Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Rotterdam 080513 whiplash; verlies zelfwerkzaamheid en verhuiskosten onvoldoende onderbouwd

Rb Rotterdam 080513 whiplash; korting op begrote schade ZZP-er omdat deze pas na circa drie jaar zijn onderneming liquideerd;
- premie AOV reeds verdisconteerd in berekening verlies verdienvermogen;
- op advies ha en fysio gekochte aangepaste stoel is op schadebeperking gerichte redelijke maatregel;
- huishoudelijke hulp conform richtlijn Letselschaderaad, onvoldoende betwist; 
- verlies zelfwerkzaamheid en verhuiskosten onvoldoende onderbouwd;
- geen blijvende gevolgen; smartengeld € 4.500,00 rekening houdend met karig niveau smartengeld in Nederland.

2.  De verdere beoordeling 
2.1.  De rechtbank verwijst naar hetgeen zij heeft overwogen in het tussenvonnis. Kort samengevat betreft deze zaak het volgende. [eiser] is op 23 oktober 2007 betrokken geraakt bij een verkeersongeval (kop-staart botsing). Chartis is de verzekeraar van de aansprakelijke partij. Chartis heeft jegens [eiser] aansprakelijkheid voor de ongevalsgerelateerde schade erkend. Het geschil tussen partijen betreft de omvang van de ongevalsgerelateerde schade. 

2.2.  [eiser] maakt aanspraak op vergoeding van de volgende schadeposten: 
1.  ten titel van verlies van arbeidsvermogen: 
met betrekking tot 2007: € 6.134 
met betrekking tot 2008: € 47.794 
met betrekking tot 2009: € 38.152 
met betrekking tot 2010: € 24.076 
subtotaal: € 116.156 
2.  ten titel van verrekening premie AOV: € 5.869 
3.  ten titel van huishoudelijke hulp € 672 en € 918, totaal € 1.590 
4.  ten titel van verlies zelfwerkzaamheid € 1.000 
5.  ten titel van verhuiskosten: € 750 
6.  aangepaste stoel: € 545 
7.  ten titel van smartengeld: € 7.500 
totaal: € 133.410 

2.3.  Chartis heeft - naast de minnelijke afwikkeling van de buitengerechtelijke kosten - door middel van de volgende betalingen een totaalbedrag van € 63.500 aan [eiser] betaald. 
•  6 december 2007  €   5.000 
•  26 december 2007  €   10.000 
•  28 februari 2008  €   25.000 
•  14 mei 2008  €   2.000 
•  14 mei 2008  €   1.500 
•  20 december 2010  €   20.000 

2.4.  Chartis stelt zich op het standpunt dat zij met het door haar betaalde totaalbedrag van € 63.500 alle ongevalsgerelateerde schade heeft vergoed. 

2.5.  De vordering van [eiser] bedraagt thans € 69.910 (€ 133.410 - € 63.500), vermeerderd met wettelijke rente vanaf de ontstaansdata vanaf de schadeposten, rekening houdende met de betaalde voorschotten. 

2.6.  De rechtbank zal de diverse gestelde schadeposten hierna achtereenvolgens behandelen.

ad 1. verlies van arbeidsvermogen 
2.7.  De voornaamste gestelde schadepost - en daarmee het voornaamste geschilpunt tussen partijen - betreft de schade die voortvloeit uit ongevalsgerelateerde arbeidsongeschiktheid van [eiser]. De volgende omstandigheden zijn in dit kader van belang. 

2.8.  [eiser] was sinds 2002 werkzaam als ZZP-er. Zijn werkzaamheden bestonden met name uit het realiseren van complexe klimaatinstallaties voor de championindustrie. [eiser] was voor het verkrijgen van (voldoende) werk in hoge mate afhankelijk van één grote opdrachtgever. [eiser] heeft in de jaren voorafgaande aan het ongeval gezondheidsproblemen en persoonlijke problemen ondervonden. Niettemin heeft hij zijn werkzaamheden steeds gecontinueerd. Vanaf het ongeval lag het bedrijf van [eiser] stil. 

2.9.  [eiser] had een arbeidsongeschiktheidsverzekering afgesloten bij De Amersfoortse. De Amersfoortse heeft na de uitval van [eiser] per ongevalsdatum het initiatief genomen bij de begeleiding van [eiser]. Die begeleiding was gericht op herstel van belastbaarheid en re-integratie in werk. [eiser] heeft medische controles ondergaan, revalidatietraining gevolgd en is arbeidsdeskundig begeleid. Chartis was bekend met de bemoeienissen van De Amersfoortse. Zij heeft de op re-integratie gerichte begeleiding van [eiser] volledig aan De Amersfoortse overgelaten. 

2.10.  De arbeidsdeskundige begeleiding door De Amersfoortse en de eigen inspanningen van [eiser] hebben erin geresulteerd dat [eiser] is gere-integreerd. Sinds mei 2009 is [eiser] voltijds werkzaam, aanvankelijk op detacheringsbasis, thans in loondienst. Zijn oude werkzaamheden als ZZP-er heeft hij niet hervat. 

2.11.  In het kader van de arbeidsongeschiktheidsverzekering heeft De Amersfoortse de arbeidsongeschiktheid van [eiser] als volgt bepaald en dienovereenkomstig uitkeringen gedaan: 
-  80-100% (100% uitkering) in de periode 24-10-2007 tot 9-6-2009 
-  70-80% (75% uitkering) van 9-6-2009 tot 1-9-2009 
-  45-55% (50% uitkering) van 1-9-2009 tot 1-11-2009 
-  25-35% (30% uitkering) van 1-11-2009 tot 1-1-2010 
-  per 1-10-2010 minder dan 25% (geen uitkering) 

2.12.  De uitval van [eiser] voor zijn werk als ZZP-er had aanzienlijke financiële consequenties. Inkomsten vielen weg terwijl kosten doorliepen. Ten dele kon dit worden opgevangen met de uitkeringen uit de arbeidsongeschiktheidsverzekering. Daarnaast heeft Chartis op verzoek van [eiser] voorschotbetalingen gedaan op de nog vast te stellen ongevalsgerelateerde schade van [eiser]. 

2.13.  Op gezamenlijk verzoek van (de advocaat van) [eiser] en Chartis heeft [persoon 1] onderzoek verricht naar - en gerapporteerd over - de (netto) schade door verlies arbeidsvermogen van [eiser]. [persoon 1] heeft het netto consumptieve tekort van [eiser] per jaar over 2007 tot en met 2010 begroot op de hiervoor onder 2.2 onder 1 genoemde bedragen. Van die bedragen vordert [eiser] vergoeding door Chartis. 

2.14.  Chartis wijst erop dat tussen partijen niet is afgesproken dat het rapport van [persoon 1] beslissend zou zijn voor het antwoord op de vraag in welke mate [eiser] ongevalsgerelateerde (arbeidsvermogens)schade heeft geleden. 

2.15.  Chartis voert aan dat thans eerst op basis van de medische informatie dient te worden vastgesteld dat [eiser] als gevolg van het ongeval tot en met 2010 volledig arbeidsongeschikt was en geen werkzaamheden voor zijn onderneming kon verrichten. Pas daarna komt in de visie van Chartis de vraag aan de orde of de doorlopende bedrijfskosten - die mede aan de basis liggen van de door [persoon 1] berekende schade - voor rekening van Chartis dienen te komen. 

2.16.  Chartis gaat er gezien de aard van de aanrijding en de adviezen van haar medisch adviseur van uit dat de aanrijding slechts tot een beperkte periode van klachten en beperkingen kan hebben geleid (conclusie van antwoord onder 17). Er kan in de visie van Chartis dan ook slechts sprake zijn geweest van een beperkte periode van arbeidsongeschiktheid. 

2.17.  De rechtbank is van oordeel dat het antwoord op de vraag of en, zo ja, in welke mate [eiser] over de periode van 23 oktober 2007 tot en met 2010 arbeidsongeschikt is gebleven (door ongevalsgevolgen) niet zonder meer bepalend is voor de beoordeling van dit onderdeel van de vordering. Schade is ontstaan doordat [eiser] is uitgevallen voor zijn eigen werk als ZZP-er. Dat [eiser] in theorie mogelijk vanaf enig moment (naar redelijke verwachting) hersteld zou kunnen zijn van het letsel dat hij door het ongeval heeft opgelopen, betekent niet dat hij vanaf dat moment geen ongevalsgerelateerde schade meer kon lijden. Immers een bepaalde mate van theoretische arbeidsgeschiktheid betekent niet dat [eiser] zijn eigen werk als ZZP-er weer volledig kon hervatten. Gedeeltelijke werkhervatting is in een dergelijke context vaak niet goed mogelijk. Voorts kunnen na verloop van tijd ook commercieel-economische problemen aan werkhervatting in dat eigen werk als ZZP-er in de weg staan. Immers, voor het kunnen verrichten van werkzaamheden was [eiser] niet alleen afhankelijk van zijn eigen arbeidsgeschiktheid, maar ook van door opdrachtgevers aan hem te verlenen opdrachten. Waar werkgevers medewerking dienen te verlenen aan de (geleidelijke) re-integratie van door ziekte of ongeval uitgevallen werknemers, geldt een dergelijke verplichting in principe niet voor opdrachtgevers van ZZP-ers. 

2.18.  De aard van de aansprakelijkheid en de aard van de schade rechtvaardigen een ruime toerekening. 

2.19.  Dat [eiser] door het ongeval is uitgevallen voor zijn (eigen) werk als ZZP-er is door Chartis niet, althans niet gemotiveerd, betwist. Immers, Chartis heeft erkend dat de aanrijding tot een beperkte periode van klachten en beperkingen en tot een beperkte periode van arbeidsongeschiktheid heeft kunnen leiden. 

2.20.  De schade waarvan [eiser] vergoeding vordert, is het gevolg van zijn uitval voor zijn werk als ZZP-er. Na die uitval is [eiser] er ondanks de begeleiding door De Amersfoortse niet in geslaagd om op korte termijn zijn werkzaamheden te hervatten. 

2.21.  Voor de schade op iets langere termijn is mede van belang dat de uitval van [eiser] ook vanuit commercieel-economisch oogpunt negatieve gevolgen had. De opdrachten die [eiser] verkreeg van zijn vaste opdrachtgever zijn na de uitval van [eiser] gegund aan diens concurrenten. 

2.22.  Voor zover Chartis beoogt aan te voeren dat [eiser] de schade door zijn uitval verder had kunnen en moeten beperken door zijn werkzaamheden op korte(re) termijn te hervatten, heeft zij die stelling in het licht van hetgeen hiervoor is overwogen onvoldoende onderbouwd. 

2.23.  Nu Chartis de arbeidsdeskundige begeleiding van [eiser] heeft overgelaten aan De Amersfoortse rust op haar een zware stelplicht indien zij zich thans op het standpunt zou willen stellen dat die begeleiding tekort is geschoten en dat zulks in de verhouding tussen [eiser] en Chartis voor rekening van [eiser] dient te komen. Aan die stelplicht heeft zij niet voldaan. 

2.24.  De rechtbank heeft geen reden om aan te nemen dat de arbeidsdeskundige begeleiding door De Amersfoortse niet adequaat is geweest. Evenmin bestaat er aanleiding om aan te nemen - zoals Chartis thans aanvoert - dat De Amersfoortse [eiser] ten onrechte telkens louter op basis van zijn eigen verhaal, en niet op basis van (medische) onderzoeksbevindingen, (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt heeft geacht. 

2.25.  De uitval van [eiser] voor zijn eigen werk was een gegeven. Dat de vervolgens noodzakelijke re-integratie van [eiser] mogelijk door zijn fysieke en/of psychische gesteldheid en/of persoonlijke kenmerken en/of de commercieel-economische gevolgen van zijn uitval voor zijn onderneming complexer en lastiger was, of minder voorspoedig verliep dan Chartis (achteraf) meent te mogen verwachten, brengt niet mee dat de schade in zoverre niet meer aan Chartis toerekenbaar is. 

2.26.  Dat [eiser] ten tijde van het ongeval mogelijk in een meer dan gemiddeld kwetsbare positie verkeerde die het herstel heeft vertraagd en de klachten en beperkingen in eerste instantie veeleer deed toenemen dan afnemen, doorbreekt niet het causaal verband tussen het onrechtmatig handelen van de verzekerde van Chartis en de door [eiser] geleden schade. Hetzelfde geldt voor het niet door Chartis betwiste feit dat de belangrijkste opdrachtgever van [eiser] ertoe is overgegaan de opdrachten die aan [eiser] pleegden te worden gegund aan concurrenten van [eiser] te gunnen. 

2.27.  De op grond van de vordering noodzakelijke schadebegroting ter zake van het verlies van verdienvermogen strekt zich uit over een relatief beperkte periode. Aan het vorenstaande doet daarom niet af dat mogelijk op langere termijn in een schadebegroting verdisconteerd zou dienen te worden dat [eiser] zich in een nogal afhankelijke - en daarmee kwetsbare - positie ten opzichte van zijn belangrijkste opdrachtgever bevond. Gesteld nog gebleken is immers dat die afhankelijkheid binnen de termijn waarover de schade wordt begroot tot problemen voor [eiser] zou hebben geleid indien hem het ongeval niet was overkomen. Opmerking verdient voorts dat [eiser] in de hypothetische situatie waarin het ongeval wordt weggedacht de mogelijkheid zou hebben gehad om te trachten zijn economische afhankelijkheid van één opdrachtgever (op termijn) te verminderen. 

2.28.  Ook uit hetgeen Chartis overigens heeft gesteld, kan niet worden afgeleid dat het causaal verband tussen het ongeval en de schade is doorbroken binnen de periode waarover vergoeding van schade wordt gevorderd. [eiser] had voor ongevalsdatum ook (gezondheids)klachten en ook na ongevalsdatum heeft hij (gezondheids)klachten ondervonden die niet in relatie tot het ongeval staan. Uit hetgeen is gesteld en gebleken, kan de rechtbank echter niet opmaken dat in de hypothetische situatie waarin het ongeval wordt weggedacht door die gezondheidsklachten ook (een deel van de) schade zou zijn ontstaan waarvan thans vergoeding wordt gevorderd. 

2.29.  De rechtbank acht het niet zinvol om zich nader door deskundigen op medisch gebied te laten voorlichten. [eiser] heeft - uiteindelijk - alle relevante medische informatie ter beschikking gesteld. De wederzijdse medisch adviseurs hebben daarover gerapporteerd. Die rapportages zijn overgelegd. De rechtbank treft daarin geen openstaande punten aan waarvan het zinvol lijkt dat de rechtbank zich daaromtrent nader laat voorlichten door een te benoemen onafhankelijk deskundige. 

2.30.  Chartis wijst er terecht op dat er aanwijzingen zijn dat [eiser] zich tijdens verrichte neuropsychologische onderzoeken in mindere mate heeft ingezet dan voor hem mogelijk was. Dat zou erop kunnen wijzen dat [eiser] de uitslag van die onderzoeken heeft trachten te manipuleren. Dat betekent in de visie van de rechtbank in dit geval echter niet dat onvoldoende aannemelijk is dat de gestelde schade ongevalsgerelateerd is. 

2.31.  Voldoende aannemelijk is dat het ongeval destijds tot reële klachten heeft geleid en tot de uitval van [eiser] voor zijn eigen werk. Dat uit de uiteindelijk verrichte neuropsychologische onderzoeken geen valide conclusies kunnen worden getrokken voor wat betreft bij [eiser] (nog) bestaande cognitieve beperkingen, zou van belang kunnen zijn bij de begroting van eventuele toekomstschade. Vergoeding van dergelijke schade wordt door [eiser] echter niet gevorderd. 

2.32.  Weliswaar stelt [eiser] dat hij met zijn huidige in werk in loondienst minder verdient dan met zijn oude werk als ZZP-er, maar hij heeft zijn vordering ter zake van verlies van arbeidsvermogen uitdrukkelijk beperkt tot de periode tot en met 2010. Volgens zijn stellingen om niet verzeild te raken in een langdurige procedure waarin diverse deskundigenberichten zouden dienen te worden ingewonnen. Wat daar ook van zij, thans nog onderzoek doen verrichten door een neuroloog of neuropsycholoog acht de rechtbank in de gegeven omstandigheden niet zinvol. Dat het bestaan van cognitieve beperkingen niet is geobjectiveerd, is wel van belang bij de begroting van het smartengeld. 

2.33.  Voor het oordeel van de rechtbank dat het doen verrichten van medische expertises in dit geval niet opportuun is, is mede van belang dat [eiser] geen vergoeding vordert voor zover de schade feitelijk is opgevangen door de door [eiser] afgesloten arbeidsongeschiktheidsverzekering. [persoon 1] heeft de uitkeringen uit de arbeidsongeschikheidsverzekering in zijn berekening van het netto consumptieve tekort van [eiser] per jaar immers verrekend zodat de schade waarvan vergoeding wordt gevorderd van relatief beperkte omvang is. 

2.34.  [persoon 1] heeft zijn conclusies ter zake van het door hem begrote netto consumptieve tekort van [eiser] per jaar over 2007 tot en met 2010 mede gebaseerd op de doorgelopen bedrijfskosten van de destijds (nog) niet door [eiser] geliquideerde onderneming. Chartis wijst erop dat betreffende kosten feitelijk niet alleen ten behoeve van de onderneming zijn gemaakt. Met name kosten van internet, telefoon, huur en servicekosten van opslagruimte en autokosten waren in de visie van Chartis niet puur ondernemingsgerelateerd. 

2.35.  Dat bepaalde bedrijfskosten wellicht niet volledig ondernemingsgerelateerd waren, rechtvaardigt echter niet de conclusie dat er in zoverre geen sprake is van ongevalsgerelateerde schade. Indien [eiser] zich in de situatie zonder ongeval in privé kosten bespaarde door deze als bedrijfskosten aan te merken, lijdt hij schade indien dat na ongeval niet langer mogelijk is. Dat zou immers betekenen dat hij na ongeval in privé extra kosten dient te maken, welke kosten hij niet in privé zou hebben dienen te maken als hem het ongeval niet was overkomen. De rechtbank wijst erop dat hogere bedrijfskosten in de situatie zonder ongeval leiden tot een lager bedrijfseconomisch resultaat van de onderneming in die situatie (en dus in de berekeningen tot een lagere schade wegens verlies van verdienvermogen). 

2.36.  Chartis heeft haar visie dat op het door [persoon 1] berekende netto consumptieve tekort per jaar nog bedragen in mindering dienen te worden gebracht onvoldoende onderbouwd. Daarom zal de rechtbank verder aan betreffende stellingen voorbijgaan. 

2.37.  Chartis voert terecht aan dat [eiser] veel langer heeft gewacht met het liquideren van zijn onderneming, althans het afbouwen van zijn ondernemingsrelateerde kosten, dan redelijkerwijs aanvaardbaar was, althans aanvaardbaar voor zover [eiser] vergoeding van betreffende kosten als schade vordert. [eiser] viel reeds in 2007 volledig uit voor zijn werk als ZZP-er. Niettemin heeft hij de kosten van zijn onderneming tot en met 2010 vrijwel onverminderd laten doorlopen terwijl hij met die onderneming geen inkomsten meer genereerde. 

2.38.  Dat [eiser] steeds de wens heeft gehouden om weer iets als zelfstandige te beginnen, is geen afdoende verklaring voor het niet eerder liquideren van de onderneming ter beperking van de uit de continuering daarvan voortvloeiende zeer substantiële schade. In dit verband is mede van belang dat [eiser] werd bijgestaan door een deskundige (advocaat) die hem ook op dit vlak kon adviseren, en - naar ter zitting is medegedeeld - ook heeft geadviseerd. 

2.39.  Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, kan de schade als gevolg van het laten doorlopen van de ondernemingsgerelateerde kosten niet volledig worden afgewenteld op Chartis. Daarom zal de rechtbank ter zake van de door [persoon 1] berekende (netto) schade door verlies arbeidsvermogen van [eiser] over 2007 tot en met 2010 van € 116.156 toewijzen een bedrag van € 95.000. Daarbij heeft de rechtbank rekening gehouden met de omvang van de doorlopende bedrijfskosten zoals deze in het rapport van [persoon 1] zijn gespecificeerd. 

2.40.  Bij berekening van de door Chartis verschuldigde wettelijke rente kunnen partijen ervan uitgaan dat de conform de berekening van [persoon 1] meest recent verschenen schade niet is toegewezen. De rechtbank komt daar hierna onder 2.61 op terug. 

ad 2. verrekening premie AOV 
2.41.  [eiser] vordert naast de vergoeding ter zake van verlies van verdienvermogen een bedrag van € 5.869,00 ter zake van door hem betaalde premie voor de arbeidsongeschiktheidsverzekering bij De Amersfoortse. [eiser] wijst erop dat de uitkeringen uit hoofde van de arbeidsongeschiktheidsverzekering in de becijfering van het netto nadeel volledig aan hem zijn toegerekend als opgekomen voordeel. Hij acht het redelijk van het toe te rekenen voordeel de premie af te trekken over het jaar waarin het risico zich heeft verwezenlijkt (2007) en de premie die hij tijdens arbeidsongeschiktheid nog heeft moeten doorbetalen, totdat de contractuele premievrijstelling (één jaar na datum ingang arbeidsongeschiktheid) inging. [eiser] heeft de premies als bedrijfskosten verwerkt. De netto premiekosten over 2007 en 2008 (tot 23 oktober 2008) bedroegen volgens [eiser] respectievelijk € 3.438,24 en € 2.421,36. 

2.42.  Chartis betwist dat zij gehouden is de premie van de door [eiser] bij De Amersfoortse afgesloten arbeidsongeschiktheidsverzekering voor haar rekening te nemen. Zij wijst erop dat [eiser] deze kosten ook zonder ongeval zou hebben gemaakt. 

2.43.  De kosten voor de premie van de arbeidsongeschiktheidsverzekering vormden voor [eiser] bedrijfskosten. In de hypothetische situatie waarin het ongeval wordt weggedacht (situatie zonder ongeval), zou [eiser] die kosten ook hebben gemaakt. Bij de berekening van het netto consumptief inkomen zonder ongeval over 2007, 2008, 2009 en 2010 heeft [persoon 1] deze kosten in aanmerking genomen, uiteraard rekening houdende met de aftrekbaarheid van die premies. Bij de berekening van het netto (besteedbaar) inkomen (uit arbeid) na ongeval heeft [persoon 1] begroot wat [eiser] in die jaren (ongeveer) netto aan de arbeidsongeschiktheidsuitkering heeft overgehouden. Daarbij heeft [persoon 1] de premie voor de arbeidsongeschiktheidsverzekering (en de belastingdruk) in mindering gebracht op de uitkeringen. Het komt de rechtbank voor dat [persoon 1] bij de begroting van het netto verlies aan arbeidsvermogen de relevante effecten van de arbeidsongeschiktheidsverzekering (uitkeringen, premies en fiscale effecten) reeds volledig heeft verdisconteerd. Voor een hierop nog aan te brengen correctie bestaat geen aanleiding. Dit onderdeel van de vordering wordt derhalve afgewezen, althans hetgeen [eiser] met de vordering beoogt, is reeds voldoende verdisconteerd in het toe te wijzen bedrag ter zake van verlies van arbeidsvermogen. 

ad 3. huishoudelijke hulp 
2.44.  Ter zake van de huishoudelijke hulp vordert [eiser] kosten met toepassing van de normbedragen in de richtlijn huishoudelijke hulp van de Letselschaderaad zoals geldend in 2007 en 2008, in totaal € 1.590,00. De werkelijk gemaakte kosten hebben volgens [eiser] meer bedragen. Bewijsstukken van gedane betalingen zijn niet voorhanden. 

2.45.  Chartis betwist dat [eiser] enige schade ter zake van huishoudelijke hulp heeft geleden. 

2.46.  Naar aanleiding van de betwisting door Chartis bij conclusie van antwoord heeft [eiser] er bij conclusie van repliek op gewezen dat deze post bij aanvang van de schaderegeling expliciet is besproken met de door Chartis ingeschakelde schaderegelaar en dat hier mede op is bevoorschot. Chartis heeft in haar conclusie van dupliek gereageerd met de opmerkingen dat de schaderegeling na een ongeval, waarbij een benadeelde arbeidsongeschikt raakt, niet is gericht op polariseren. Het schaderegelingstraject heeft in de visie van Chartis in eerste instantie veeleer een pragmatische, faciliterende functie. Met het betalen van voorschotten, zonder erkenning van schadeposten, beoogt Chartis de benadeelde rust te geven en zijn leven weer op de rails te krijgen. Chartis erkent dat juist is dat zij de zaken niet meteen op scherp heeft gezet. Zij betwist niet dat [eiser] schade heeft geleden door de aanrijding (conclusie van dupliek onder 7). 

2.47.  Indien Chartis in de gegeven omstandigheden in het kader van deze procedure de gevorderde kosten ter zake van huishoudelijke hulp alsnog integraal wenste te betwisten, had zij die betwisting beter dienen te motiveren. Vast staat dat met de door Chartis ingeschakelde schaderegelaar over onder meer deze schadepost is gesproken. De schaderegelaar heeft daarover ook aan Chartis gerapporteerd, naar mag worden aangenomen ook over de concrete inhoud van de aan [eiser] gedane mededelingen/toezeggingen die erop waren gericht het leven van [eiser] weer op de rails te krijgen. Betreffend rapport heeft Chartis echter niet overgelegd en kon zij ook tijdens de comparitie van partijen niet produceren. Nu bij gebreke van overlegging van het rapport van de schaderegelaar onduidelijkheid blijft bestaan over hetgeen die voor Chartis optredende schaderegelaar aan [eiser] en diens toenmalige belangenbehartiger heeft medegedeeld over de vergoeding van kosten van huishoudelijke hulp welke werd verleend via het informele circuit, kan Chartis [eiser] thans niet zonder meer tegenwerpen dat hij niet kan bewijzen door wie, welke huishoudelijke hulp, tegen welke kosten, is verricht. Het gevorderde bedrag, dat niet bovenmatig voorkomt, zal worden toegewezen. 

ad 4. en 5. verlies zelfwerkzaamheid en verhuiskosten 
2.48.  Ter zake van verlies zelfwerkzaamheid en verhuiskosten vordert [eiser] bedragen van € 1.000,00 respectievelijk € 750,00. [eiser] stelt dat hij niet in staat was tot het verrichten van onderhoud en reparaties aan het huis en het zelf uitvoeren van de verhuizing. Hij diende hiervoor informele hulp van derden in te roepen. 

2.49.  Chartis betwist dat [eiser] enige schade ter zake van zelfwerkzaamheid en ter zake van de verhuizing heeft geleden. 

2.50.  Een wezenlijk verschil met de post huishoudelijke hulp is dat [eiser] met betrekking tot de zelfwerkzaamheid en verhuiskosten niet heeft gesteld dat betreffende schadeposten met de schaderegelaar van Chartis zijn besproken, hetgeen wel in de rede zou hebben gelegen indien destijds sprake was van dienaangaande te maken kosten. Mede in dat licht bezien is de rechtbank van oordeel dat [eiser] deze schadeposten onvoldoende heeft onderbouwd. Daarbij is tevens van belang dat louter op grond van de beschikbare medische informatie uit de behandelende sector niet zonder meer kan worden aangenomen dat de ongevalsgerelateerde beperkingen van zodanige ernst waren dat [eiser] tot zo weinig in staat was dat hij daardoor ter zake van deze posten kosten tot de door hem gestelde omvang heeft moeten maken. [eiser] heeft er - bij gebreke van daartoe strekkend overleg met de schaderegelaar van Chartis - ook niet op mogen vertrouwen dat dit onderdeel van de vordering met deze zeer summiere onderbouwing door Chartis zou worden geaccepteerd. Dit onderdeel van de vordering zal derhalve worden afgewezen. 

ad 6. aangepaste stoel 
2.51.  Ter zake van de aangepaste stoel stelt [eiser] dat hij deze op advies van huisarts en fysiotherapeut heeft aangeschaft. De kosten bedroegen voor [eiser] netto € 544,88. [eiser] wijst erop dat dit bij het eerste thuisbezoek van de schaderegelaar van Chartis op 17 december 2007 uitgebreid aan de orde kwam. Op verzoek van de schaderegelaar van Chartis werd hem een kopie van de rekening gezonden. 

2.52.  Chartis betwist thans dat er ongevalgerelateerde medische gronden waren om de aangepaste stoel aan te schaffen. 

2.53.  De rechtbank verwijst naar hetgeen zij heeft overwogen met betrekking tot de huishoudelijke hulp. Hetgeen daar is overwogen is in vergelijkbare zin op deze post van toepassing. Voorts is van belang dat niet is betwist dat de huisarts en de fysiotherapeut hebben geadviseerd om een dergelijke aangepaste stoel aan te schaffen. Aannemelijk is dat ook de schaderegelaar van Chartis hier niet afwijzend op heeft gereageerd. De rechtbank is van oordeel dat aanschaf van de betreffende stoel in de gegeven omstandigheden als een op schadebeperking gerichte redelijke maatregel kan worden aangemerkt. De kosten van de stoel zullen daarom worden toegewezen. 

ad 7. smartengeld 
2.54.  [eiser] vordert een bedrag aan smartengeld van € 7.500,00. Hij acht dit bedrag gezien - niet door hem gespecificeerde - vergelijkbare zaken toewijsbaar. [eiser] wijst erop dat hij werd aangereden, dat hij daardoor letsel kreeg, dat hij gedurende een lange periode zeer forse, persisterende klachten van nek- en rugpijn had, met cognitieve beperkingen in de vorm van geheugen- en concentratieverlies. Hij stelt die klachten in bepaalde mate nog steeds te hebben. [eiser] wijst er voorts op dat hij uitviel voor zijn eigen werk in zijn eigen bedrijf, dat een jarenlange periode van grote zorgen en ontreddering volgden, dat hij uiteindelijk weliswaar werk heeft kunnen vinden, maar op een totaal ander niveau en in een geheel andere opzet dan hetgeen hij in jaren had opgebouwd. Zijn bedrijf heeft hij moeten opgeven en het is en blijft zijns inziens ongewis wat zijn toekomst zal zijn. 

2.55.  Chartis voert aan dat haar uitgaande van de door [eiser] gestelde beperkingen een bedrag aan smartengeld van maximaal € 2.500,00 redelijk voor komt, zulks gelet op de vergelijkbare - niet door haar gespecificeerde - zaken in de Smartengeldgids. 

2.56.  Smartengeld vormt een naar billijkheid vast te stellen vergoeding voor het niet in vermogensschade bestaande nadeel dat is geleden door een persoon die letsel heeft opgelopen als gevolg van een gebeurtenis waarvoor een ander aansprakelijk is. Bij de begroting dient rekening te worden gehouden met alle omstandigheden, waaronder in het bijzonder de aard en ernst van het letsel en de gevolgen daarvan voor de betrokkene. Tevens dient bij de begroting te worden gelet op de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend. Daarbij dient uiteraard rekening te worden gehouden met de sinds de betreffende uitspraken opgetreden geldontwaarding. 

2.57.  De rechtbank acht voldoende aannemelijk dat [eiser] (geboren 4 oktober 1959) door het ongeval letsel heeft opgelopen, hetgeen ingrijpende gevolgen voor hem had, ook voor wat betreft de (on)mogelijkheid om zijn werk als ZZP-er te verrichten en de daaruit voortvloeiende problematiek. Daar tegenover staat dat [eiser] niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van ernstige blijvende beperkingen door ongevalsgevolgen. Cognitieve beperkingen zijn bij de neuropsychologische onderzoeken niet geobjectiveerd. [eiser] wenst de problematiek van het ongeval en de nasleep daarvan thans zo snel mogelijk achter zich te laten en zijn leven te continueren zonder verder belast te worden met deskundigenonderzoeken en een langdurige procedure over vaststelling van eventuele blijvende ongevalsgevolgen. 

2.58.  Rekening houdende met alle hiervoor genoemde omstandigheden en gelet op de bedragen die door Nederlandse rechter in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, zoals dit blijkt uit de bij beide partijen bekende Smartengeldgids, meest recente editie, begroot de rechtbank het smartengeld per datum ongeval op € 4.500,00. Daarbij houdt de rechtbank tevens rekening met een vrij breed gedragen gevoel in de rechtspraktijk dat in het algemeen de smartengeldbedragen in Nederland enigszins aan de karige kant zijn. Toekenning in dit geval van een hoger bedrag dan € 4.500,00 acht de rechtbank niet gewenst omdat het toegewezen bedrag dan naar haar gevoel te ver zou uitstijgen boven de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend. 

toewijsbaar bedrag en wettelijke rente 
2.59.  Uit hetgeen hiervoor is overwogen vloeit voort dat de rechtbank de volgende bedragen zal toewijzen: 
1.  ten titel van verlies van arbeidsvermogen: 
met betrekking tot 2007: € 6.134 
met betrekking tot 2008: € 47.794 
met betrekking tot 2009: € 38.152 
met betrekking tot 2010: € 2.920 
subtotaal: € 95.000 
2.  ten titel van huishoudelijke hulp € 672 en € 918, totaal € 1.590 
3.  aangepaste stoel: € 545 
4.  ten titel van smartengeld: € 4.500 
totaal: € 101.635 

2.60.  Aan voorschotten is voldaan 63.500. Per saldo dient Chartis in hoofdsom nog te betalen € 38.135,00. Daartoe zal zij worden veroordeeld. 

2.61.  Over de posten waaruit het totale schadebedrag van € 101.635 is opgebouwd, is de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW verschuldigd vanaf het moment dat betreffende schade geacht kan worden te zijn geleden. Daarbij dient uiteraard rekening te worden gehouden met de verrekening van betaalde voorschotten per de data waarop voorschotten zijn voldaan. Voor de eenvoud van de door partijen te vervaardigen renteberekening zal de rechtbank bepalen dat de schade rechtens kan worden geacht te zijn geleden op de volgende data: 
23 oktober 2007    € 4.500 
1 januari 2008    € 8.269 
1 januari 2009    € 47.794 
1 januari 2010    € 38.152 
1 januari 2011    € 2.920 

2.62.  Verrekend dienen te worden de voorschotten, welke geacht kunnen worden te zijn betaald op de volgende data: 
•  6 december 2007  €   5.000 
•  26 december 2007  €   10.000 
•  28 februari 2008  €   25.000 
•  14 mei 2008  €   2.000 
•  14 mei 2008  €   1.500 
•  20 december 2010  €   20.000 

belastinggarantie 
2.63.  Naar de rechtbank begrijpt, heeft Chartis geen bezwaar tegen afgifte van een belastinggarantie. De rechtbank zal derhalve bepalen dat Chartis een belastinggarantie met de gebruikelijke inhoud aan [eiser] zal vestrekken. LJN CA2955