RBNHO 280520 doos valt op bezoeker klompenwinkel; 7 verzoeken in deelgeschil afgewezen, niet geschikt voor deelgeschil
- Meer over dit onderwerp:
RBNHO 280520 doos valt op bezoeker klompenwinkel; 7 verzoeken in deelgeschil afgewezen, niet geschikt voor deelgeschil
- deelgeschil onnodig en onterecht ingesteld. begroting en toewijzing van kosten wordt achterwege gelaten.
2
De feiten
2.1.
[verzoeker] was op 26 juni 2018 samen met zijn broer als Amerikaanse toerist tijdens een bezoek in Zaandam (Zaanse Schans) in de winkel van Kooijman. Tijdens dit bezoek waren medewerkers van Kooijman dozen aan het verplaatsen vanaf de begane grond in de winkel naar een hoger gelegen opslag. De dozen werden omhoog gegooid. Hierbij is een doos op het lichaam van [verzoeker] terechtgekomen.
Na verontschuldigingen van de medewerker op de begane grond is ieder weer verder gegaan. [verzoeker] is naar Berlijn vertrokken en later naar Israël.
2.2.
Op 3 juli 2018 heeft [verzoeker] zich in een ziekenhuis in Los Angeles met klachten gemeld en daar werd, binnen een week na het incident, het vermoeden uitgesproken van een Post Concusion Syndrome (PCS).
2.3.
Op 18 juli 2018 heeft [verzoeker] via zijn advocaat Kooijman aansprakelijk gesteld voor alle als gevolg van het ongeval geleden schade.
2.4.
Allianz is de AVB-verzekeraar van Kooijman en heeft de aansprakelijkstelling in behandeling genomen. Zij heeft dat op 25 juli 2018 aan de advocaat van [verzoeker] laten weten. Allianz heeft op 9 september 2018 Andriessen Expertise opdracht gegeven een onderzoek uit te voeren om meer duidelijkheid over de toedracht van het incident te krijgen.
2.5.
Op grond van de beschikbare informatie en de bevindingen uit het expertiserapport, heeft Allianz aansprakelijkheid bij emailbericht van 7 december 2018 van de hand gewezen. In datzelfde bericht heeft zij om nadere informatie van [verzoeker] gevraagd voordat eventuele aansprakelijkheid zou kunnen worden erkend. [verzoeker] heeft de gevraagde nadere informatie niet verstrekt.
2.6.
De medisch adviseur van Allianz rapporteert op 24 januari 2019 onder meer het volgende:
“Of het betreffende voorval verantwoordelijk kan zijn voor een hersenschudding in engere zin is onduidelijk. Onvoldoende blijkt dat betrokkene in de acute fase medische hulp zocht in verband met klachten als misselijkheid, geheugenverlies en bewustzijnsverandering. Zonder betreffende klachten kan niet gesproken worden van een hersenschudding. De neuroloog spreekt van een post-concusion syndrome, dat wil zeggen dat de klachten kunnen passen bij een ziektebeeld zoals dat voorkomt na een hersenschudding. Of de betreffende diagnose daadwerkelijk aan de orde is, is de vraag.”
2.7.
Later in 2019 heeft Allianz een voorstel tot een pragmatische regeling gedaan. [verzoeker] wees dit voorstel af. Hij wilde dat er in de Verenigde Staten een medische expertise zou plaatsvinden.
2.8.
Bij brief van 7 augustus 2019 aan de advocaat van [verzoeker] heeft Allianz een poging gedaan om uit de impasse te raken. Allianz heeft opnieuw om nadere informatie over de toedracht van het ongeval en medische informatie over een periode voorafgaand aan het ongeval verzocht. [verzoeker] heeft niet gereageerd op deze verzoeken.
2.9.
Op 10 oktober 2019 deed [verzoeker] Allianz een concept dagvaarding toekomen voor een bodemprocedure. In reactie hierop heeft de advocaat van Allianz nogmaals te kennen gegeven dat geen aansprakelijkheid kon worden aanvaard op basis van de bij haar bekende informatie. Tevens werd opnieuw verzocht om een toedrachtsomschrijving en medische informatie.
[verzoeker] heeft hierop niet gereageerd en ook niet op een door de advocaat van Allianz gestuurd rappel van 12 februari 2020.
2.10.
Op 13 maart 2020 heeft [verzoeker] dit deelgeschil aanhangig gemaakt.
3
Het geschil
3.1.
Het verzoek van [verzoeker] omvat de volgende zeven onderdelen:
1. voor recht te verklaren dat verweerster jegens verzoeker op grond van onrechtmatige daad tot vergoeding van de door verzoeker geleden en nog te lijden schade gehouden is, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, welke het gevolg is van het ongeval van 26 juni 2018 waarbij verzoeker in de winkel van Kooijman een doos op zijn hoofd gekregen heeft;
2. te bepalen dat geen sprake is van eigen schuld, dan wel de schuldverdeling vast te stellen;
3. te bepalen dat verweerster de kosten heeft te vergoeden, verbonden aan het opstellen van een medische expertise in de Verenigde Staten (althans te bepalen waar en/of door wie), welke de aard, omvang van het letsel en de tijdelijke en blijvende beperkingen beschrijft verband houdend met het ongeval;
4. te bepalen dat verweerster de kosten heeft te vergoeden verband houdend met het opstellen van een rekenkundige schadebegroting door een deskundige in de Verenigde Staten (althans te bepalen waar en/of door wie) verband houdend met het ongeval;
5. te bepalen dat verweerster ter bevoorschotting van de kosten verband houdend met de medische en rekenkundige expertise aan verzoeker een voorschot ad € 50.000 dient te voldoen (althans een in goede justitie te bepalen regeling vast te stellen ter afwikkeling van de kosten van de deskundigen);
6. te bepalen dat verweerster € 8.792,63 heeft te vergoeden aan buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de kosten van deze procedure (inclusief het griffierecht);
7. gedaagde te veroordelen in de kosten van dit geding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na dagtekening van het vonnis, tot aan de dag der algehele voldoening. (De rechtbank beschouwt dit laatste onderdeel als een kennelijke verschrijving, abusievelijk uit de concept dagvaarding overgenomen).
3.2.
Kooijman voert verweer. Allereerst wordt het standpunt ingenomen dat het verzoek van [verzoeker] zich niet leent voor behandeling in een deelgeschil. Daarnaast wordt inhoudelijk verweer gevoerd.
4
De beoordeling
4.1.
Het verzoek van [verzoeker] is gebaseerd op artikel 1019w van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). In dat artikel is de mogelijkheid van een deelgeschilprocedure opgenomen. Die procedure biedt onder meer de persoon die schade lijdt door letsel de mogelijkheid zich in de buitengerechtelijke onderhandelingsfase tot de rechter te wenden met het verzoek te beslissen over een geschil omtrent of in verband met een deel van wat tussen hen rechtens geldt en waarvan de beëindiging kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst.
De wetgever heeft bij het ontwerp van de wet de situatie voor ogen gehad dat onderhandelingen tussen de betrokken partijen zijn vastgelopen, maar dat deze na beslechting van een deelgeschil door de partijen succesvol kunnen worden afgesloten. Blijkt ‘dat naast het deelgeschil over wezenlijke andere geschilpunten ook nog geen overeenstemming is bereikt, dan is de zaak (nog) niet geschikt voor een deelgeschilprocedure’, (TK 2008-2009, 31 518 nr. 8).
4.2.
Uit de memorie van toelichting bij voornoemde wet volgt dat het de bedoeling van de wetgever is geweest dat ook de aansprakelijkheidsvraag in een deelgeschilprocedure aan de orde zou kunnen komen. Die vraag moet dan wel beantwoord kunnen worden zonder verder (diepgaand) onderzoek naar de feiten.
4.3.
In de onderhavige zaak liggen echter feitelijk nog allerlei onderwerpen open. Te beginnen met de vaststelling van de toedracht van het ongeval/incident. Naar het oordeel van de rechtbank staat voldoende vast dat de medewerkers van Kooijman met de wijze van het verplaatsen van de dozen onzorgvuldig hebben gehandeld en dat Kooijman daardoor in beginsel aansprakelijk is voor de nadelige gevolgen van dat handelen. De vraag is echter wel wat er precies is gebeurd. Het antwoord op die vraag is van belang voor de vaststelling van de aansprakelijkheid.
4.3.1.
[verzoeker] stelt dat een doos op zijn hoofd is gevallen.
4.3.2.
Een schriftelijke verklaring van 6 november 2018 van de broer van [verzoeker] luidt als volgt:
“We went to visit at the wooden shoe workshop (…) David started to explain me how do they make the show ( ... ) While David is talking a box that appear to be pretty heavy fell on David’s head. One of the employees was throughing boxes to the other which was standing in a gallery in the second floor and this box fell on David’s head. The employee said few times I am sorry…. At the first moment both of us were in shock cause there was no warning or anything that could make us ready for it. We went out from the store on our way to the next place.”
4.3.3.
Uit het hiervoor onder 2.4 vermelde onderzoeksrapport volgt dat de twee medewerkers van Kooijman als getuige verklaren dat de doos niet op het hoofd, maar op de linker schouder, nek of rug van [verzoeker] is terechtgekomen.
4.3.4.
[verzoeker] schrijft in zijn schriftelijke verklaring van 2 november 2018 dat hij het gewicht van de doos op “20-30 LB” schat (rechtbank: dat is ongeveer 9 tot 14 kilogram).
Uit het onderzoeksrapport volgt dat de doos (afhankelijk van de maat sloffen die erin zaten) tussen de 1,4 en 2 kg woog.
4.4.
Zowel het een, de plaats waar de doos het lichaam van [verzoeker] raakte, (hoofd of schouder) als het ander, het gewicht van de doos (1,4 of 14 kg) is van belang voor de beantwoording van de vraag of [verzoeker] door dit incident een hersenschudding kan hebben opgelopen. Dat geldt temeer omdat zowel de medewerkers van Kooijman als [verzoeker] verklaren dat hij direct na het incident eigenlijk geen last had ( [verzoeker] verklaart niet direct na het incident, maar in november 2018: “I was dizzy but I didn’t think much of it at the moment”).
Ondanks diverse verzoeken heeft [verzoeker] ook geen nadere informatie willen geven over de feitelijke omstandigheden tijdens het incident.
4.5.
Onder deze omstandigheden is er op dit moment evident te weinig houvast voor de rechtbank om een uitspraak te doen over de aansprakelijkheid en komt de rechtbank dan ook tot de conclusie dat het verzoek zich niet leent voor behandeling in een deelgeschil. Het verzoek zal daarom worden afgewezen.
De rechtbank merkt op dat door deze beslissing niet wordt bepaald dat [verzoeker] niet lijdt aan PCS, maar in dit deelgeschil kan niet worden vastgesteld of het incident bij Kooijman in voorkomend geval daarvan de oorzaak was.
4.6.
[verzoeker] heeft daarnaast nog vijf verzoeken gedaan. Hoewel reeds dit aantal niet snel zal leiden tot ontvankelijkheid – in een deelgeschil moet het immers gaan om een deel van het geschil – behoeft dat verder geen bespreking, gelet op het in 4.5 gegeven oordeel.
4.7.
De rechtbank dient op grond van artikel 1019aa lid 1 Rv de kosten van de procedure te begroten en daarbij de redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek in aanmerking te nemen, ook indien een verzoek niet wordt toegewezen. Bij de begroting van de kosten dient de rechtbank de dubbele redelijkheidstoets te hanteren; zowel het inroepen van de rechtsbijstand als de daarvoor gemaakte kosten moeten redelijk zijn. Dit betekent dat indien een deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld, de kosten daarvan niet voor vergoeding in aanmerking komen.
4.8.
Gelet op al het voorgaande (betwiste toedracht, niet verstrekken van informatie door [verzoeker] , niet verder onderhandelen en diverse verzoeken ineens doen) is naar het oordeel van de rechtbank dit deelgeschil onnodig en onterecht ingesteld. Een begroting en toewijzing van de gestelde kosten voor het deelgeschil aan de zijde van [verzoeker] zal daarom achterwege worden gelaten.