Rb R.Dam 141107 verlies waardevermeerderende zelfwerkzaamheid; onvoldoende aangetoond
- Meer over dit onderwerp:
Rb R.Dam 141107 verlies waardevermeerderende zelfwerkzaamheid; onvoldoende aangetoond
ad c. Verlies zelfwerkzaamheid
2.21 Bij tussenvonnis van 27 september 2006 onder 2.10 heeft de
rechtbank [eiser] in de gelegenheid gesteld een gespecificeerde opgave
te doen van de relevante werkzaamheden in het kader van het gestelde
verlies van zelfwerkzaamheid, alsmede van de schade die [eiser] lijdt
doordat hij die werkzaamheden niet meer kan verrichten.
2.22 [eiser] stelt bij akte onder 8 tot en met 22 dat hij in het
verleden verbouwings¬werkzaamheden aan woningen en opknapwerkzaamheden
aan zeilboten heeft verricht. [eiser] acht het redelijk als
uitgangspunt voor zijn zelfwerkzaamheid voorafgaand aan het ongeval een
tijdsbestek te hanteren van 10 uur per week, 480 uur per jaar, en deze
werkzaamheden door te rekenen tot zijn zeventigjarige leeftijd tegen
een tarief van € 25,00 per uur. [eiser] begroot deze schadepost op €
299.250,00.
2.23 De gestelde schadepost mist een reële onderbouwing. Zo heeft
[eiser] niet gesteld welke feiten of omstandigheden aannemelijk maken
dat hij, nadat hij met ingang van 31 oktober 1995 zijn werkzaamheden
als schilder fulltime zou hebben kunnen hervatten, privé 10 uur per
week zou zijn blijven besteden aan verbouwings¬werkzaamheden in eigen
woningen en opknapwerkzaamheden aan eigen boten. Gelet op de fysieke
problemen die [eiser] had ondervonden en de daaruit voortgevloeide
langdurige arbeidsongeschiktheid voor zijn eigen beroep, lag het niet
in de rede dat hij zich na fulltime hervatting van zijn
beroepswerkzaamheden ook in zijn vrije tijd zwaar fysiek zou (blijven)
belasten. Voorts heeft [eiser] ondanks herhaald verzoek daartoe in het
geheel niet inzichtelijk gemaakt welke schade hij lijdt doordat hij de
opknapwerkzaamheden en verbouwingswerkzaamheden niet meer kan
verrichten. Die schade bestaat naar het oordeel van de rechtbank in
ieder geval niet uit een geschat aantal uren zelfwerkzaamheid per jaar
vermenigvuldigd met een uurtarief.
2.24 Evident is dat [eiser] als gevolg van het ongeval zijn leven heel
anders heeft moeten inrichten. Dat is echter in het bijzonder van
belang in het kader van de begroting van het smartengeld. Het feit dat
[eiser] in de situatie na ongeval niet meer beschikt over boten en
woningen waaraan opknapwerkzaamheden respectievelijk
verbouwingswerkzaamheden dienen te worden verricht, brengt mee dat
[eiser] geen kosten hoeft te maken om die werkzaamheden door derden te
laten verrichten. In zoverre leidt hij derhalve geen schade.
2.25 In dit verband is mede van belang dat niet aannemelijk is dat
[eiser] thans volledig arbeidsongeschikt is op het gebied van de
zelfwerkzaamheid en dat gesteld noch gebleken is dat hij in de situatie
na ongeval feitelijk kosten dient te maken die hij zich in de situatie
zonder ongeval zou kunnen besparen.
2.26 Voor zover [eiser] heeft bedoeld te stellen dat hij schade lijdt
doordat hij zijn verdiencapaciteit privé niet meer te gelde kan maken
door waardevermeerderende werkzaamheden te verrichten aan eigen
woningen en boten, heeft hij dat onvoldoende concreet gesteld en heeft
hij de daar in zijn visie uit voortvloeiende schade - ondanks herhaald
verzoek daartoe - onvoldoende onderbouwd.
2.27 De schadepost ter zake van gesteld verlies van zelfwerkzaamheid zal derhalve worden afgewezen. LJN BG4777