Overslaan en naar de inhoud gaan

Hof Den Haag 291116 geen letsel; vertragingsschade na onteigening schip; onvoldoende gesteld tzv omstandigheden die maken dat vergoeding uitsluitend wettelijke rente onaanvaardbaar zou zijn

Hof Den Haag 291116 geen letsel; vertragingsschade na onteigening schip; onvoldoende gesteld tzv omstandigheden die maken dat vergoeding uitsluitend wettelijke rente onaanvaardbaar zou zijn

4.14
Grief 3 slaagt. Tussen partijen is niet in geschil dat onteigening of abandonnement als zodanig geen gedekte risico’s zijn onder de verzekering. Voorts is tussen partijen niet in geschil dat het evenement waarvoor Allianz c.s. dekking moeten verlenen wordt gevormd door de brand van 23 februari 2011. [geïntimeerde] heeft onvoldoende gesteld om te kunnen vaststellen dat de onteigening in zodanig verband stond met de brand dat de financiële gevolgen daarvan moeten worden beschouwd als op grond van de verzekeringsovereenkomst voor vergoeding in aanmerking komende schade als gevolg van de brand. Veeleer moet op grond van hetgeen ter gelegenheid van de pleidooien namens [geïntimeerde] is verklaard worden aangenomen dat de onteigening medio 2012 volgens [geïntimeerde] het gevolg is geweest van de omstandigheid dat [geïntimeerde] door het uitblijven van overeenstemming met Allianz c.s. over de dekking en de afwikkeling van de schade niet beschikte over de financiële middelen om de reparatie te bekostigen dan wel het schip te laten wegslepen. Zo bezien heeft [geïntimeerde] derhalve in verband met de onteigening extra schade geleden als gevolg van de vertraging in de voldoening door Allianz c.s. van de verzekeringspenningen die zij door de brand aan [geïntimeerde] verschuldigd was geworden. Voor zodanige vertragingsschade is Allianz c.s. vanaf het moment dat zij in verzuim verkeerde aan haar verplichtingen uit de verzekering te voldoen – welk moment het hof evenals de rechtbank met toepassing van art. 6:83 onder c BW vaststelt op 18 mei 2011 – verplicht tot schadevergoeding in de gefixeerde vorm van wettelijke rente over de bedragen waarvoor zij dekking moet verlenen (art. 6:119 BW). Of de onteigening van het schip tot grotere schade voor [geïntimeerde] heeft geleid dan de wettelijke rente waarop hij aanspraak kan maken, doet daarbij niet ter zake (vgl. HR 14 januari 2005, ECLI:NL:HR:2005:AR2760, NJ 2007/482). Niet geheel uitgesloten is dat het onder omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou kunnen zijn dat Allianz c.s. volstaat met vergoeding van de wettelijke rente in plaats van de hogere schade door de onteigening, maar voor het aannemen van zodanige omstandigheden is in deze zaak door [geïntimeerde] onvoldoende gesteld. Zo is weliswaar gesteld dat Allianz eind mei 2012 ervan op de hoogte is gesteld dat het schip kort nadien niet meer beschikbaar zou zijn voor verder onderzoek, maar onvoldoende aangevoerd om aannemelijk te maken dat [geïntimeerde] heeft gevraagd om een voorschot om het schip te kunnen wegslepen en zo onteigening te voorkomen. ECLI:NL:GHDHA:2016:3446