Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Gelderland 130917 brandschade; vertragingsschade gefixeerd door wettelijke rente; wettelijke rente over vertragingsschade

Rb Gelderland 130917 brandschade; kosten contra-expertise toegewezen; vertragingsschade gefixeerd door wettelijke rente; wettelijke rente over vertragingsschade

3 Het geschil

3.1.
[eiser] vordert samengevat - dat de rechtbank Nationale-Nederlanden bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeelt tot vergoeding van:
-de expertisekosten van € 18.781,90, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 25 augustus 2015 tot aan de dag van algehele voldoening;
-de schade die hij heeft geleden als gevolg van het feit dat Nationale-Nederlanden pas ruim 5 jaar na de schadedatum over is gegaan tot uitbetaling van de schadepenningen, zijnde een bedrag van € 101.464,58, althans een in goede justitie te betalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 25 augustus 2015 tot aan de dag van algehele voldoening;
-de buitengerechtelijke kosten ad € 1.977,46, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum der dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening;
-de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de nakosten, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente daarover wanneer de (na)kosten niet binnen veertien dagen worden voldaan.

3.2.
De vordering van [eiser] valt uiteen in twee (hoofd)onderdelen.
[eiser] vordert in de eerste plaats van Nationale-Nederlanden een bedrag van € 18.781,90, zijnde de door Coolen Expertise in verband met de contra-expertise in rekening gebrachte kosten. [eiser] grondt dit gedeelte van zijn vordering op artikel 7:959 BW en stelt zich op het standpunt dat het gaat om redelijke kosten ter vaststelling van de schade, die gelet op het bepaalde in dat artikel voor rekening van de verzekeraar komen.
[eiser] vordert voorts een totaalbedrag van € 101.464,58, hetgeen een optelsom betreft van diverse (gevolg)schadeposten. [eiser] stelt dat hij bijkomende schade heeft geleden als gevolg van het feit dat Nationale-Nederlanden pas ruim 5 jaar na de schadedatum over is gegaan tot uitbetaling van de schadepenningen. [eiser] grondt dit gedeelte van zijn vordering primair op wanprestatie, subsidiair op onrechtmatige daad.

3.3.
Nationale-Nederlanden voert verweer.

3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4 De beoordeling

4.1.
De rechtbank zal de verschillende onderdelen van de vordering van [eiser] achtereenvolgens bespreken.

Expertisekosten:

4.2.
Ingevolge artikel 7:959 BW komen de gemaakte redelijke kosten tot het vaststellen van de schade ten laste van de verzekeraar, ook al zou daardoor, tezamen met de vergoeding van de schade, de verzekerde som worden overschreden.

4.3.
[eiser] heeft Coolen Expertise in de arm genomen en dit bedrijf verzocht om een contra-expertise. Coolen Expertise heeft in verband hiermee in totaal een bedrag van € 18.781,90 in rekening gebracht aan [eiser] , welk bedrag [eiser] - onbetwist - heeft voldaan. Partijen zijn het er over eens dat het redelijk was dat [eiser] , ter vaststelling van zijn schade, een contra-expertise heeft laten uitvoeren. Zij twisten evenwel over de vraag of de door Coolen in rekening gebrachte kosten ook redelijk zijn.

4.4.
Bij de vraag welke kosten als redelijk kosten voor een contra-expertise hebben te gelden, moeten alle omstandigheden van het geval worden meegewogen. Hierbij dient, anders dan Nationale-Nederlanden lijkt te betogen, niet enkel te worden uitgegaan van / aangesloten bij (de hoogte van) de door I-Tek als eerste expert aan Nationale-Nederlanden in rekening gebrachte kosten.

4.5.
Niet in geschil is dat Coolen Expertise in verband met de contra-expertise aan [eiser] 91,25 uur in rekening heeft gebracht tegen een uurtarief van € 170,00.
Het enkele feit dat de door de door Nationale-Nederlanden aangezochte (eerste) expert een lager tarief in rekening heeft gebracht (€ 105,00 per uur) en minder uren aan de zaak heeft besteed (50,88 uur), maakt niet dat de door Coolen Expertise in rekening gebrachte kosten (daarom) onredelijk zijn. Het is alleszins aannemelijk dat Nationale-Nederlanden als grote verzekeringsmaatschappij voor (waarschijnlijk regelmatig) in haar opdracht uitgevoerde expertises een betere prijs kan bedingen dan dat een particulier dat kan. Nu een uurtarief van € 170,00 voor de uitgevoerde werkzaamheden de rechtbank niet onredelijk voorkomt en niet gesteld of gebleken is dat dit tarief afwijkt van hetgeen in de branche gebruikelijk is, wordt dit tarief als redelijk gezien. Ook de besteding van 91,25 uur aan een onderzoek naar een brand die een woonhuis geheel heeft verwoest, komt de rechtbank niet onredelijk voor.
Nu de door Coolen Expertise in rekening gebrachte kosten (€ 18.781,90) de rechtbank bovendien in verhouding met de totale som van de door Nationale-Nederlanden vergoede schade (€ 247.014,00) niet onredelijk voorkomen, overweegt de rechtbank dat de gevorderde kosten hebben te gelden als redelijke kosten.

4.6.
Dit gedeelte van de vordering van [eiser] zal worden toegewezen. De wettelijke rente hierover zal, gelet op de onbetwist gebleven vordering daaromtrent, worden toegewezen vanaf 25 augustus 2015.

Gevolgschade

4.7.
[eiser] stelt dat hij veel bijkomende schade heeft geleden als gevolg van het feit dat Nationale-Nederlanden pas ruim 5 jaar na de schadedatum over is gegaan tot uitbetaling van de schadepenningen. [eiser] stelt dat sprake is van een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de verzekeringsovereenkomsten, dan wel van een onrechtmatige daad aan de zijde van Nationale-Nederlanden en vordert zijn (gevolg)schade. Deze schade heeft hij als volgt berekend:

Advocaatkosten eerste aanleg € 9.937,13
Advocaatkosten hoger beroep € 26.440,49
Deskundigenkosten eerste aanleg € 8.130,70
Beëindiging levensverzekering € 16.143,83
Huurkosten € 17.922,12
Boeterente hypotheek € 12.650,30
Juridische bijstand executiegeschil € 200,00
VGZ zorgpremie € 40,00
Kosten beëindiging cafetaria € 10.000,00
Totaal € 101.464,58

4.8.
Nationale-Nederlanden werpt primair op dat de door [eiser] gevorderde schade vertragingsschade betreft, waarvoor een gefixeerde schadevergoeding - zijnde de wettelijke rente - geldt. Subsidiair betwist zij (haar aansprakelijkheid voor en/of de hoogte van) de verschillende opgevoerde schadeposten.

4.9.
De rechtbank overweegt dat de gevorderde schade, uitgaande van de stellingen van [eiser] , (volledig) is ontstaan door de late uitkering van de verzekeringspenningen. Het betreft dus schade die het gevolg is van de vertraging in de voldoening van een geldsom. De vergoeding van deze schade wordt, ter wille van de rechtszekerheid en de hanteerbaarheid van het recht op dit punt, gefixeerd op de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW. Volgens vaste rechtspraak brengt de strekking van artikel 6:119 BW mee dat het in die bepaling aangewezen fixum niet door matiging ex artikel 6:109 BW of door de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid opzij kan worden gezet op de grond dat de rechthebbende (in werkelijkheid) door de vertraging in de voldoening van een geldsom geen schade, dan wel meer of minder schade heeft geleden dan het bedrag dat overeenkomt met de wettelijke rente (HR 14 januari 2005, NJ 2007, 481 en 482). Het enkele feit dat [eiser] in werkelijkheid (veel) meer schade heeft geleden als gevolg van de vertraging in de uitbetaling maakt dus, hoe vervelend ook, niet dat meer schade kan worden toegewezen dan het bedrag dat overeenkomt met de wettelijke rente. Slechts onder uitzonderlijke omstandigheden kan het op grond van de redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn aan de in artikel 6:119 BW geregelde schadevergoeding vast te houden. Daarvan zou bijvoorbeeld sprake kunnen zijn indien de verzekeraar in hoge mate lichtvaardig te werk is gegaan en daardoor ten onrechte niet (tijdig) heeft uitgekeerd (vgl. Hof ’s-Hertogenbosch 6 juli 2010, RAV 2011, 57). Niet gebleken is evenwel dat van een dergelijke extra bijkomende omstandigheid in het onderhavige geval sprake is geweest. De rechtbank gaat voorbij aan de stelling van [eiser] dat Nationale-Nederlanden moedwillig het belang van [eiser] uit het oog heeft verloren. Een verzekeraar mag zich, na onderzoek daaromtrent, op het standpunt stellen dat zij niet gehouden is tot het doen van uitkering. Dat Nationale Nederlanden hiertoe niet al te lichtvaardig over is gegaan, blijkt uit het feit dat de rechtbank Oost-Nederland de vordering van [eiser] in eerste instantie heeft afgewezen.

4.10.
Hoewel het bijzonder zuur is dat [eiser] als gevolg van de late uitkering van de verzekeringspenningen (extra) schade heeft geleden, bestaat er, gelet op het voorgaande, geen aanleiding bij de begroting van deze schade af te wijken van het fixum van de wettelijke rente. De rechtbank zal de door [eiser] geleden schade als gevolg van de vertraging in de uitkering van de verzekeringspenningen dan ook begroten op de wettelijke rente over € 247.014,00. De wettelijke rente over de van het totaalbedrag van € 247.014,00 deel uitmakende deelbetalingen zal, afgaande op de in r.o. 2.4 aangehaalde brief, (steeds) worden toegewezen vanaf 21 oktober 2010 tot het moment dat de betreffende deelbetaling door [eiser] is ontvangen. Nationale-Nederlanden heeft op 21 oktober 2010 aan [eiser] bericht dat zij niet tot uitkering over zou gaan. Vanaf dat moment verkeerde zij derhalve in verzuim (artikel 6:83 onder c BW).

4.11.
Nationale-Nederlanden is naar aanleiding van het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (enkel) over gegaan tot uitkering van verzekeringspenningen op grond van de polisvoorwaarden, zij heeft daarbij geen vertragingsschade vergoed. Door deze vertragingsschade - ook na daartoe in gebreke te zijn gesteld - niet te vergoeden, is Nationale-Nederlanden (opnieuw) in verzuim geraakt. Zij is daarom ook wettelijke rente verschuldigd over het totaalbedrag aan vertragingsschade. De wettelijke rente over het uit r.o. 4.10 voortvloeiende totaalbedrag aan vertragingsschade zal, overeenkomstig de onbetwist gebleven vordering daartoe, worden toegewezen vanaf 25 augustus 2015.

4.12.
Voldoende aannemelijk is geworden dat [eiser] buitengerechtelijke werkzaamheden heeft laten verrichten en dat hij daarvoor kosten heeft gemaakt. De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten zullen, afgaande op het bepaalde in het rapport Voorwerk II, worden toegewezen tot een bedrag van € 1.788,00. De wettelijke rente over de buitengerechtelijke kosten zal, overeenkomstig de vordering, worden toegewezen vanaf de dag der dagvaarding. ECLI:NL:RBGEL:2017:4924