Rb Den Haag 200916
- Meer over dit onderwerp:
Rb Den Haag 200916
Citeerwijze: www.letselschademagazine.nl/2016/rb-den-haag-200916
beschikking
RECHTBANK DEN HAAG
Team handel
zaaknummer / rekestnummer: C/09/510495? HA RK 16-239
Beschikking van 20 september 2016
in de zaak van
X,
wonende te V
verzoekster
advocaat mr. J.A.M. Koorn-Harkema te Leiden
tegen
de naamloze vennootschap
AEGON SCHADEVERZEKERING N.V.
gevestigd te Den Haag
verweerster
advocaat mr. C.J. van Weering te Leiden
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ANDRIESSEN EXPERTISE B.V.,
gevestigd te 's-Hertogenbosch
niet verschenen
Partijen worden hierna aangeduid als X en Aegon en de belanghebbende als Andriessen.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van 3 mei 2016, met producties;
- het verweerschrift van 8 juli 2016.
1.2. Op 9 augustus 2016 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Hierbij zijn verschenen X, vergezeld van haar broer en schoonzus en bijgestaan door advocaat voornoemd. Zijdens Aegon is verschenen mr. H.C. van der Plas (advocaat in dienstbetrekking), bijgestaan door advocaat voornoemd.
1.3. Op verzoek van partijen, die hebben meegedeeld alsnog te willen trachten een minnelijke regeling te bereiken, is de datum van de beschikking op heden bepaald.
2. De feiten
2.1. X is slachtoffer van een verkeersongeval dat op 27 oktober 2010 plaatsvond (hierna: het ongeval). X is met de fiets tegen een openslaand portier van een auto opgereden en is daarbij ten val gekomen. X is daarbij op haar hoofd en rug terechtgekomen en had direct klachten van misselijkheid, duizeligheid, hoofdpijn, nekklachten en klachten van linkerknie.
2.2. Aansluitend aan het ongeval is X naar de spoedeisende hulp gebracht. Daar is een schedelhersenletsel categorie I vastgesteld. Tevens had X letsel aan haar linkerknie en linker bovenbeen. Er werden geen traumatische of neurologische afwijkingen geconstateerd. Een CT-scan van het hoofd en röntgenopnamen van de wervelkolom lieten evenmin afwijkingen zien.
2.3. De bij het ongeval betrokken auto was van mevrouw Y (hierna: Y). Ten tijde van het ongeval was de auto van Y conform de Wet Aansprakelijkheid Motorrijtuigen (WAM) WA-verzekerd bij Aegon. Aegon heeft de aansprakelijkheid voor het ongeval erkend. Aegon heeft de schaderegeling ter hand genomen via de heer A werkzaam bij Andriessen. In totaal is betaald een bedrag van € 8.350,- aan voorschotten. waarvan € 1.000,- ten titel van smartengeld.
2.4. X was voor het ongeval werkzaam bij Stichting W te L in de functie van Coördinator Vrijwilligerspunt. X heeft zich per datum ongeval ziek gemeld. Na 104 weken ziekte heeft X een uitkering ontvangen op basis van 100% arbeidsongeschiktheid.
2.5. Vanwege persisterende lichamelijke en cognitieve klachten, is X voor een periode van een jaar behandeld door mevrouw A.M. ter Steeg revalidatiearts bij Sophia Revalidatie te Den Haag, De ontslagbrief van deze revalidatiearts aan de huisarts van X d.d. 8 oktober 2012 vermeldt, voor zover relevant:
'Betreft: X
( ... )
Bovengenoemde patiënte was van 31-03-2012 tot 20-07-2012 bij ons in poliklinische revalidatiebehandeling.
( ... )
Conclusie en beleid
Het betreft een 40 jarige vrouw, met status na trauma capitis in oktober 2010 met als restverschijnselen cognitieve stoornissen zich uitend met name in fors beperkte aandachtspanne. problemen met inprentîng en de snelheid waarmee informatie verwerkt wordt en gereageerd wordt. Daarnaast overprikkeling van sensorisch integratie systeem.
Dit alles leidt tot een forse verminderde mentale belastbaarheid waardoor zij in het dagelijkse leven fors beperkt is in het uitvoeren van haar taken thuis en ten aanzien van arbeid. Op dit moment kan zij thuis zonder ondersteuning niet goed bolwerken en is werk überhaupt niet haalbaar. Wij verwachten in de toekomst hierin ook geen verbetering. Zij zal zich nu richten op acceptatie van haar verminderd functioneren. ( ... )'
2.6. X heeft in 2014 op gezamenlijk verzoek van partijen een neurologisch en een neuropsychologisch onderzoek ondergaan.
2.6.1. Op 24 januari 2014 heeft X in dat kader neuroloog de heer W.I.R. Verhagen (hierna: Verhagen), verbonden aan het Canisius-Wilhelmina Ziekenhuis te Nijmegen bezocht. Zijn onderzoek heeft geresulteerd in een geneeskundig rapport van 22 februari 2014. Verhagen concludeert. voor zover relevant:
'Klinische diagnose:
Bij betrokkene is sprake van post-traumatisch nek- en hoofdpijnklachten; alsmede cognitieve klachten en gedragsveranderingen. Daarnaast zijn er aanwijzingen voor stemmingsstoornissen, maar dit betreft niet mijn vakgebied. Differentiaal diagnostisch kan daarnaast nog gedacht worden aan een post-commotioneel syndroom, maar ik vind de anamnese daar niet bij passen, met name gezien het ontbreken van relevante amnesie en bewustzijnsverlies, terwijl ook kan worden gedacht aan een whiplash associated disorder. Tegen een whiplash associated disorder pleit het contactletsel.'
2.6.2. Verhagen heeft in zijn zakelijke rapport van eveneens 22 februari 2014 de door partijen aan hem voorgehouden (aanvullende) vragen beantwoord, Het rapport vermeldt, voor zover relevant:
'Samenvattend is er sprake van een aantal letsels, de eerste in 1998 later nog een letsel in 2005 en 2006 als gevolg waarvan langdurige pijnklachten gedocumenteerd zijn in het dossier en ook dagelijks aanwezige hoofdpijn. Ze heeft de neuroloog bezocht die geen afwijkingen vond. Ook na het ongeval van 28-10-2010, waarbij geen sprake is geweest van bewustzijnsverlies of amnesie, was sprake van persisterende hoofdpijnklachten maar ook klachten elders in het bewegingsapparaat alsook concentratie- en geheugen problematiek en verandering in gedrag.
Neurologisch onderzoek in engere zin heeft nimmer afwijkingen opgeleverd. Er wordt wel frequent melding gemaakt van tendomyogene afwijkingen in de tijd afnemend.
De anamnese ten aanzien van het ongeval en het ongevalmechanisme komt overeen met dossierbevindingen. ( ... ) Bij een oriënterend neuropsychologisch onderzoek vind ik geen afwijkingen. Neurologisch onderzoek in engere zin laat geen afwijkingen zien. Bij het bewegingsapparaat is er sprake van tendomyogeen bepaalde bewegingsbeperking in de halswervelkolom. De anamnese en de dossierbevindingen pleiten mijns inziens tegen een post-commotioneel/ post-contusioneel syndroom (... ) Het eerder uitgevoerde neuropsychologisch onderzoek bevatte geen validiteitstest, hetgeen in deze zaak wel van belang is. Er volgt bij haar nog een neuropsychologisch onderzoek. Bij beeldvorming geen afwijkingen.
Op grond van mijn neurologische expertise, bestudering van het dossier en bestudering van de eerder vervaardigde radiodiagnostiek kom ik tot de volgende beantwoording van de door u aan mij voorgelegde vragen.
Beantwoording van uw vragen
1. DE SITUATIE MET ONGEVAL
( ... )
Consistentie
( ...)
d. In hoofdlijnen is overeenkomst wanneer het gaat om informatie verkregen van betrokkene en de feiten uit het dossier. Enige onduidelijkheid is er ten aanzien van het recidiveren c.q. persisteren van de klachten na het ongeval in 2005, waarbij ( ... ) het dossier wat andere zaken meldt dan betrokkene. Zij is evenwel zeer stellig in haar lezing van het dossier. Ook haar broer geeft aan dat zij tussentijds 8 maanden gewerkt heeft zonder klachten, daarna 1 maand uit het arbeidsproces te zijn geweest, de klachten weer waren verdwenen. Op de SEH werd melding gemaakt van al langer bestaande nekklachten, die volgens betrokkene niet meer aan de orde waren. Ten aanzien van de onderzoeksbevindingen is er voor wat betreft het vakgebied van Neurologie geen verschil met de dossierbevindingen.
( ... )
Beperkingen
g. ( ... )
Op basis van de bevindingen bij neurologisch onderzoek in engere zin en ook ten aanzien van het bewegingsapparaat is er geen sprake van beperkingen. Voor de tendomyogene afwijkingen kan ik geen neurologisch substraat aangeven.
Medische eindsituatie
( ... )
h. Ik acht de huidige toestand van betrokkene zodanig dat een beoordeling van de blijvende gevolgen van het ongeval voor wat betreft het vakgebied van de Neurologie mogelijk is. Ik verwacht in de toekomst geen verbetering of verslechtering.
( ... )
l. Op basis van het neurologisch onderzoek in engere zin is er bij betrokkene geen sprake van functieverlies op het vakgebied van de Neurologie conform de richtlijnen van de Nederlandse Vereniging voor Neurologie. Er wordt bij betrokkene nog een neuropsychologisch onderzoek verricht. U ontvangt te zijner tijd een aanvulling op dit rapport.
2. DE SITUATIE ZONDER ONGEVAL
Klachten, afwijkingen en beperkingen voor ongeval
(... )
a. Zoals uit de anamnese als uit het dossier naar voren komt, heeft betrokkene voorheen ook hoofdpijnklachten en nekklachten gehad. Deze klachten heeft ze nu ook, maar ze geeft aan dat de hoofdpijn een ander karakter heeft dan voorheen. Ze meldt ook dat eerder de klachten steeds verdwenen zijn, hetgeen niet overeenkomt met het dossier zoals hierboven al aangegeven. Of er sprake was van afwijkingen kan ik niet vaststellen. Hierover ontbreken dossierbevindingen. Op grond van mijn huidige bevindingen kan ik daarover geen uitspraak doen.
b. Er is geen sprake van beperkingen.
Klachten, afwijkingen en beperkingen zonder ongeval
( ... )
c. De klachten die betrokkene heeft koppelt zij in tijd aan het ongeval. Meer in algemene zin kan worden gezegd dat hoofdpijnklachten op zich in de bevolking veel voorkomen, zodat het niet uitgesloten is dat zij toch zonder ongveal dergelijke klachten zou hebben ontwikkeld. Zij heeft deze blijkens de anamnese ook spontaan opnieuw ontwikkeld in 2006. Meer valt hierover niet te zeggen. Over het al of niet bestaan van nekklachten in de periode net voor het ongeval heb ik al eerder gesproken.'
2.6.3. Vervolgens is X op 30 oktober 2014 gezien door neuropsycholoog mw. M.A.O. de Bijl, eveneens verbonden aan het Canisius-Wilhelmina Ziekenhuis te Nijmegen (hierna: De Bijl). Haar onderzoek heeft geresulteerd in een rapport van 9 maart 2015.
De Bijl concludeert, voor zover relevant:
'Samenvatting en conclusie
( .. )
-Twee symptoomvaliditeitstesten werden onder het afkappunt uitgevoerd en een op het afkappunt, zodat er aanwijzingen zijn voor suboptimaal presteren. Dit betekent dat de resultaten van het huidige neuropsychologische onderzoek wellicht (op onderdelen) niet haar potentiële cognitieve functioneren weergeven. Dit betekent niet noodzakelijkerwijs dat er sprake is van bewust onderpresteren, maar dat factoren zoals vermoeidheid en pijn mede een rol hebben gespeeld. ( ... ) Ze heeft een passieve copingstijl ten opzichte van de pijnklachten. ( ... )
Beantwoording van de vraagstelling volgens de richtlijnen ran de Nederlandse Vereniging voor Neurologie en de Nederlandse vereniging voor Neuropsychologie:
1. Zijn er stoornissen aantoonbaar in het mentale functioneren. taalgebruik, de regulatie van emoties en gedrag of in de helderheid van bewustzijn?
Diagnose op ons vakgebied:
- Depressieve stemmingsstoornis.
- Cognitieve problemen, waarvan de aard en ernst momenteel niet met zekerheid kan worden aangegeven. aangezien de resultaten van het neuropsychologisch onderzoek als niet valide moeten worden beschouwd.
2. Is het aannemelijk dar de aangetoonde stoornissen worden veroorzaakt door een hersenbeschadiging als gevolg van het ongeval d.d. 18-10-2010?
Gezien de aard van het letsel, waarbij er geen sprake is geweest van bewustzijnsverlies, er geen aanwijzingen zijn voor relevante retrograde of posttraumatische amnesie, en ook uit informatie uit de behandelende sector naar voren komt dat er geen aanwijzingen zijn voor neurologisch letsel is het onwaarschijnlijk dat de subjectief ervaren cognitieve klachten berusten op primair cerebraal bepaald letsel. Uit de informatie van de behandelende sector wordt wel consistent aangegeven dat betrokkene overgevoelig is voor prikkels, er sprake is van verhoogde emotionaliteit, en wordt gesproken van een verdrietige vrouw, die mat overkomt, Via de revalidatiearts heeft ze gedurende zes weken een antidepressivum gebruikt, waarvan ze geen positief effect bemerkte. maar wel veel last had van bijwerkingen. Ook is ze in de revalidatieperiode behandeld door een psycholoog om beter te leren omgaan met haar beperkingen, Naar mijn mening is er hier sprake van cognitieve klachten. die secundair zijn bij een mogelijk chronisch pijnsyndroom en bij een depressieve stemmingsstoornis.
3. Zijn er wellicht andere oorzaken dan het ongeval die de verklaring kunnen vormen voor de aangetoonde stoornissen?
Er was eerder sprake van whiplashletsel in 1998, waarna ze een half jaar thuis is geweest.
In 2005 waren er opnieuw whiplashachtige klachten, en in 2006 had ze een hoofdwond opgelopen. Betrokkene geeft aan dat ze in perioden nooit last heeft van geheugen- of concentratiemoeilijkheden.
Er zijn geen andere gebeurtenissen of life-events in de periode rond of na het ongeval die een verklaring zouden kunnen vormen voor de aangetoonde problemen op ons vakgebied.
De beperkingen die betrokkene ervaart zijn met name secundair aan de depressieve stemmingsstoornissen en een mogelijk chronisch geworden pijnsyndroom. Zij kan beperkingen ervaren bij het werken onder tijdsdruk en bij conflicterende functie-eisen.
Naar mijn mening kan er nog niet gesproken worden van een eindtoestand op het vakgebied van (neuro)psychologie. Het verdient aanbeveling dat betrokkene behandeld wordt voor depressie stemmingsstoornis. Aangezien betrokkene reeds behandeld is door een psycholoog in de revalidatiesetting en kortdurend antidepressiva heeft gebruikt, maar deze gestaakt heeft, verdient het de voorkeur dat betrokkene nu wordt verwezen naar de gespecialiseerde GGZ, en is er een indicatie voor een gecombineerde behandeling met psychopharmaca en psychotherapeutische behandeling .'
2.7. Naar aanleiding van de rapportage van De Bijl heeft Verhagen een aanvulling gegeven op hel zakelijke rapport van 22 februari 2014. Het aanvullende rapport d.d. 11 maart 2015 vermeldt, voor zover relevant:
'Recent ontving ik van mevr drs. M.A.O de Bijl haar neuropsychologisch rapport dd 09·03-2015 ( ... ). Ik heb dit rapport bestudeerd in samenhang met mijn eerder, op 22-02-2014 naar u toegezonden rapport. Twee van de 3 validiteitstesten lieten een score zien beneden het afkappunt, één op het afkappunt. Dit kan betekenen dat het onderzoek niet [? rechtbank] is, waarhij drs de Bijl wijst op de interferentie met o.a. de vastgestelde stemmingsproblematiek. Er is sprake van een depressieve stemmingsstoornis. Op basis van haar onderzoek en de medische geschiedenis van betrokkene stelt drs MAO de Bijl dat er sprake is van cognitieve klachten die niet berusten op primair cerebrale beschadiging, maar secundair zijn bij de vastgestelde stemmingstoornis en een chronisch geworden pijnsyndroom. Ik deel haar mening in deze. Het bevestigt ook mijn eerder uitgesproken vermoeden. Collega de Bijl stelt evenwel dal er nog geen sprake is van een neurologische eindtoestand en beveelt een behandeling van de stemmingsstoornis aan.
Haar rapport geeft aanleiding tot de volgende aanvulling op mijn eerder aan u toegezonden zakelijk rapport.
Beantwoording vau uw vragen
Ad 1 DE SDITUATIE MET OMNGEVAL
( ... )
Beperkingen
g ( ... )
Op basis van de bevindingen hij neurologisch onderzoek in engere zin, het neuropsychologisch onderzoek en ook ten aanzien van het bewegingsapparaat is er geen sprake van beperkingen Er kan voor door de betrokkene ervaren problemen namelijk geen substraat worden aangegeven wat betreft het vakgebied van de neurologie. Ook voor de tendomyogene afwijkingen kan ik geen neurologisch substraat aangeven.
Medische eindsituatie
( ... )
h. Ik acht de huidige toestand van betrokkene zodanig dat een beoordeling van de blijvende gevolgen van het ongeval voor wat betreft het vakgebied Neurologie mogelijk is. Ik verwacht in de toekomst geen verbetering of verslechtering. Hoewel collega De Bijl van mening is dat er op neurologisch gebied nog geen sprake is van een eindtoestand, omdat de stemmingsstoornis behandeld kan worden, is er naar mijn mening wel een eindtoestand van wat betreft het vakgebied van de neurologie.'
3. Het geschil
3.1. X verzoekt bij wijze van deelgeschil ex artikel 1019w-1019cc van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) voor recht te verlaren dat causaal verband bestaat tussen haar klachten en het ongeval en de kosten aan de zijde van X te begroten als bedoeld in artikel 1010aa Rv op een bedrag van € 3.318,14, met veroordeling van Aegon in die kosten.
3.2. X heeft aan haar verzoek kort gezegd het volgende ten grondslag gelegd. Zij heeft voornoemde rapporten voorgelegd aan haar medisch adviseur M.R. Coehoorn, verbonden aan het Medi Themis te Zaltbommel. Op basis van de rapportages en het commentaar/advies van Coehoorn daarop concludeert X dat causaal verband bestaat tussen de klachten die X ervaart en het ongeval.
3.3. Aegon voert gemotiveerd verweer. Zij betoogt dat het verzoek dient te worden afgewezen primair omdat het zich niet leent voor een beslissing in een deelgeschil en subsidiair omdat het onvoldoende is gemotiveerd. Ook Aegon heeft voornoemde rapporten voorgelegd aan haar medisch adviseur J.J. Meulenkamp, verbonden aan het Medas te Bussum, ter beoordeling van de gevolgen die het ongeval op medisch gebied voor X heeft gehad. Op basis van de beschikbare medische informatie ontbreekt het oorzakelijke verband tussen de door X ervaren klachten en beperkingen en het ongeval van oktober 2010, aldus Aegon.
3.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Tussen partijen is niet in geschil dat de vraag naar het causaal verband tussen het ongeval en de schade in beginsel in een deelgeschil aan de orde kan komen. Derhalve zal worden overgegaan tot een inhoudelijke beoordeling van het verzoek.
4.2. De onderhandelingen tussen partijen zijn gestaakt omdat zij het oneens zijn over de vraag of causaal verband bestaat tussen de klachten die X ervaart en het haar overkomen ongeval. Gelet op hetgeen partijen naar voren hebben gebracht, dient om een beslissing te kunnen nemen op het verzoek, eerst te worden beoordeeld op de door X gestelde klachten bestaan en vervolgens of deze door het ongeval (kunnen) zijn veroorzaakt. Daarna kan pas worden toegekomen aan de vraag over het al dan niet bestaan van beperkingen.
klachten
4.3. Vaststaat dat door Verhagen geen neurologische afwijkingen zijn geconstateerd en dat ook overigens de door X gestelde klachten geen medisch substraat kan worden gegeven. Dit geldt evenzeer voor de tendomyogene afwijkingen. Dit betekent echter niet dat het om die reden uitgesloten is dat de door X ondervonden klachten in causaal verband kunnen staan met het ongeval. De rechtbank verwijst in dit verband naar het arrest van de Hoge Raad van 8 juni 2001. ECLI:NL:HR:AB2054. waarin de Hoge Raad oordeelde dat, ondanks dat een medisch substraat afwezig is, niettemin sprake kan zijn van toerekening van de klachten aan bet ongeval indien op objectieve wijze kan worden dat de klachten heeft die reëel. ingebeeld, niet voorgewend en niet overdreven zijn. Anders het moet gaan om een plausibel klachtenpatroon. Dit doet zich voor indien het patroon van klachten consistent, consequent en samenhangend is. De rechtbank zal indachtig deze jurisprudentie dan ook beoordelen of dit hier het geval is.
4.4. X - die het bestaan van de klachten dient te bewijzen - heeft gesteld, en met de overgelegde (medische) documentatie onderbouwd, dat zij sinds het ongeval kampt met fysieke klachten, bestaande uit nek- en hoofdpijnklachten en bewegingsbeperkingen in nek, hoofd, rug en linker been, en met cognitieve klachten, bestaande uit geheugenproblemen en concentratieproblemen, met als gevolg problemen met inprenting en met de snelheid waarmee informatie wordt verwerkt. Ook voelt X zich psychisch instabiel en is zij overgevoelig voor licht en geluid en snel prikkelbaar. Daarnaast heeft zij vermoeidheidsklachten, stemmingswisselingen en doet zich een gedragsverandering voor.
4.5. De rechtbank is van oordeel dat uit de overgelegde (medische) documentatie voldoende blijkt dat X de door haar in deze procedure aan de orde gestelde klachten heeft, hetgeen ook overigens door Aegon niet is weersproken. Uit de ontslagbrief van de revalidatiearts blijkt afdoende dat er een consistent, consequent en samenhangend klachtenpatroon is, terwijl ook Verhagen concludeert (zakelijk rapport, 4e alinea, p. 13) dat de anamnese ten aanzien van ongeval en het ongevalsmechanisme overeenkomt met de dossierbevindingen oftewel dat ter zake sprake is van een samenhangend verhaal. Voorts rapporteert Verhagen (zakelijk rapport, p. 14, antwoord d.) dat er in hoofdlijnen overeenkomst is wanneer het gaat om informatie verkregen van X en de feiten in het dossier en dat er ten aanzien van de onderzoeksbevindingen op het gebied van de neurologie geen verschil is met de dossierbevindingen.
4.6. Nu X het bestaan van haar klachten heeft aangetoond en vaststaat dat er een plausibel klachtenpatroon is, mogen aan het bewijs van het causaal verband tussen de klachten en het ongeval geen hoge eisen worden gesteld, in die zin dat een specifieke, medische aantoonbare verklaring voor de klachten is vereist. Indien komt vast te staan het slachtoffer voor het ongeval de klachten niet had, de klachten op zich door het ongeval veroorzaakt kunnen worden en een alternatieve verklaring voor de klachten ontbreekt, zal het bewijs van het causaal verband veelal geleverd zijn.
4.7. X heeft zich op het standpunt gesteld dat alle klachten die zij op dit moment ervaart ongevalsgevolg zijn. Zij betoogt hiertoe dat de klachten eerst zijn aangevangen na het ongeval, niet of nauwelijks zijn afgenomen en thans nog steeds voortduren. In reactie op de aandacht die Verhagen en Bijl in hun rapporten schenken aan het feit dat X voorafgaande aan het nek- en hoofdpijnklachten heeft ervaren, voert X aan dat met name de boofdpijnklachten destijds een een heel ander karakter hadden, dat zij de vroegere klachten ten tijde van het ongeval te boven was gekomen en dat zij geen restverschijnselen ondervond van eerdere medische problematiek. X verwijst hiertoe naar het door haar opgestelde overzicht van haar arbeidsverleden, waaruit volgt dat zij in de jaren voorafgaand aan het ongeval uitstekend heeft gefunctioneerd, promotie heeft gemaakt en ook nog een aantal diploma's en certificaten heeft gehaald.
4.8. Aegon concludeert dat er geen sprake is van klachten die in oorzakelijk verband staan tot het ongeval. Zij voert hiertoe aan dat noch bij het neurologisch noch bij het neuropsychologisch onderzoek afwijkingen zijn gevonden en dat er alternatieve oorzaken zijn die de klachten van X (kunnen) verklaren.
4.9. De rechtbank is van oordeel dat op basis van de overgelegde documentatie nog geen beslissing kan worden genomen ten aanzien van het bestaan van causaal verband tussen de klachten en het ongeval. In de eerste plaats zijn daartoe van belang de conclusies van de door partijen gezamenlijk ingeschakelde neuroloog Verhagen en neuropsycholoog De Bijl. De Bijl concludeert dat het gezien de aard van het letsel, waarbij er geen aanwijzingen zijn voor relevante retrograde, voor posttraumatische amnesie noch voor neurologisch letsel, onwaarschijnlijk is dat de subjectief ervaren cognitieve klachten berusten op primair cerebraal bepaald letsel. Naar haar mening zijn de klachten secundair bij een chronisch pijnsyndroom en bij de door haar vastgestelde depressieve stemmingsstoornis, Verhagen heeft differentiaal diagnostisch overwogen of een commotioneel syndroom aan de orde was, maar hij is van mening dat de anamnese daar niet bij past. Tevens heeft Verhagen gedacht aan een whiplash associated disorder, maar daartegen pleit het feit van contactletsel. Evenmin heeft neurologisch onderzoek in engere zin ooit afwijkingen opgeleverd. Ook in het bericht van de spoedeisende hulp van de dag van het ongeval wordt beschreven dat er geen aanwijzingen waren voor neurologische uitval, dat er sprake was van een lang energetisch trauma ener geen traumatische afwijkingen aan de wervelkolom werden gevonden (zie 2.2.). Ten slotte overweegt Verhagen specifiek ten aanzien van de hoofdpijnklachten dat niet kan worden uitgesloten datn X ook zonder ongeval dergelijke klachten zou hebben ontwikkeld, hetgeen te meer geldt nu desbetreffende klachten zich blijkens de anamnese eerder ook spontaan opnieuw hebben ontwikkeld.
4.10. Daarnaast is de medische voorgeschiedenis van X van belang. Daarin wordt melding gemaakt van een aantal eerdere ongevallen, te weten:
- 1998: whiplashletsel;
- 2005: whiplashletsel;
- 2006: hoofdwond waardoor hoofd- en nekpijn.
Verhagen rapporteert dat onduidelijkheid bestaat ten aanzien van het recidiveren c.q. persisteren van de klachten na het ongeval in 2005, omdat X andere zaken meldt dan het medische dossier. X betwist dat zij ten tijde van het ongeval nog klachten ondervond van haar medische verleden (zie 4.7.), terwijl in het medische dossier als gevolg van voornoemde ongevallen langdurige pijnklachten en dagelijks aanwezig zijnde hoofdpijn zijn gedocumenteerd. Of bij de eerdere ongevallen sprake was van afwijkingen kan Verhogen niet vaststellen, omdat daarover dossierbevindingen ontbreken en hij daarop op grond van zijn bevindingen geen uitspraken kan doen.
4.11. Gelet op het voorgaande kan op basis van de overgelegde stukken niet worden vastgesteld (i) dat de klachten op zich door het ongeval kunnen worden veroorzaakt, (ii) dat X de klachten voor het ongeval niet had en (iii) dat er geen alternatieve verklaring voor de klachten is. Om over het vereiste causaal een beslissing te kunnen nemen dient de rechtbank in ieder geval nader te worden voorgelicht over de psychische conditie van X en de klachten van X vóór het ongeval. Dit onderzoek past echter niet binnen het kader van de deelgeschilprocedure. Het verzoek zal dan ook worden afgewezen.
4.12. Bij deze stand van zaken komt de rechtbank niet toe aan beoordeling van het aanvullend verzoek dat van de zijde van X ter mondelinge behandeling is gedaan en dat inhoudt het vaststellen van de beperkingen van X. Daarvoor moet eerst immers vast worden gesteld welke klachten in causaal verband slaan met het ongeval.
Kosten
4.13. Ook als het verzoek wordt afgewezen, dient in beginsel op grond van artikel 1019aa Rv begroting plaats te vinden van de kosten bij de behandeling van het verzoek aan de zijde van de persoon die schade door dood of letsel lijdt. Hierbij dient de zogenoemde dubbele redelijkheidstoets te worden gehanteerd; het dient redelijk te zijn dat kosten zijn gemaakt en de hoogte van de kosten dient eveneens redelijk te zijn. Dit betekent dat indien een deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld de kosten daarvan niet voor vergoeding in aanmerking komen. In dat geval kan begroting van de kosten achterwege blijven. Deze laatste situatie doet zich hier niet voor. De afwijzing van het verzoek is gebaseerd op een weging van bewijsstukken, op grond waarvan de rechtbank van oordeel is dat nadere bewijslevering nodig is, Naar het oordeel Van de rechtbank hoefde het X niet al op voorhand duidelijk te :zijn dat het verzoek geen kans van slagen had. De rechtbank acht het derhalve redelijk dat de met de onderhavige procedure gemaakte kosten zijn gemaakt. Gelet hierop zal de rechtbank overgaan tot begroting van de kosten.
4.14. X vordert onder meer vergoeding van haar advocaatkosten. X begroot de aan de deelgeschilprocedure bestede tijd in totaal op 10 uur en 36 minuten. Uitgaande van het door mr. Koorn gehanteerde uurtarief van € 225,-. vermeerderd met 5% kantooropslag. BTW en € 288,- aan griffierecht resulteert dit in een vordering van € 3.318,14.
4.15. Aegon heeft bezwaar gemaakte tegen het aantal gedeclareerde uren en tegen de hoogte van het uurtarief. Zij is van mening dat ter zake een bedrag van in totaal € 2.000,- volstaat.
4.16. De rechtbank komt de gedeclareerde tijdsbesteding van in totaal 10 uur en 36 minuten en het gehanteerde uurtarief in een dossier als het onderhavige niet onredelijk voor. Derhalve begroot de rechtbank de kosten aan de zijde van X op € 3.030,14 aan salaris advocaat en aan kantoorkosten (incl. BTW), te vermeerderen met € 288,- aan griffierecht.
4.17. Nu Aegon aansprakelijkheid voor de gevolgen van het ongeval heeft erkend, zal zij worden veroordeeld tot betaling van deze kosten.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. begroot de kosten als bedoeld in artikel 1019aa Rv op € 3.030,14 (incl. BTW), te vermeerderen met € 288.-- aan griffierecht en veroordeelt Aegon tot betaling van dit bedrag;
5.2. verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
5.3. wijst af het meer of anders gevorderde.
Deze beschikking is gegeven door mr J.W. Boekwinkel en in het openbaar uitgesproken op 20 september 2016.
Met dank aan mevrouw mr. C.J. van Weering, Legaltree, voor het inzenden van deze uitspraak.