Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Amsterdam 041217 wn-er overleden agv hondenbeet op compound in Haïti; schending goed werkgeverschap mbt veilige omgeving; aanhouding tzv mate van eigen schuld

Rb Amsterdam 041217 wn-er overleden agv hondenbeet op compound in Haïti; schending goed werkgeverschap mbt veilige omgeving; aanhouding tzv mate van eigen schuld

Beoordeling
5. Vaststaat dat [naam 4] in opdracht van HE naar Haïti is gereisd, alwaar hij werkte en verbleef op de compound van de familie [naam 5] . Onbetwist is gebleven dat [naam 4] op 4 mei 2013 geen werkzaamheden meer heeft verricht, maar dat hij in afwachting van zijn terugvlucht met de familie heeft ontbeten en vervolgens al fotograferend een wandeling over de compound heeft gemaakt. Tijdens deze wandeling is hij gebeten door de jonge hond. Op grond hiervan moet worden geconcludeerd dat het ongeval niet tijdens de uitoefening van zijn werkzaamheden is gebeurd als bedoeld in artikel 7:658 BW.

6. Nu HE [naam 4] had opgedragen om zijn werkzaamheden op de compound te verrichten en aldaar ook te verblijven, heeft het verblijf op de compound wel een zodanige nauwe samenhang met deze werkzaamheden, dat gedurende zijn gehele verblijf op de compound op HE de uit artikel 7:611 BW voortvloeiende verplichting rustte om zich jegens [naam 4] als goed werkgeefster te gedragen, waaronder het zorgdragen voor een veilige omgeving. Deze verplichting is HE niet voldoende nagekomen. Vaststaat immers dat tijdens het verblijf van [naam 4] een niet tegen rabiës ingeënte pup op de compound rondliep, die, omdat de compound niet volledig omheind was, gebeten kon worden door een ander (wild) dier, daardoor besmet kon raken met het rabiësvirus, terwijl hij gewoon benaderbaar bleef voor [naam 4] en [naam 4] niet gewaarschuwd is voor de gebeten hond. Daarbij is in aanmerking genomen dat vaststaat dat [naam 4] zich niet preventief tegen rabiës had ingeënt, maar dat dit ook niet verplicht was. Hoe uitzonderlijk en niet voorzien de bovenstaande situatie ook is geweest, [naam 4] is op dat moment op de compound blootgesteld aan een onaanvaardbaar groot besmettingsgevaar.

7. De omstandigheid dat de hond apart is gezet achter op de compound, maakt het voorgaande niet anders. Doordat [naam 4] bij de familie inwoonde gedurende zijn verblijf, heeft [naam 4] in de eerste twee dagen van zijn verblijf (speels) contact gemaakt met de pup en is het voorstelbaar dat hij een paar dagen later, toen hij de pup achter op de compound zag liggen, naar hem toe is gegaan en hem heeft geaaid. Daarbij is in aanmerking genomen dat gesteld noch gebleken is dat het [naam 4] was verboden om over het (gehele) terrein van de compound te wandelen. Dat [naam 4] op 4 mei 2013, in afwachting van zijn vlucht die middag, na het ontbijt een wandeling over het terrein heeft gemaakt, is hem dan ook niet te verwijten.

8. Dat de familie [naam 5] niet wist dat de pup een vorm van rabiësbesmetting had, omdat de rabiësvorm die de pup had opgelopen niet makkelijk als zodanig herkenbaar was en leidde tot versuffing bij de pup in plaats van dolheid, maakte verder niet dat de familie [naam 5] [naam 4] niet kon waarschuwen. De familie [naam 5] was met de pup na het bijtincident naar een dierenarts geweest en deze had geadviseerd om de pup aangelijnd achterin op de compound te plaatsen, zodat het niet in aanraking zou komen met mensen en andere dieren. Dat de pup om die reden aangelijnd achter op de compound was geplaatst had de familie kunnen meedelen aan [naam 4] , waarmee voorkomen had kunnen worden dat [naam 4] was gebeten.

9. HE is onder deze omstandigheden aansprakelijk voor de uit de beet van de hond voortgekomen schade.

10. HE en NN voeren verder aan dat sprake is van eigen schuld, omdat [naam 4] ervoor heeft gekozen zich niet van te voren tegen rabiës in te enten en zich nadat hij door de pup was gebeten niet direct heeft laten onderzoeken door een arts, ook niet toen hem dat werd geadviseerd door de familie [naam 5] .

11. Van eigen schuld is sprake als de schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan de benadeelde kan worden toegerekend. Daarvoor dient allereerst te worden beoordeeld of medische behandeling na de beet kans van slagen had gehad. Uit de LCI-richtlijn Rabiës van het RIVM volgt dat het rabiësvirus na incubatie in alle gevallen tot de dood leidt. De incubatie tijd bedraagt 20 tot 90 dagen. Het rabiësvirus infecteert 48 uur na de beet de perifere zenuw, reden waarom het volgens de richtlijn de voorkeur heeft om binnen deze 48 uur de behandeling te starten. Er bestaat geen consensus over een termijn na het contact met een mogelijk rabide dier waarbinnen toediening van MARIG nog zinvol is, aldus de richtlijn. Hieruit wordt geconcludeerd dat als [naam 4] , bij voorkeur binnen 48 uur na de beet, maar in ieder geval voordat het rabiësvirus klinisch was geworden, zich hiertegen had laten behandelen, een kans had bestaan dat hij het virus had overleefd.

12. Derhalve is de vraag aan de orde of de omstandigheid dat [naam 4] zich niet zo snel mogelijk medisch heeft laten behandelen, hem in redelijkheid is toe te rekenen. Daartoe dient beoordeeld te worden wat een redelijk mens in dezelfde omstandigheden zou hebben gedaan en of dat onder de gegeven omstandigheden ook van [naam 4] had mogen worden verwacht. De inschatting is dat een redelijk mens zich, nadat hij door een hond tot bloedens toe in zijn hand was gebeten, zo snel mogelijk tot een dokter had gewend, al was het alleen al vanwege het (ook in Nederland) dreigende tetanusgevaar. Dit geldt des te meer in de gegeven omstandigheden, te weten het verblijf in Haïti, een Caribisch eiland, waarvan bekend is dat een ziekte als rabiës veel meer voorkomt dan in westerse landen. Daarbij geldt dat [naam 4] heeft medegedeeld aan [naam 1] dat de vaccinaties geregeld waren. Daaruit wordt afgeleid dat [naam 4] op de hoogte moet zijn geweest van het vaccinatieprotocol en dus geweten moet hebben dat Haïti een risicovol land is wat betreft het rabiësvirus. Bovendien had de familie [naam 5] hem na de beet geadviseerd om een dokter te raadplegen. Verder blijkt ook uit de omstandigheid dat [naam 4] de wond goed heeft schoongemaakt met water en alcohol en daarvan een foto heeft gemaakt om deze, zo heeft [verzoekster] geïnterpreteerd en ter zitting verklaard, op een later moment ten bewijze hiervan aan haar te kunnen laten zien, dat [naam 4] wist dat de hondenbeet gevaarlijk was.

13. Nu [naam 4] niet zo snel mogelijk naar een arts is gegaan en niet kan worden uitgesloten dat hij, als hij zich eerder had laten behandelen door een arts, niet was overleden ten gevolge van de hondenbeet, is sprake van eigen schuld in de zin van artikel 6:101 BW. Partijen hebben zich echter over de mate daarvan en over de billijkheid om een andere verdeling toe te passen niet (voldoende) uitgelaten. Niet duidelijk is geworden wat precies is gebeurd in de eerste 48 uur na de hondenbeet, of behandeling in die 48 uur mogelijk was en hoe groot de kans van slagen was geweest als deze behandeling (ook ná 48 uur) had plaatsgevonden. Partijen zullen daarom alsnog in de gelegenheid worden gesteld om zich hierover uit te laten. Indien partijen echter, gelet op de reeds genomen beslissingen, hieraan geen behoefte meer hebben, kunnen zij dit gezamenlijk mededelen. In dat geval zal slechts nog worden beslist over de gevorderde proceskosten.

14. Alle overige beslissingen zullen worden aangehouden. ECLI:NL:RBAMS:2017:9024