Overslaan en naar de inhoud gaan

RBGEL 050718 deelgeschil; onvoldoende concreet petitum tzv niet in redelijke onderhandeling treden

RBGEL 050718 deelgeschil; onvoldoende concreet petitum tzv niet in redelijke onderhandeling treden
- buitengerechtelijke kosten 3 uur afgewezen vanwege onvoldoende vlot handelen, toegewezen 8,73 uur × € 235,00 + 6% + 21%
- kosten deels volstrekt onterecht gemaakt, deels uurtarief van hooguit € 100,00 + 6% + 21% vanwege incassokarakter procedure

De feiten

2.1.
Op 30 november 2016 is [Verzoeker] in zijn Mercedes busje van achteren aangereden door een ingevolge de WAM bij Unigarant verzekerde Fiat.

2.2.
Na het ongeval ervaart [Verzoeker] nek-, rug- en schouderklachten, in verband waarmee hij zijn werk als chauffeur aanvankelijk heeft neergelegd, en waartegen [Verzoeker] met fysiotherapie is behandeld na verwijzing door zijn huisarts. Drie maanden na het ongeval heeft [Verzoeker] zijn werk weer volledig hervat, ondanks het persisteren van de ervaren klachten. Volgens een verklaring van zijn fysiotherapeut van 10 juli 2017 was [Verzoeker] na 10 behandelingen met fysiotherapie zo goed als klachtenvrij en is de behandeling toen stopgezet.

2.3.
Bij brief van 11 januari 2017 heeft Unigarant aansprakelijkheid erkend voor het ontstaan van de aanrijding.

2.4.
Partijen hebben over de schaderegeling onderhandeld, maar zijn niet tot overeenstemming gekomen. In het bijzonder bestaat onenigheid over de vergoeding van een bedrag van € 8.250,00 wegens economische kwetsbaarheid. Ter zitting heeft Unigarant verklaard dat zij de kosten van de fysiotherapie aan [Verzoeker] zal vergoeden.

Het verzoek en het verweer

3.1.
Het verzoek strekt ertoe dat de kantonrechter op de voet van art. 1019w e.v. Rv,
I Unigarant zal veroordelen tot betaling van de tot 2 maart 2018 gedeclareerde en onbetaald gebleven buitengerechtelijke kosten ter hoogte van € 3.918,90,
II Unigarant zal gelasten het voorliggende regelingsvoorstel inhoudelijk te beoordelen en mee te werken aan het treffen van een adequate eindregeling, adequaat te bevoorschotten en al die acties te ondernemen die noodzakelijk zijn om tot een redelijke afwikkeling van dit dossier te geraken, met begroting van de kosten van [Verzoeker] op een bedrag van € 2.411,29, vermeerderd met het verschuldigde griffierecht en met de kosten van de behandeling na het opstellen van het verzoekschrift, en veroordeling van Unigarant in deze kosten, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het geven van beschikking tot de dag der algehele voldoening.

3.2.
Bij het voorgaande neemt de kantonrechter het volgende in aanmerking. In het petitum van het verzoekschrift worden andere bedragen genoemd dan hierboven zijn opgenomen. De bedragen in het petitum komen niet overeen met de bedragen genoemd in het lichaam van het rekest en de samenvatting van de verzoeken in randnummer 35. De kantonrechter beschouwt het petitum daarom in zoverre als een kennelijke verschrijving, zoals Unigarant ook kon begrijpen.

3.3.
[Verzoeker] legt zakelijk weergegeven aan zijn verzoek ten grondslag dat Unigarant ten onrechte niet in redelijke onderhandeling treedt met hem.

3.4.
Unigarant voert verweer. Haar zelfstandige verzoek strekt ertoe dat de kantonrechter de schade van [Verzoeker] zal begroten op een bedrag van € 1.424,00 en € 1.250,00 voor buitengerechtelijke kosten.

De beoordeling

4.1.
Voordat aan een inhoudelijk beoordeling van het verzoek wordt toegekomen is het volgende van belang. Het verzoek is blijkens het verzoekschrift gericht tegen ‘Unigarant Verzekeringen’. In deze procedure is Unigarant N.V. verschenen als verwerende partij. [Verzoeker] heeft zich hiertegen niet verzet. Deze vennootschap zal daarom als verweerster worden aangemerkt, zoals in de kop van deze beschikking is vermeld.

[Verzoeker] heeft desgevraagd laten weten dat zijn schadevergoedingsvordering ten gronde een bedrag van € 25.000,00 niet overstijgt. Gelet op art. 1019x en art. 93 Rv kan de zaak dan door de kantonrechter worden behandeld en beslist.

4.2.
Het verzoek sub II is niet toewijsbaar, reeds niet omdat het verzoek zo weinig concreet is dat onvoldoende bepaalbaar is tot welke rechten en verplichtingen van partijen toewijzing ervan aanleiding zal geven. Ter zitting heeft [Verzoeker] zijn verzoek onder II in die zin geconcretiseerd dat wordt verzocht Unigarant tot betaling van € 15.000,00 aan schadevergoeding te veroordelen, zoals [Verzoeker] buiten rechte heeft aangeboden. Ook aldus verstaan is het verzoek echter niet toewijsbaar. Met dit verzoek verlangt [Verzoeker] in wezen beslechting van het gehele geschil ten gronde in een deelgeschilprocedure. Dat is gelet op art. 1019w Rv niet mogelijk. Dit laatste geldt eveneens voor het zelfstandige verzoek tot vaststelling van de schade, dat derhalve reeds om die reden evenmin kan worden toegewezen. Op de buitengerechtelijke kosten zal de kantonrechter hierna ingaan.

Geconstateerd wordt overigens dat partijen elkaar over en weer een onredelijke opstelling in de schaderegeling verwijten. Verzoek II ligt in het verlengde daarvan. Ter zitting zijn partijen niet tot een vergelijk gekomen. Het geschil lijkt zich te gaan ontwikkelen richting medische expertises. Het betreft een overzichtelijke zaak met, naar het zich laat aanzien, een qua omvang gelukkig beperkte schade. De kantonrechter kan zich voorstellen dat de gemachtigden van partijen de bij hen ogenschijnlijk aanwezige ergernissen terzijde schuiven zodat de zaak met een frisse, zakelijke blik kan worden bekeken, en hopelijk, in het belang van verder herstel van [Verzoeker], snel kan worden geregeld.

4.3.
Ter zake van verzoek I, de vergoeding van buitengerechtelijke kosten, is het volgende van belang. Unigarant stelt zich in de eerste plaats op het standpunt dat een beslissing op dit verzoek niet kan bijdragen aan een vaststellingsovereenkomst, omdat partijen twisten over de hoogte van de schade. De wetgever heeft echter de weigering van de verzekeraar advocaatkosten tussentijds te betalen expliciet als voorbeeld van een deelgeschil aangeduid (TK 2007-2008, 31 518 nr. 3, pagina 16). Dat de hoogte van de schade tussen partijen in geschil is betekent niet dat beslechting van het geschil over de buitengerechtelijke kosten niet kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst over de vordering ten principale, in de zin van artikel 1019w Rv. Een beslissing over tussentijdse vergoeding van advocaatkosten kan immers een belemmering wegnemen voor de voor een reële vaststellingsovereenkomst noodzakelijke verdere rechtshulpverlening. Aannemen dat het bestaan van overige geschilpunten eraan in de weg staan dat een deelgeschilprocedure wordt gestart zou ertoe leiden dat een deelgeschilprocedure op eenvoudige wijze kan worden gefrustreerd. Na beslechting van een deelgeschil hoeft bovendien niet de weg vrij te zijn naar een vaststellingsovereenkomst. De gedachte van de wetgever is dat partijen over eventuele andere geschilpunten zullen onderhandelen. Aan de vereisten van artikel 1019w Rv is voldaan. Het verweer wordt verworpen.

4.4.
Inhoudelijk geldt het volgende. Vast staat dat Unigarant op de voet van artikel 6:96 lid 2 BW de buitengerechtelijke kosten van [Verzoeker] aan hem moet vergoeden, voor zover die kosten redelijk zijn en de verrichte werkzaamheden redelijkerwijs noodzakelijk waren om schadevergoeding te verkrijgen. [Verzoeker] verlangt vergoeding van een bedrag van € 3.918,90, bestaande uit € 2.756,55 aan honorarium advocaat (11,73 uren à € 235,00), vermeerderd met 6% kantoorkosten, verschotten en 21% btw. Van het honorarium heeft [Verzoeker] een urenspecificatie overgelegd.

4.5.
Ter zitting heeft Unigarant opgeworpen dat [Verzoeker] ten onrechte secretariële werkzaamheden als advocaatwerkzaamheden vergoed wenst te zien, daartoe concreet wijzend op de 0,10 uur die is gedeclareerd ter zake van uitgaande correspondentie wederpartij op 31 augustus 2017, in samenhang met de e-mail van die datum van een medewerker van het secretariaat van het kantoor van de advocaat van [Verzoeker] aan Unigarant (productie 13 bij verzoekschrift). De e-mail is weliswaar kort en betreft slechts een rappel en een eenvoudig verzoek, maar aannemelijk is dat de advocaat van [Verzoeker] met de verzending van deze e-mail wel enige bemoeienis heeft gehad, in de orde van grootte zoals is gedeclareerd. Dat onterecht advocaatwerkzaamheden zijn opgevoerd kan dan ook niet worden aangenomen.

4.6.
Anders dan Unigarant heeft opgeworpen is een uurtarief van € 235,00 exclusief 6% kantoorkosten en 21% btw in deze zaak voor een advocaat die is gespecialiseerd in personenschade niet onredelijk hoog te noemen. [Verzoeker] heeft de werkzaamheden van zijn advocaat behoorlijk gespecificeerd. Het betreft werkzaamheden die voor een schaderegeling buiten rechte niet ongebruikelijk voorkomen, in een geval als dit waarin het slachtoffer een in absolute zin bescheiden geldelijke compensatie verlangt zonder inschakeling van onafhankelijke medische experts en de verzekeraar blijft aandringen op bewijs van klachten en van causaal verband voordat tot vergoeding van enig bedrag aan schadevergoeding wordt overgegaan. Het maken van kosten voor deze werkzaamheden en de hoogte daarvan is dan ook in beginsel niet onredelijk te noemen, tenzij tegen beter weten in door zou zijn gecorrespondeerd. Dit laatste is hier niet aan de orde. [Verzoeker] is naar de rechter gestapt toen bleek dat er geen beweging in het standpunt van Unigarant kwam. Unigarant wijst er echter terecht op dat de overlegging van het door [Verzoeker] ingewonnen medisch advies en van de facturen van zijn fysiotherapeut onnodig lang op zich heeft laten wachten, zoals [Verzoeker] ter zitting ten aanzien van het medisch advies ook heeft erkend. Deze vertraging, van tussen de vier en elf maanden, heeft, zo moet worden aangenomen, geleid tot werkzaamheden van zijn advocaat die bij tijdige doorgeleiding voorkomen hadden kunnen worden. Deze extra werkzaamheden, die de kantonrechter schat op drie uur, waren niet redelijkerwijs noodzakelijk om schadevergoeding te verkrijgen. In zoverre is het verzoek niet toewijsbaar. Toewijsbaar is dan een bedrag van € 3.014,68 (8,73 uur × € 235,00 + 6% + 21% = € 2.631,32, vermeerderd met verschotten ad € 231,65 + 21% btw = € 280,30 en onbelaste verschoten ad € 38,05 en € 65,00). Hierbij gaat de kantonrechter ervan uit dat de door Unigarant ter zitting toegezegde betaling van de kosten van fysiotherapie niet op deze verschotten ziet.

4.7.
Het voorgaande brengt mee dat het zelfstandige verzoek van Unigarant tot vaststelling van de buitengerechtelijke kosten op een bedrag van € 1.250,00 niet toewijsbaar is.

4.8.
Ter zake van de kosten aan de zijde van [Verzoeker] bij de behandeling van zijn verzoek geldt het volgende. Verzoek II is, gegeven de redactie ervan, volstrekt ten onrechte gedaan. Verwezen wordt naar hetgeen in 4.2. is overwogen. In dat verband worden daarom geen kosten begroot (TK 2007-2008, 31 518, nr. 3, p. 12). Dit geldt niet voor verzoek I dat gedeeltelijk is toegewezen. In dat verband acht de kantonrechter het besteden van 8 uur ten hoogste nog redelijk, inclusief het bestuderen van het verweerschrift en (de reis naar) de mondelinge behandeling. Het bezwaar van Unigarant tegen de redelijkheid van het gehanteerde uurtarief is hiervoor, ter zake van de buitengerechtelijke kosten, van de hand gewezen. Het maximaal redelijke uurtarief hangt echter onder meer af van de aard van de werkzaamheden. De onderhavige procedure heeft meer kenmerken van een incassoprocedure dan van een letselschadezaak. Een voldoende rechtvaardiging voor het hanteren van een specialistentarief is er dan niet. De kantonrechter acht een uurtarief van hooguit € 100,00 exclusief 6% kantoorkosten en 21% nog redelijk. De begroting komt dan in totaal op een bedrag van € 1.105,08 (€ 100,00 + 6% + 21% × 8, + € 79,00 aan griffierecht). Zoals [Verzoeker] heeft verzocht zal Unigarant tot betaling van dit bedrag worden veroordeeld, vermeerderd met rente. Zij is voor de schade aansprakelijk. ECLI:NL:RBGEL:2018:3403