Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Gelderland 040714 val op met groenaanslag vervuild trottoir; verzoek deelgeschil afgewezen vanwege nadere bewijsvoering

Rb Gelderland 040714 val op met groenaanslag vervuild trottoir; verzoek deelgeschil afgewezen vanwege nadere bewijsvoering;
- kosten gevorderd 13:20 uur x € 125,-; begroot op griffierecht, want rechtsbijstandsverzekeraar heeft kosten vergoed

2 Het verzoek en het verweer

2.1.
[verzoekende partij] verzoekt de kantonrechter te beslissen over het tussen partijen bestaande deelgeschil, waarbij de kantonrechter beslist dat de gemeente Nijkerk aansprakelijk is voor het ontstaan van het ongeval dat [verzoekende partij] op 7 januari 2013 is overkomen evenals de daaruit voortvloeiende schade en om daarbij de kosten als bedoeld in artikel 1019aa, lid 1 Rv te begroten en de gemeente Nijkerk te veroordelen tot betaling daarvan.

2.2.
[verzoekende partij] legt aan haar verzoek ten grondslag dat zij op 7 januari 2013 rond 19.00 uur in de Beatrixlaan te Hoevelaken, ter hoogte van nummer 17, is uitgegleden op het trottoir. [verzoekende partij] stelt dat zij hierdoor letsel heeft opgelopen. Er is sprake van een polsfractuur, een gekneusde kaak, een wond op de kin en blauwe plekken. [verzoekende partij] is van mening dat het voorval is ontstaan doordat het trottoir ernstig vervuild was met alg en groene aanslag. De situatie ter plaatse was slecht te overzien doordat het die dag licht had geregend, de straatverlichting zich aan de andere kant van de weg bevindt en het trottoir is omgeven door groene beplanting en bomen. In vergelijking met andere trottoirs binnen de gemeente, is dit trottoir beduidend meer vervuild. [verzoekende partij] mocht erop vertrouwen dat er niet ineens een stuk trottoir ligt dat zo ernstig vervuild is als op de door haar in deze procedure overgelegde foto’s zichtbaar is. Door deze ernstige groenaanslag in combinatie met de regen die gevallen was, was het trottoir glad geworden en is zij ten val gekomen.
Volgens [verzoekende partij] is de gemeente Nijkerk in haar zorgplicht tekort geschoten. Bij regelmatige controle zou de onderhavige situatie door de gemeente immers zijn opgemerkt en had de gemeente daar actie op moeten ondernemen. De gemeente Nijkerk is, als wegbeheerder, dan ook aansprakelijk voor het ontstaan van het ongeval en van de door [verzoekende partij] geleden schade. Gezien de ernst van de zaak acht zij naast vergoeding van de materiële schade een smartengeldvergoeding alleszins redelijk en billijk.

2.3.
De gemeente Nijkerk betwist de door [verzoekende partij] gestelde toedracht en oorzaak van het ongeval en zij voert aan dat het op de weg van [verzoekende partij] ligt om haar stellingen op dat punt te bewijzen. De gemeente betwist dat sprake was van zodanige aanslag op de trottoirtegels dat deze daardoor glad zijn geworden. Zij betwist tevens dat sprake was van een zodanige gladheid dat sprake was van een onacceptabel onderhoudsniveau. De gemeente laat de onder haar beheer staande wegen regelmatig controleren en er waren bij haar geen meldingen of klachten bekend die te maken hadden met gladheid veroorzaakt door aanslag. Bovendien staat niet vast dat sprake was van een gebrekkig opstal als bedoeld in artikel 6:174 BW, noch van een onrechtmatige daad als bedoeld in artikel 6:162 BW ten gevolge waarvan [verzoekende partij] letsel heeft opgelopen. Er is geen sprake van een gebrek aangezien de aanwezigheid van een substantie op een trottoir het trottoir als zodanig nog niet gebrekkig maakt. Daar komt bij dat het om vrij ruwe tegels gaat. Overigens betwist de gemeente dat het ter plaatse onvoldoende verlicht was. Verder voert de gemeente aan dat zij haar zorgplicht niet heeft geschonden. Deze gaat immers niet zo ver dat van de gemeente kan worden verwacht dat zij iedere paar weken of maanden alle onder haar beheer staande trottoirs volledig laat reinigen. De gemeente kan voor het ongeval dan ook niet aansprakelijk worden gehouden.

3 De beoordeling

3.1.
[verzoekende partij] stelt dat sprake is van een onrechtmatige daad aan de zijde van de gemeente Nijkerk en dat zij als gevolg daarvan schade heeft geleden, maar zij heeft niet gesteld hoe groot het schadebedrag is zodat niet duidelijk is of de gevorderde schade onder de grens van € 25.000,- blijft. Gelet hierop dient de kantonrechter eerst te beoordelen of de kantonrechter bevoegd is kennis te nemen van de onderhavige zaak. Daartoe wordt overwogen dat tijdens de mondelinge behandeling desgevraagd door [verzoekende partij] is verduidelijkt en door de gemeente Nijkerk niet is betwist dat de gevorderde schadevergoeding maximaal ongeveer € 5.000,- zal bedragen. Omdat de schade daarmee ruim onder de grens van € 25.000,- blijft, acht de kantonrechter zich bevoegd om van de zaak kennis te nemen.

3.2.
[verzoekende partij] heeft zich tot de rechtbank gewend met een verzoek als bedoeld in artikel 1019w Rv. In dit artikel is de mogelijkheid van een deelgeschilprocedure opgenomen. Ingevolge het eerste lid van artikel 1019w Rv is een deelgeschil een geschil tussen partijen waarbij een persoon een ander aansprakelijk houdt voor de schade die hij lijdt door dood of letsel, omtrent of in verband met een deel van hetgeen tussen hen rechtens geldt en waarvan de beëindiging kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat daarbij geldt dat de investering in tijd, geld en moeite moet worden afgewogen tegen het belang van de vordering en de bijdrage die een beslissing aan de totstandkoming van een minnelijke regeling kan leveren.

3.3.
[verzoekende partij] stelt dat het een vaststaand feit is dat zij ten val is gekomen doordat het trottoir glad was geworden door de groenaanslag, in combinatie met de regen die gevallen was. De kantonrechter is echter van oordeel dat op basis van de overgelegde stukken niet kan worden vastgesteld dat zij op de door haar aangewezen plaats is gevallen en zo ja, wat de oorzaak van de val is geweest. Dat dit groene aanslag op de stoeptegels zou zijn geweest, is niet gebleken. [verzoekende partij] heeft weliswaar foto’s overgelegd van de plaats waar zij stelt te zijn gevallen met daarop enigszins met groene aanslag bedekte stoeptegels, maar dat is onvoldoende. Het is immers niet duidelijk wanneer de overgelegde foto’s zijn genomen. Verder blijkt uit de foto’s, waarop de tegels zelf nog goed zijn te zien, niet dat ter plaatse op de dag van het ongeval sprake is geweest van een zodanige gladheid dat [verzoekende partij] daardoor ten val is (of kan zijn) gekomen. Er blijkt evenmin uit dat het die dag heeft geregend, noch dat het trottoir niet goed verlicht was. Bovendien betwist de gemeente Nijkerk dat zij tekort is geschoten in haar verplichting tot beheer en onderhoud van de onder haar beheer staande wegen en het onderhavige trottoir in het bijzonder.

3.4.
De door [verzoekende partij] gestelde feiten kunnen, nu zij door de gemeente Nijkerk zijn betwist, niet als vaststaand worden aangenomen. Voorts zal voor het antwoord op de vraag of het trottoir (waarop [verzoekende partij] stelt te zijn gevallen) voldoet aan de eisen die men in de gegeven omstandigheden daaraan mag stellen, dan wel de vraag of het trottoir een gebrek vertoont dat een gevaar voor het ontstaan van schade in het leven heeft geroepen, aansluiting moet worden gezocht bij de criteria van het zogenoemde Kelderluik-arrest (HR 5 november 1965, NJ 1966/136). Dit houdt in dat moet worden onderzocht of het betreffende trottoir, gelet op het te verwachten gebruik of de bestemming daarvan, met het oog op voorkoming van gevaar voor personen en zaken deugdelijk is, waarbij ook van belang is hoe groot de kans op verwezenlijking van het gevaar is en welke (veiligheids)maatregelen mogelijk en redelijkerwijs te vergen zijn. Dat moet worden ingevuld door de concrete omstandigheden van het geval.
Een beslissing op het onderhavige deelgeschil vereist bij de huidige stand van zaken nadere bewijsvoering in de vorm van het horen van getuigen en/of een nadere onderbouwing. Daardoor weegt naar het oordeel van de kantonrechter de investering in tijd, geld en moeite die met de beslissing op dit deelgeschil gepaard zou gaan, niet op tegen het belang van de vordering en de bijdrage die een beslissing aan de totstandkoming van een minnelijke regeling kan leveren. Het verzoek van [verzoekende partij] zal daarom worden afgewezen.

ECLI:NL:RBGEL:2014:4111