HR 270608 oud recht; aanmaning gelezen als aanspraak op wettelijke rente over de hoofdsom
- Meer over dit onderwerp:
HR 270608 oud recht; aanmaning gelezen als aanspraak op wettelijke rente over de hoofdsom
3.3 Middel II keert zich tegen rov. 4.37 van het tussenarrest waarin het hof heeft geoordeeld dat de (hiervoor in 3.1 vermelde) brief van 2 maart 1989 kan worden beschouwd als een deugdelijke aanmaning als bedoeld in art. 1286 lid 3 BW (oud). Onderdeel A betoogt dat de brief geen aanmaning, sommatie of ingebrekestelling bevat, nu het enkele aanspraak maken op de wettelijke rente daartoe onvoldoende is. Onderdeel B klaagt dat het hof heeft verzuimd vast te stellen jegens welke partij de brief een deugdelijke aanmaning inhoudt. Onderdeel A is tevergeefs voorgesteld, omdat de brief door de enkele mededeling dat aanspraak wordt gemaakt op de wettelijke rente, zeker voor een professioneel verzekeraar als Zürich, in een geval als het onderhavige waarin reeds zeer geruime tijd over de schadevergoeding werd onderhandeld, geen andere uitleg toelaat dan dat [verweerder] betaling verlangde van de hem toekomende schadevergoeding en bij gebreke van tijdige betaling aanspraak maakte op de wettelijke rente over de hem uiteindelijk uit te keren hoofdsom. Onderdeel B kan bij gebrek aan belang niet tot cassatie leiden op de in 4.46 tot en met 4.48 van de conclusie van de Advocaat-Generaal vermelde gronden. LJN BD1842
Uit de conclusie van AG Verkade:
4.34 Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, is ten aanzien van de wettelijke rente het vóór 1 januari 1992 geldende recht van toepassing, derhalve artikel 1286 lid 3 (oud) BW. Op grond van dit artikel wordt de wettelijke rente berekend vanaf de dag dat zij in rechte wordt gevorderd, tenzij de schuldenaar na het opeisbaar worden van de vordering schriftelijk tot betaling is aangemaand. In dat laatste geval wordt de wettelijke rente berekend vanaf de dag waartegen de schuldenaar is aangemaand.
(...)
4.36 Bij brief van 2 maart 1989 (productie 7 bij conclusie van antwoord in de hoofdzaak) van de huidige advocaat van [verweerder] is namens hem aanspraak gemaakt op betaling van de wettelijke rente voor zover dat niet reeds was gebeurd. Zürich c.s. betogen dat het enkele aanspraak maken op de wettelijke rente zoals verwoord in deze brief onvoldoende is en niet kan gelden als aanmaning zoals bedoeld in artikel 1286 lid 3 (oud) BW en dat de wettelijke rente over nog niet geleden schade niet kan worden aangezegd. Dit verweer slaagt ten dele.
4.37 De ratio van het vereiste van artikel 1286 lid 3 (oud) BW dat de wettelijke rente moet zijn aangezegd, is het op de hoogte brengen van de schuldenaar dat over de door hem verschuldigde bedragen ter zake van de geleden schade rente wordt berekend, teneinde te voorkomen dat hij door die rentevordering achteraf wordt verrast. Uit de namens [verweerder] gedane mededeling in de brief van 2 maart 1989 dat hij aanspraak maakt op betaling van de wettelijke rente moet het Zürich, als professioneel verzekeraar, voldoende duidelijk zijn geweest dat [verweerder] over de aan hem toekomende, door Zürich c.s. te betalen, schadevergoeding wettelijke rente zou berekenen. In zoverre is de brief van 2 maart 1989 dan ook aan te merken als een deugdelijke aanmaning, zoals bedoeld in artikel 1286 lid 3 (oud) BW.'
4.40. Onderdeel A klaagt dat het hof de brief van 2 maart 1989 ten onrechte heeft aangemerkt als een deugdelijke aanmaning in de zin van art. 1286 lid 3 (oud) BW, nu de brief geen aanmaning, sommatie of ingebrekestelling bevat, maar uitsluitend de mededeling dat aanspraak wordt gemaakt op betaling van de wettelijke rente, hetgeen onvoldoende is om te gelden als een aanmaning in de zin van genoemd artikel.
4.41. Art. 1286 lid 3 (oud) BW luidt:
'De wettelijke interessen worden, behoudens bijzondere wettelijke voorschriften, berekend van de dag dat zij in rechte worden gevorderd, tenzij de schuldenaar na het opeisbaar worden van de vordering schriftelijk tot betaling is aangemaand met de mededeling dat de schuldeiser in geval van verdere vertraging aanspraak maakt op vergoeding van interessen. In het laatste geval worden de wettelijke interessen berekend van de dag waartegen de schuldenaar is aangemaand.'
Bij de aanmaning moet de schuldeiser duidelijk te kennen geven wat van de schuldenaar wordt gevorderd, op welke grond, en op welk tijdstip voldoening wordt verlangd. De aanmaning dient ertoe de schuldenaar te laten weten waar hij aan toe is(37). Daarbij kan nog worden aangetekend dat de regeling van de ingebrekestelling, althans naar huidig recht, naar de strekking en met enige souplesse dient te worden uitgelegd, opdat de rechter tot een redelijke oplossing kan komen(38).
4.42. De brief van 2 maart 1989, waarin volgens het hof Zürich namens [verweerder] op deugdelijke wijze is aangemaand tot betaling van de wettelijke rente, bevat de volgende passages(39):
'Het ongeval, waarvan u de aansprakelijkheid erkend hebt, dateert van juni 1977 en het zal u niet verbazen dat cliënt thans tot afwikkeling wil komen.
Voorzover dit niet reeds is gebeurd maken wij namens cliënt aanspraak op betaling van de wettelijke rente.
(...)
Gaarne vernemen wij binnen 14 dagen van u.'
4.43. Klaarblijkelijk en niet onbegrijpelijk heeft het hof de strekking van deze brief in die zin opgevat dat daaruit niet anders valt op te maken dan dat [verweerder] vergoeding van zijn schade wenst te krijgen, die hij ten gevolge van het hem overkomen ongeval heeft geleden en waarvoor Zürich als WAM-verzekeraar aansprakelijk is, en dat over de schadevergoeding ook de wettelijke rente wordt aangezegd, met een (vriendelijke) termijnstelling van twee weken. Daarnaast heeft het hof kennelijk in aanmerking genomen dat Zürich als professioneel verzekeraar tal van eerdere schades moet hebben afgewikkeld en dat het verschijnsel dat met de vordering tot schadevergoeding tevens de wettelijke rente over dat bedrag wordt gevorderd haar niet onbekend moet zijn.
4.44. Met inachtneming van de door het hof in rov. 4.37 vooropgestelde en rechtens juiste ratio van de aanmaning en de hoedanigheid van Zürich, als professioneel verzekeraar, geeft 's hofs oordeel dat het hier een deugdelijke aanmaning betreft, geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Het oordeel, dat berust op een aan het hof, als rechter die over de feiten oordeelt, voorbehouden uitleg van de brief van 2 maart 1989 is evenmin onbegrijpelijk. Het criterium van een voldoende duidelijke mededeling, dat het hof heeft gebezigd, lijkt mij - ook naar het 'oude' BW anno 1989 - bovendien meer op zijn plaats dan een strikt formalistische uitleg van de aanmaning tot de wettelijke rente(40). Onderdeel A faalt dus.
4.45. Volgens onderdeel B heeft het hof verzuimd aan te geven jegens welke partij de brief van 2 maart 1989 is aan te merken als een deugdelijke aanmaning. Het hof is ook niet ingegaan op de essentiële stelling van [eiseres 1] dat jegens haar nooit op rechtsgeldige wijze aanspraak is gemaakt op de wettelijke rente en dat de wettelijke rente apart aan haar had moeten worden aangezegd als deze rente ook van haar wordt gevorderd. Gesteld wordt dat een deugdelijke renteaanzegging jegens Zürich niet kan gelden als een aanzegging jegens [eiseres 1], omdat Zürich als WAM-verzekeraar niet optreedt als vertegenwoordiger van haar verzekerde [eiseres 1], althans zeker niet voor het gedeelte boven de verzekerde som.
4.46. Het onderdeel faalt bij gebrek aan belang. Bij tussenarrest van 9 augustus 2005 is [verweerder] opgedragen een berekening over te leggen van onder meer de totaal door [eiseres 1] en Zürich verschuldigde schadevergoeding, inclusief de wettelijke rente (rov. 4.54). Bij akte gewijzigde berekening schade ten behoeve van antwoord-akte van 4 juli 2006 heeft [verweerder] de wettelijke rente becijferd op een bedrag van € 130.247,22. Blijkens deze akte en de daarbij gevoegde productie 2 is uitsluitend over het (nog verschuldigde) smartengeld (ter hoogte van € 20.420) de wettelijke rente vanaf de datum van 2 maart 1989 berekend.
4.47. In zijn eindarrest van 26 september 2006 heeft het hof de berekening van [verweerder] overgenomen en in rov. 2.5 overwogen dat, voor zover de schade de verzekerde som niet overtreft, Zürich en [eiseres 1] jegens [verweerder] hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de geleden schade. Voor zover de schade de verzekerde som overschrijdt, is alleen [eiseres 1] daarvoor aansprakelijk, ook voor de over dat deel van de schade verschuldigde wettelijke rente. In vervolg op dit uitgangspunt heeft het hof in rov. 2.6 vastgesteld dat de totale schade de verzekerde som met een bedrag van € 139.020,17 overschrijdt en overwogen dat de over dit bedrag verschuldigde wettelijke rente uitsluitend voor rekening van [eiseres 1] komt, dat deze rente verschuldigd is vanaf 31 december 2004 en is vastgesteld op € 4.235,31.
4.48. Voor de vanaf 2 maart 1989 aangezegde wettelijke rente over het bedrag aan het nog verschuldigde smartengeld, voor zover dat bedrag de verzekerde som niet overtreft, is Zürich in haar hoedanigheid van WAM-verzekeraar hoofdelijk aansprakelijk. Dit bedrag komt derhalve ten laste van Zürich als WAM-verzekeraar, welk bedrag zij als excedent boven de verzekerde som moet voldoen(41), en regardeert [eiseres 1] in zoverre niet, zodat de vraag of de aanmaning tot betaling van de wettelijke rente vanaf de datum van 2 maart 1989 ook jegens [eiseres 1] is gedaan belang mist. LJN BD1842