst als zodanig worden aangemerkt. Voor deze kwalificatie is niet van belang of partijen de bedoeling hadden de overeenkomst onder de wettelijke regeling van de arbeidsovereenkomst te laten vallen.2
4.4.
Of een overeenkomst moet worden aangemerkt als arbeidsovereenkomst, hangt af van alle omstandigheden van het geval in onderling verband bezien. Van belang kunnen onder meer zijn de aard en duur van de werkzaamheden, de wijze waarop de werkzaamheden en de werktijden worden bepaald, de inbedding van het werk en degene die de werkzaamheden verricht in de organisatie, en de bedrijfsvoering van degene voor wie de werkzaamheden worden verricht. Ook kan een rol spelen het al dan niet bestaan van een verplichting het werk persoonlijk uit te voeren, de wijze waarop de contractuele regeling van de verhouding van partijen tot stand is gekomen, de wijze waarop de beloning wordt bepaald, de hoogte van deze beloningen, en de vraag of degene die de werkzaamheden verricht daarbij commercieel risico loopt. Verder kan van belang zijn of degene die de werkzaamheden verricht zich in het economisch verkeer als ondernemer gedraagt of kan gedragen, bijvoorbeeld bij het verwerven van een reputatie, bij acquisitie, wat betreft fiscale behandeling, en gelet op het aantal opdrachtgevers voor wie hij werkt of heeft gewerkt.3 Tussen deze omstandigheden geldt geen rangorde.4
Uitleg en kwalificatie van de overeenkomst
4.5.
[verzoekster] heeft vanaf 1 oktober 2023 werkzaamheden voor [verweerster] verricht. Partijen hebben op 25 oktober 2023 een formulier ingevuld en ondertekend dat is aangeduid als “zorgovereenkomst arbeidsovereenkomst”, waarin [verweerster] werkgever en [verzoekster] werknemer wordt genoemd en waarin afspraken staan over de werkzaamheden van maximaal drie dagen per week, een loon van € 35,00 per uur inclusief 8 % vakantiegeld dat netto wordt betaald en over de wijze waarop de salarisadministratie plaatsvindt (via de SVB). In het formulier staat ook dat de zorgovereenkomst langer duurt dan twee jaar en tussentijds opzegbaar is met een opzegtermijn van een maand. Ook zijn in het formulier de AGB-code van [verzoekster] en het bankrekeningnummer van DA Zorg (de onderneming van [verzoekster] ) ingevuld. Een AGB-code is gekoppeld aan een onderneming van een zorgverlener en daarmee kan een zorgverlener het formele tarief vragen voor de zorg. Over de wijze waarop de vakantie-uren worden uitbetaald staan in het formulier twee opties, maar is geen keuze gemaakt. Volgens het formulier worden in dat geval de vakantie-uren uitbetaald bij de gewerkte uren.
4.6.
Op basis van de verklaringen van partijen tijdens de zitting kan worden vastgesteld dat [verweerster] in het begin in de veronderstelling was dat [verzoekster] op basis van een arbeidsovereenkomst zou werken en zij daarom gebruik heeft gemaakt van het daarvoor bestemde formulier van de SVB. Volgens [verweerster] wist zij eerst niet dat [verzoekster] op naam van haar onderneming DA Zorg zou factureren en had zij anders het daarvoor bestemde formulier van de SVB voor ZZP’ers gebruikt. Maar [verzoekster] ging er in het begin van uit dat zij op basis van een opdrachtovereenkomst zou werken. Volgens [verzoekster] heeft zij namelijk als ZZP’er gesolliciteerd en de facturen daarom op naam van DA Zorg gezet. In deze omstandigheden kan aan de bewoordingen en bepalingen van het formulier “zorgovereenkomst arbeidsovereenkomst” geen doorslaggevende betekenis worden toegekend. Partijen hadden bij de totstandkoming van de overeenkomst een verschillende voorstelling van zaken en hebben in zoverre geen wilsovereenstemming bereikt.
4.7.
De kantonrechter moet daarom beoordelen wat partijen over en weer hebben verklaard en uit elkaars verklaringen en gedragingen, overeenkomstig de zin die zij daaraan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijze mochten toekennen, hebben afgeleid (de zogenoemde Haviltex-norm). Daarbij is de kantonrechter afhankelijk van wat partijen hierover in deze procedure hebben gesteld of onderbouwd. Op basis van het huidige dossier komt de kantonrechter tot het volgende oordeel.
4.8.
Bij het opstellen van de overeenkomst moest rekening worden gehouden met de eisen van de SVB, omdat de betaling van het loon via het PGB van [verweerster] gaat. Deze eisen hebben de inhoud en vorm van de afspraken beïnvloed, maar geven geen uitsluitsel over het bestaan van een arbeidsovereenkomst.
4.9.
Op basis van wat partijen op de zitting hebben gezegd stelt de kantonrechter vast dat pas na aanvang van de werkzaamheden voor [verweerster] duidelijk werd dat [verzoekster] een onderneming had en dat partijen anders hebben gehandeld dan in de schriftelijke overeenkomst staat. [verzoekster] ontving immers geen salarisspecificaties en het daarop gebaseerde netto salaris via de SVB, maar stuurde op verzoek van [verweerster] facturen die [verzoekster] (zelf) op naam van haar onderneming DA Zorg had gezet en [verweerster] declareerde deze facturen bij haar zorgverzekeraar DSW. Na uitbetaling van de declaratie betaalde [verweerster] de facturen aan DA Zorg. Deze handelwijze ligt niet voor de hand bij een arbeidsrelatie en wijst duidelijk in de richting van een opdrachtovereenkomst.
4.10.
De kantonrechter stelt vast dat [verweerster] de overeenkomst niet is aangegaan in het kader van de exploitatie van een beroep of bedrijf, maar omdat zij persoonlijk zorg nodig heeft waarvan zij afhankelijk is. Voor [verweerster] stond niet het laten verrichten van arbeid centraal maar het ontvangen van zorg in haar privéomgeving. [verweerster] heeft daarbij geen economisch of ander belang. [verzoekster] heeft niets gesteld over de inbedding van haar werk in de organisatie van [verweerster] . Er zijn wat betreft het inbeddingsaspect dus geen aanwijzingen voor het aannemen van een arbeidsovereenkomst.
4.11.
In het formulier van de SVB staat dat [verzoekster] maximaal 3 dagen per week werkt, maar in de praktijk waren dat 3 of 4 dagen per week. [verzoekster] moest de werkzaamheden persoonlijk verrichten maar kon zich laten vervangen in geval van ziekte of verhindering. Op de zitting is gebleken dat [verweerster] voor een half jaar een rooster maakte voor [verzoekster] en andere zorgverleners, en dat [verzoekster] haar diensten in een appgroep kon ruilen met andere zorgverleners zonder bemoeienis van [verweerster] . Ook kon [verzoekster] in overleg met [verweerster] op een van het rooster afwijkend tijdstip de werkzaamheden uitvoeren. Verder mocht zij er opdrachten voor anderen naast doen. [verzoekster] had dan ook een bepaalde vrijheid in het bepalen wanneer en op welke tijdstippen zij haar werkzaamheden verrichtte. Deze omstandigheden wijzen meer in de richting van een opdrachtovereenkomst dan een arbeidsovereenkomst. Van instructies van [verweerster] over de wijze waarop [verzoekster] de zorg moest verlenen is niet gebleken. [verzoekster] heeft daarover niets gesteld. Zij stelt alleen maar dat er sprake was van een gezagsverhouding, maar noemt geen concrete feiten of omstandigheden waaruit dat volgt.
4.12.
Over de hoogte van de huidige beloning van € 38,00 per uur heeft [verweerster] verklaard dat zij dat bedrag vanuit haar persoonsgebonden budget mag aanbieden aan een zorgverlener met een AGB-code en dus een onderneming, terwijl voor een werknemer een beloning mag worden aangeboden van € 24,10 per uur. [verzoekster] stelt zich op het standpunt dat [verweerster] bepaalde wat het uurtarief was en dat de beloning van € 38,00 ook geldt voor een werknemer met diploma. Partijen hebben hun standpunten niet nader onderbouwd, zodat de kantonrechter hierover niets kan vaststellen. Dat heeft tot gevolg dat de hoogte van de beloning geen gezichtspunt vormt bij de uitleg en kwalificatie van de overeenkomst. Hetzelfde geldt voor de vakantie-uren. [verzoekster] beroept zich op de bepaling in het formulier van de SVB over vakantie-uren. Volgens [verzoekster] is daarbij geen keuze gemaakt en volgt uit het formulier dat de vakantie-uren daarom worden uitbetaald bij de gewerkte uren. De kantonrechter volgt haar niet in dit standpunt. Zoals gezegd gingen partijen uit van een andere voorstelling van zaken bij ondertekening van het formulier en gaat het om de verklaringen en gedragingen van partijen en wat zij redelijkerwijs mochten verwachten. [verzoekster] heeft hier niets over gesteld. Uit het dossier volgt niet dat partijen bij het aangaan of in de loop van de overeenkomst over het recht op of uitbetaling van vakantie-uren hebben gesproken, en zo ja, wat er is besproken of afgesproken. Dit gezichtspunt geeft dus ook geen uitsluitsel over de vraag of sprake is van een arbeidsovereenkomst of een overeenkomst van opdracht.
4.13.
Ten slotte is van belang dat [verzoekster] zichzelf presenteert als ondernemer. [verzoekster] heeft een AGB-code, staat ingeschreven bij de Kamer van Koophandel en heeft een btw-nummer. Op haar facturen staat een logo van haar onderneming en zij werkt niet alleen voor [verweerster] als zzp’er maar (toen) ook voor twee andere opdrachtgevers. [verweerster] mocht hieruit afleiden dat [verzoekster] in feite voor haar werkte als zzp’er. Deze omstandigheden wijzen in de richting van een opdrachtovereenkomst.
Tussenconclusie: de overeenkomst is een opdrachtovereenkomst
4.14.
De kantonrechter oordeelt op basis van alle omstandigheden in onderling verband bezien dat de overeengekomen rechten en verplichtingen niet voldoen aan de wettelijke omschrijving van een arbeidsovereenkomst. Partijen hebben zich bij het aangaan en uitvoeren van de overeenkomst meer gedragen als opdrachtgever en opdrachtnemer dan als werkgever en werknemer. De tussen partijen gesloten overeenkomst wordt daarom gekwalificeerd als een opdrachtovereenkomst.5
4.15.
Dit leidt tot afwijzing van de verzochte verklaring voor recht en de daarmee samenhangende verzochte transitievergoeding, (de kennelijk verzochte) vergoeding voor niet genoten vakantiedagen en de verzochte billijke vergoeding. Wat betreft de billijke vergoeding wordt terzijde overwogen dat ook als was geoordeeld dat sprake is van een arbeidsovereenkomst, [verzoekster] niet-ontvankelijk is in dat verzoek vanwege het verstrijken van de vervaltermijn van twee maanden.
Geen schade wegens mislopen inkomen in april 2025
4.16.
[verzoekster] vordert een schadevergoeding wegens het mislopen van inkomsten in april 2025. Uit de samenvattende vordering bij het nieuwe verzoekschrift begrijpt de kantonrechter dat [verzoekster] zich op het standpunt stelt dat [verweerster] niet het volledige loon over april 2025 heeft betaald. Tijdens de zitting is echter komen vast te staan dat de vooraf ingeroosterde uren voor deze maand zijn betaald. [verzoekster] heeft verder niet toegelicht welke inkomsten zij voor april zou zijn misgelopen. Deze vordering wordt daarom als onvoldoende onderbouwd afgewezen
1Artikel 7:610 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
2Zie de uitspraak van de Hoge Raad van 6 november 2020, te vinden op www.rechtspraak.nl met nummer ECLI:NL:HR:2020:1746 (Participatieplaats en Gemeente Amsterdam).
3Zie de uitspraak van de Hoge Raad van 24 maart 2023, te vinden op www.rechtspraak.nl met nummer ECLI:NL:HR:2023:443 (Deliveroo).
4Zie de uitspraak van de Hoge Raad van 21 februari 2025, te vinden op www.rechtspraak.nl met nummer ECLI:NL:HR:2025:319 (Uber).
5Artikel 7:400 lid 1 BW.
6Uitvoerbaar bij voorraad betekent dat de veroordelingen in de beschikking uitgevoerd moeten worden, ook als eventueel in hoger beroep wordt gegaan.
Rechtbank Noord-Holland 13 oktober 2025, ECLI:NL:RBNHO:2025:11807
