Overslaan en naar de inhoud gaan

RBROT 091018 deelgeschil, bedrijfsongeval; verkeerde partij betrokken, verkeerde rechtsvraag voorgelegd, afwijzing

RBROT 091018 deelgeschil, bedrijfsongeval; verkeerde partij betrokken, verkeerde rechtsvraag voorgelegd, afwijzing;
- geen begroting kosten; volstrekt onnodig of onterecht deelgeschil

De vaststaande feiten

2.1
In de nacht van 4 op 5 januari 2012 was [verzoeker] tezamen met 5 anderen werkzaam als voorman/lasser in dienst van Favoriet Shiprepair & Building B.V. (hierna: “Favoriet”) in één van de loodsen van Keppel Verolme B.V. (hierna: “Keppel Verolme”).

2.2
De toenmalig gemachtigde van [verzoeker] heeft Keppel Verolme op 19 september 2013 aansprakelijk gesteld voor een ongeval van [verzoeker] op 5 januari 2012, met als gevolg blijvend letsel aan zijn rechteroog.

2.3
Op 6 november 2013 heeft [verzoeker] gerappelleerd.

2.4
Op 18 november 2013 schrijft Keppel Verolme aan de gemachtigde van [verzoeker] het volgende:

In antwoord op uw brief van 6 november 2013 inzake de heer [verzoeker] berichten wij u als volgt:

Keppel Verolme is niet bekend met het door u veronderstelde ongeval van de heer [verzoeker].

Daarnaast is de heer [verzoeker] niet werkzaam geweest onder leiding en toezicht van Keppel Verolme. Keppel Verolme is hier noch formele werkgever, noch materiële werkgever.

Wel kunnen wij u mededelen dat de heer [verzoeker] door Favoriet Shiprepair & Building B.V. (toevoeging kantonrechter: hierna “Favoriet”) bij Keppel Verolme is geregistreerd als persoon die op het terrein van Keppel Verolme werkzaamheden voor Favoriet Shiprepair & Building B.V. uitvoert.

Wij wijzen derhalve elke aansprakelijkheid af.’

2.5
[verzoeker] heeft zich op 30 november 2017 gewend tot Elfi Letselschade Advocaat teneinde zijn schade te kunnen verhalen op de aansprakelijke partij.

2.6
[verzoeker] heeft de Stichting (Stichting Werknemers Belangen Keppel Verolme, red. LSA-LSM) bij brief van 6 december 2017 aansprakelijk gesteld voor zijn schade als gevolg van het door hem gestelde ongeval.

2.7
[verzoeker] rappelleert tweemaal: op 20 december 2017 (aan de Stichting) en op 3 januari 2018 (aan Damen Verolme B.V.).

2.8
Op 16 januari 2018 stuurt Amlin een e-mail aan [verzoeker] waarin Amlin zich op het standpunt stelt dat er in deze kwestie sprake is van verjaring.

2.9
[verzoeker] reageert op dezelfde datum met een verwijzing naar de brief van de vorige gemachtigde van [verzoeker] van 19 september 2013 waardoor de verjaring toen is gestuit en verzoekt Amlin om de behandeling van het dossier op te pakken.

2.10
[verzoeker] stuurt Amlin op 1 maart 2018 een scan van de brief van 19 september 2013 van de toenmalige gemachtigde van [verzoeker], alsmede een verzendbevestiging van de fax, en verzoekt Amlin nogmaals om het dossier op te pakken.

2.11
[verzoeker] rappelleert tweemaal: op 16 maart 2018 en op 6 april 2018.

2.12
Op 19 april 2018 bericht Amlin aan [verzoeker] dat zij van haar verzekerde heeft vernomen dat er geen brief op 19 september 2013 is ontvangen per post, noch per fax.

2.13
De Stichting is ontbonden met ingang van 18 maart 2014 en op dit moment in liquidatie.

Het verzoek

3.1
[verzoeker] verzoekt de kantonrechter voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad voor recht te verklaren:
- primair dat de Stichting aansprakelijk is voor de gevolgen van het bedrijfsongeval van 5 januari 2012;
- subsidiair dat Amlin aansprakelijk is voor de gevolgen van het bedrijfsongeval van 5 januari 2012;
- en voorts om de Stichting en Amlin hoofdelijk te veroordelen om binnen twee weken na de datum van de beschikking via de bankrekening van [verzoeker] een bedrag aan hem te betalen van € 7.500,00 als voorschot op de aan hem toekomende schadevergoeding, alsmede begroting van en veroordeling van de Stichting en/of Amlin, des dat de één betaalt de ander zal zijn gekweten, in de kosten van deze deelgeschilprocedure, te weten € 4.219,75 en € 79,00 griffierechten.

3.2
Aan zijn verzoek legt [verzoeker] - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - ten grondslag dat de Stichting op grond van artikel 7:658 BW en 7:611 BW aansprakelijk is voor alle door hem geleden schade als gevolg van een arbeidsongeval op 5 januari 2012. De Stichting heeft niet voldaan aan haar zorgplicht. Amlin is op grond van artikel 7:954 BW gehouden tot vergoeding van de volledige schade aan [verzoeker].

Het verweer

4.1
Verweersters concluderen primair en subsidiair tot afwijzing.

4.2
Daartoe voeren verweersters primair aan dat [verzoeker] niet-ontvankelijk is in zijn verzoek, en dat het verzoek van [verzoeker] geen verzoek betreft in de zin van artikel 1019w Rv en subsidiair dat de klachtplicht is geschonden, alsmede dat er geen sprake is van aansprakelijkheid van de Stichting (noch van Keppel Verolme) en Amlin (dus) ook niet gehouden is om als verzekeraar enige schade te vergoeden.

De beoordeling

5.1
Het meest verstrekkende verweer van de Stichting is dat [verzoeker] zijn verzoek tegen de verkeerde partij heeft ingesteld, in die zin dat [verzoeker] waarschijnlijk heeft bedoeld om Keppel Verolme in de procedure te betrekken. Dat is door [verzoeker] erkend tijdens de mondelinge behandeling. [verzoeker] heeft daarop verzocht om aanpassing van de tenaamstelling van het verzoekschrift. Echter, ook als Keppel Verolme de verweerster zou zijn, handhaaft de Stichting het verweer van niet-ontvankelijkheid. De Stichting heeft aangevoerd dat [verzoeker] op 5 januari 2012 in dienst was bij onderaannemer Favoriet. Favoriet is ten gevolge van een faillissement opgeheven per 24 juni 2014. Tussen Keppel Verolme en Favoriet was sprake van een aannemingsovereenkomst van opdracht d.d. 23 december 2011. Keppel Verolme is de oude statutaire naam van (thans) Damen Verolme Rotterdam B.V. (hierna: “Damen”). Kennelijk heeft [verzoeker] dan bedoeld om Damen in rechte te betrekken. Een dergelijke trapsgewijze wijziging van tenaamstelling van het verzoekschrift voert echter naar het oordeel van de kantonrechter te ver. Wat daar ook van zij, zowel de Stichting als Keppel Verolme als Damen betwisten dat zij als materiële of formele werkgever van [verzoeker] aangemerkt kunnen worden. [verzoeker] erkent hetgeen Keppel Verolme in haar schrijven van 18 november 2013 aan [verzoeker] heeft bericht, te weten dat [verzoeker] door Favoriet is geregistreerd als persoon die op het terrein van Keppel Verolme werkzaamheden uitvoert. Echter, voegt [verzoeker] daar aan toe, is Favoriet lange tijd geleden failliet verklaard door de rechtbank Rotterdam. Het is niet duidelijk welke juridische consequenties [verzoeker] aan die toevoeging wenst te verbinden. Een nadere toelichting van [verzoeker] ontbreekt. Kennelijk heeft [verzoeker] er om voor hem moverende redenen voor gekozen om zijn verzoek tegen een andere rechtspersoon te richten, maar hij heeft nagelaten om te onderbouwen waarom de Stichting, dan wel Keppel Verolme, dan wel Damen als de werkgever van [verzoeker] ten tijde van het gestelde ongeval zou moeten worden aangemerkt. Zonder die onderbouwing valt niet in te zien dat er sprake is van een rechtsverhouding tussen [verzoeker] en de Stichting/Keppel Verolme/Damen, zodat een afwijzing in verband met niet-ontvankelijk reeds daarom voor de hand ligt. Datzelfde geldt in het verlengde daarvan voor Amlin als verzekeraar (overigens enkel van Damen). Wat daar ook van zij, het verzoekschrift ketst ook om het volgende af, zodat aan een naamswijziging mede daarom niet wordt toegekomen.

5.2
Artikel 1019w RV biedt de persoon die een ander aansprakelijk houdt voor zijn letselschade de mogelijkheid, ook voordat de zaak ten principale aanhangig is, de rechter te verzoeken te beslissen over een geschil omtrent of in verband met een deel van hetgeen ter zake tussen hen rechtens geldt en waarvan de beëindiging kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst over de vordering in de hoofdzaak. Alvorens aan een inhoudelijke beoordeling wordt toegekomen, dient eerst te worden vastgesteld of het onderhavige verzoek zich leent voor behandeling in de deelgeschilprocedure als bedoeld in artikel 1019w - 1019cc Rv.

5.3
Doel van de Wet deelgeschilprocedure voor letsel- en overlijdensschade is de vereenvoudiging en versnelling van de buitengerechtelijke afhandeling van letsel- en overlijdensschade. Dit doel is in de Memorie van Toelichting op deze wet (Kamerstukken II, 2007-2008, 31 518, nr. 3, p.2) als volgt verwoord:

Anderzijds wordt de lange duur van het schaderegelingstraject ook vaak veroorzaakt door verschillen van mening over de vele vragen die beantwoord moeten worden. Naast het vaststellen van aansprakelijkheid dient ook de omvang van de schadevergoeding te worden bepaald. Dat vergt onder meer antwoord op de vraag of het letsel dan wel het overlijden uit een bepaalde gebeurtenis is voortgevloeid en of en in welke mate de benadeelde eigen schuld had. Door de grote hoeveelheid en diversiteit aan rechtsvragen, de grote belangentegenstellingen en de veelal bestaande noodzaak tot inschakeling van deskundigen van verschillende disciplines zoals artsen en arbeidsdeskundigen, komen partijen in de buitengerechtelijke onderhandelingen niet zelden moeilijk tot een vergelijk. Fixatie op een of meer deelgeschillen kan ertoe leiden dat partijen de kern van de zaak uit het oog verliezen, waardoor de verhoudingen verslechteren en de duur van de afhandeling toeneemt. Een eenvoudige en snelle toegang tot de rechter ter oplossing van deze deelgeschillen in de buitengerechtelijke onderhandelingsfase, kan de totstandkoming van een minnelijke regeling bij letsel- en overlijdensschade bevorderen. Dit voorstel voorziet daartoe in een nieuwe procesvorm: de deelgeschilprocedure.

( ... )

De bij de afhandeling van letsel- en overlijdensschade betrokken partijen krijgen hiermee een extra instrument ter doorbreking van een impasse in de buitengerechtelijke onderhandelingen.

( ... )

De rechterlijke uitspraak moet partijen in staat stellen om de buitengerechtelijke onderhandelingen weer op te pakken en zo mogelijk definitief af te ronden.’

5.4
De wetgever heeft bij het ontwerp van de wet derhalve de situatie voor ogen gehad dat de betrokken partijen in onderhandeling zijn. Daarop wijst ook artikel 1019x lid 3 aanhef en onder c Rv, waarin is bepaald dat het verzoekschrift een zakelijk overzicht vermeldt van de inhoud van het verloop van de onderhandelingen over de vordering. De deelgeschilprocedure is bedoeld als instrument om onderhandelingen vlot te trekken, niet zozeer als instrument om de wederpartij naar de onderhandelingstafel te dwingen.

Uit de stukken blijkt slechts van de correspondentie zoals onder rechtsoverweging 2.2 tot en met 2.12 opgenomen. Van enige verdere correspondentie, laat staan onderhandelingen, is niet gebleken. Het enkele feit dat geen onderhandelingen zijn gevoerd, staat echter naar het oordeel van de kantonrechter niet per se in de weg aan toegang tot de deelgeschilprocedure. Onder omstandigheden kan een beslissing in een deelgeschil juist een eventuele impasse tussen partijen doorbreken, waarbij opgemerkt zij dat de vraag gesteld kan worden of er, bij gebreke van enig plaatsgevonden hebbend overleg, überhaupt gesproken kàn worden van een impasse. [verzoeker] stelt slechts: ‘Oplossing van dit deelgeschil zal bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst en aan de voortgang in de behandeling van het dossier.’ Een nadere toelichting op dit punt ontbreekt, ook desgevraagd tijdens de mondelinge behandeling. [verzoeker] volstaat met een verwijzing naar de stukken voor een onderbouwing van de onderhandelingen. Uit de stukken blijkt echter geenszins van onderhandelingen. De correspondentie zoals onder 2.2 tot en met 2.12 weergegeven kan in ieder geval niet als zodanig worden aangemerkt. Verweersters hebben aangevoerd dat er geen andere correspondentie tussen partijen is geweest. Dat is door [verzoeker] niet weersproken. Het had op de weg van [verzoeker] gelegen om in reactie op de afwijzing van aansprakelijkheid door Keppel op 18 november 2013 in te gaan op het juridische vraagstuk van werkgeverschap. Keppel heeft de aansprakelijkheid immers afgewezen op de grond dat zij noch formele noch materiële werkgever van [verzoeker] was ten tijde van het (gestelde) ongeval. [verzoeker] heeft daarover echter noch in de buitengerechtelijke correspondentie noch in deze procedure gerept. [verzoeker] heeft zich blindgestaard op de discussie omtrent verjaring en meer in het bijzonder op de ontvangst van de brief van 19 september 2013 van de gemachtigde van [verzoeker] aan Keppel Verolme. De ontvangst van die brief is echter niet relevant voor de verjaring, omdat door de reactie van Keppel Verolme van 18 november 2013 in ieder geval vaststaat dat zij de brief van 6 november 2013 van de toenmalig gemachtigde van [verzoeker] heeft ontvangen (waardoor de verjaring op dat moment is gestuit). Kortom, niet alleen ontbreekt enige vorm van onderhandeling voorafgaand aan deze procedure, ook lijkt de verkeerde rechtsvraag te zijn voorgelegd, teneinde door middel van deze procedure te bewerkstelligen dat partijen (welke dat dan ook zouden zijn) wel aan de onderhandelingstafel terecht zouden komen. Het voorgaande leidt ertoe dat het verzoek van [verzoeker], ook indien hij de juiste rechtspersoon in rechte zou hebben betrokken, op grond van artikel 1019z Rv zou zijn afgewezen.

5.5
Artikel 1019aa Rv bepaalt dat de rechter de kosten bij de behandeling van het verzoek aan de zijde van de persoon die schade door dood of letsel lijdt, in de beschikking begroot, waarbij alle redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW in aanmerking worden genomen. Dit geldt in beginsel ook als het verzoek wordt afgewezen. Dat is alleen anders als de deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld. Van die uitzondering is naar het oordeel van de kantonrechter in de onderhavige zaak sprake, zodat niet behoeft te worden overgegaan tot begroting van de kosten. ECLI:NL:RBROT:2018:8362