Rb Arnhem 140612 val in sociëteit; misverstand omvang geschil is verzoeker niet aan te rekenen; beslissing mbt kostenbegroting
- Meer over dit onderwerp:
Rb Arnhem 140612 val in sociëteit; misverstand omvang geschil is verzoeker niet aan te rekenen; beslissing mbt kostenbegroting;
- kosten gevorderd obv uurtarief € 240,00; toegewezen obv 16 uur x € 225,00 + 6% + 19% + griffierecht, totaal € 4.808,04
2 De beoordeling
2.1.
Op 24 juni 2004 is [verzoekster] ten val gekomen in de mensa van de sociëteit van Ceres. Zij heeft daarbij een botbreuk in de linker elleboog opgelopen, met blijvende beperkingen als gevolg. Amlin, de (rechtsvoorgangster van de) aansprakelijkheidsverzekeraar van Ceres, heeft aansprakelijkheid voor het ongeval erkend.
2.2.
Partijen hebben getracht de schade in der minne te regelen. Dat is tot op heden niet gelukt.
Bij brief van 17 november 2011 heeft [verzoekster] het volgende aan de vertegenwoordiger van de aansprakelijkheidsverzekeraar van Ceres laten weten:
“Op 10 oktober jl. hebben wij met elkaar gesproken over een mogelijke afwikkeling van bovengenoemde letselschadezaak.
Nu wij beschikken over de onafhankelijke expertise van dr. Eikelaar d.d. 12 mei 2011 kunnen wij vaststellen dat daarbij de volgende uitgangspunten dienen te gelden:
-de prognose is dubieus;
-de artrose is verergerd en daarvoor geldt thans een b.i. van 12%;
-bij gewrichtsvervanging, die er na een aantal jaren zeker aankomt, zou er een functieverlies zijn van 17%;
-er bestaan beperkingen in ADL, zelfverzorging, vrijetijdsbesteding, sport en huishoudelijk werk,
-er zal op termijn een elleboogprothese nodig zijn,
-er zal op termijn een littekencorrectie plaatsvinden.
In een poging de toekomstige schade van cliënte enigszins concreet te maken heb ik voorgesteld haar toekomstige schade in de vorm van hulp te waarderen op 8 uur per dag, één dag per week, 48 weken per jaar.
Hoewel u in eerste instantie bereid bleek om uit te gaan van de looptijd van 34 jaar (tot de leeftijd van 65 jaar) bent u daarop in tweede instantie teruggekomen door een looptijd van 29 jaar (tot de leeftijd van 60) te hanteren.
U bent uitgegaan van een uurtarief ad 10,-.
Een en ander levert voor een jaarschade van € 3.840,- en een looptijd van 29 jaar een totale schade van € 81.604,- op.
Bij een looptijd van 34 jaar is de totale schade € 91.465,-.
Voor de toekomstige operaties etc. hebt u voorgesteld rekening te houden met een extra smartengeld van € 5.000,-.
Inmiddels heb ik met cliënte gesproken. Zij kan zich vinden in het uitgangspunt om haar toekomstige hulpbehoefte te waarderen op 8 uur per week, gedurende 48 weken per jaar. Haar bezwaren liggen echter in de looptijd en het uurtarief.
De kosten voor hulp van 384 uren per jaar moet worden gezien als een gemiddelde. Bovendien moet het niet gezien worden als enkel huishoudelijke hulp, maar hulp op alle mogelijke terreinen. In de jaren dat er sprake zal zijn van opgroeiende kinderen zal er waarschijnlijk meer hulp nodig zijn dan 8 uur per week; in de latere jaren zal die hulp mogelijk iets minder zijn, maar er is geen reden om de hulpbehoefte slechts te berekenen tot 60 jarige leeftijd. Juist omdat er van een gemiddelde wordt uitgegaan, is het redelijker om de looptijd te verlengen. Ik noem als voorbeeld dat cliënte als gevolg van haar handicap op veel latere leeftijd mogelijk meer hulp bij ADL nodig zal hebben, terwijl zij die hulp — zonder ongeval — niet nodig gehad zou hebben. Er is dus alle reden om de looptijd te verlengen tot bijvoorbeeld 75 jaar.
Een uurtarief ad € 10,- is niet reëel. Voor particuliere hulp wordt over het algemeen tenminste € 15,- per uur betaald. Dit geeft een jaarschade van € 5.760,-. Uitgaande van een looptijd van 44 jaar (75 jarige leeftijd) leidt dat tot een toekomstige schade van € 163.356,-.
Ten slotte en niet in de laatste plaats het volgende.
In uw voorstel houdt u rekening met verrekening van het totaal betaalde voorschot ad € 15.000,-. Dat lijkt mij niet juist, aangezien deze € 15.000,- is betaald voor inmiddels geleden materiële en immateriële schade. Ik verwijs naar mijn brief van 26 april 2007. Verrekening van voorschotten is derhalve niet aan de orde. Wij praten nu enkel nog over toekomstige schade die te verwachten is op basis van de onafhankelijke medische expertise.”
2.3.
Bij brief van 30 december 2001 heeft de vertegenwoordiger van de aansprakelijkheidsverzekeraar van Ceres aan [verzoekster] het volgende bericht:
“Ik ben u nog een reactie verschuldigd op uw schrijven van 17 november jongstleden. De reden waarom dit ietwat vertraagd is, komt omdat ik eigenlijk met stomheid was geslagen.
U en ik hebben deze kwestie op 10 oktober 2011 uitvoerig besproken en de schaderegeling zoals die uiteindelijk is overeengekomen, is een uiterst coulante.
Ik voel er weinig voor om thans schriftelijk alle argumenten nog weer eens te gaan herhalen, maar het komt er kort gezegd op neer dat mijn opdrachtgevers van mening zijn dat het regelingsvoorstel om de kwestie af te wikkelen met een slotbetaling van EUR 75.000,00, meer dan coulant is.
U gaf tijdens ons overleg ook aan niet negatief tegenover dit voorstel te staan, onder de voorwaarde dat de buitengerechtelijke kosten volledig zouden worden betaald. Ik heb u toegezegd dat dit geen probleem is.
Thans komt u met een vrijwel dubbele schadevordering.
Die gaat niet betaald worden.
Ik wil uw cliënte nog eenmaal in de gelegenheid stellen de besproken regeling te accorderen. Wanneer dat niet mogelijk is, komt het gedane regelingsvoorstel te vervallen en zal er in rechte daarop geen beroep worden gedaan. Dan zullen wij de tot nu toe verschenen schade - die ongevalgerelateerd en erkend is - afwikkelen, evenals het smartengeld.
Alle overige schade die uw cliënte voor wat betreft de toekomst voorziet, zal dan op termijn moeten worden aangetoond. Het moge duidelijk zijn dat eventuele andere voorvallen, ziektes of gebreken daarbij dan eveneens beoordeeld dienen te worden.
De gang van zaken is wat mij betreft licht teleurstellend te noemen, doch het zij zo.
Ik zie de akkoordbevestiging van uw cliënte alsnog graag op korte termijn tegemoet, doch uiterlijk vóór 31 januari 2012.”
2.4.
Niet is gebleken dat partijen nadien nog hebben gecorrespondeerd.
Het verzoekschrift strekt ertoe op de voet van artikel 1019w Rv:
a. uitsluitsel te geven omtrent de in het verzoekschrift omschreven punten (de bij het bepalen van de schade vanwege hulpbehoevendheid te hanteren looptijd en het uurtarief, rb) en de vordering van verzoekster betreffende haar toekomstige materiële en immateriële schade ad € 144.657,00 toe te wijzen, althans een schadebedrag toe te wijzen dat uw rechtbank redelijk acht,
b. onder vaststelling dat de kosten van deze procedure voor vergoeding in aanmerking komen op de voet van artikel 6:96 BW ten bedrage van € 11.292,05 en te bepalen dat verweerders dat bederag aan verzoekster dienen te betalen en
c. verweerders te veroordelen in de kosten van de procedure.
2.5.
Tijdens de mondelinge behandeling van het verzoekschrift heeft [verzoekster] haar hiervoor onder a. weergegeven verzoek ingetrokken. Er dient derhalve nog enkel over de kosten te worden beslist. In dat verband is het volgende van belang.
2.6.
In artikel 1019aa lid 3 Rv is bepaald dat artikel 289 Rv, dat de grondslag vormt voor een veroordeling in de proceskosten, niet van toepassing is. De gevraagde kostenveroordeling, weergegeven in punt 2.4 sub c., is daarom niet toewijsbaar.
2.7.
In artikel 1019aa leden 1 en 2 Rv is voorgeschreven dat de rechter de kosten van de gelaedeerde bij de behandeling van het verzoek begroot en dat deze kosten gelden als kosten bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW ook in het geval dat de vordering ten principale aanhangig wordt gemaakt. Het in punt 2.4 sub b weergegeven verzoek ziet klaarblijkelijk op een kostenbegroting en een -veroordeling in dit verband. Ceres heeft het betreffende verzoek ook zo opgevat. Dit brengt mee dat de opgevoerde kosten van buitengerechtelijke werkzaamheden van de advocaat van [verzoekster] die niet zijn gemaakt bij de behandeling van het onderhavige verzoek niet op de voet van artikel 1019aa Rv kunnen worden begroot. In zoverre is het verzoek dan ook niet toewijsbaar. Het gaat dan nog, zo is ter zitting gebleken, om de kosten van werkzaamheden die de advocaat van [verzoekster] vanaf 3 januari 2012 in deze zaak heeft verricht.
2.8.
Ceres werpt in de eerste plaats op dat begroting van deze kosten niet aan de orde is. De zaak leent zich niet voor beslechting in een procedure als de onderhavige. De procedure is dan ook overbodig, aldus Ceres.
2.9.
Ceres bepleit hiermee in wezen dat het niet redelijk was de deelgeschilprocedure te beginnen. Blijkens het verzoekschrift is [verzoekster] er bij het indienen ervan vanuit gegaan dat slechts verschil bestond over de bij het bepalen van de schade vanwege hulpbehoevendheid te hanteren looptijd en het uurtarief, en niet ook over de hulpbehoefte per week zoals uit het verweerschrift volgt. Ter zitting is gebleken dat partijen elkaar in zoverre niet goed hebben begrepen. Dit is [verzoekster] naar het oordeel van de rechtbank echter niet aan te rekenen. Uit de brief van 30 december 2011 blijkt niet concreet in welk opzicht Ceres de gevraagde schadevergoeding te hoog vindt. [verzoekster] hoefde bij het instellen van deze procedure dan ook niet te begrijpen dat over de hulpbehoefte per week geen overeenstemming bestond en dat, nu ter vaststelling daarvan nadere instructie nodig is, haar verzoek waarschijnlijk zou afstuiten op artikel 1019z Rv. Bij deze stand van zaken kan niet worden gezegd dat [verzoekster] de onderhavige procedure volstrekt onnodig of onterecht heeft ingesteld of dat zij daartoe niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten. De rechtbank dient derhalve tot begroting over te gaan. In dat verband geldt het volgende.
2.10.
[verzoekster] wenst begroting van de werkzaamheden van haar advocaat op basis van een uurtarief van € 240,00 exclusief 6% kantoorkosten en 19% btw. Ceres maakt tegen de hoogte van dit tarief bezwaar. De rechtbank acht in deze zaak een uurtarief van € 225,00 exclusief kantoorkosten en btw op z’n plaats.
2.11.
Onder punt 2.7 is reeds uiteengezet dat en waarom alleen de werkzaamheden vanaf 3 januari 2012 voor begroting in aanmerking komen. Dan gaat het om negen uur werk voorafgaand aan de indiening van het verzoekschrift. Het komt redelijk voor na de indiening zeven uur werk te rekenen; in totaal dus 16 uur. Ceres heeft zich tegen dat totaal, dat ter zitting is voorgehouden, niet meer verzet. De kosten worden derhalve begroot op een bedrag van € 4.808,04 (16 maal € 225,00 plus 6% plus 19% plus € 267,00 aan griffierecht). [verzoekster] heeft verzocht te bepalen dat Ceres dit bedrag aan verzoekster dient te betalen. Nu de aansprakelijkheid van Ceres vast staat en Ceres het verzoek in zoverre niet heeft betwist zal dit verzoek worden toegewezen. ECLI:NL:RBARN:2012:3821