Rb Noord-Nederland 121016
- Meer over dit onderwerp:
Rb Noord-Nederland 121016
Citeerwijze: www.letselschademagazine.nl/2016/rb-noord-nederland-121016
vonnis
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling privaatrecht
Zittingsplaats Groningen
zaaknummer / rolnummer: C/18/158445/ HA ZA 15-160
Vonnis van 12 oktober 2016
in de zaak van
X,
wonende te G,
eiseres,
advocaat mr. M.A. Pasma te Groningen,
tegen
Y,
wonende te P,
gedaagde,
advocaat mr. E. Bos-van den Berg te Zwolle.
Partijen zullen hierna X en Y genoemd worden.
1. De verdere procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 26 mei 2015 (zaaknummer gerechtshof 200 .140 .084/01),
- het proces-verbaal van enquête,
- het proces-verbaal van contra-enquête,
- de conclusie na enquête van X,
- de conclusie na enquête van Y.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
1.3. De samenstelling van de meervoudige kamer is gewijzigd omdat een van de rechters niet meer werkzaam is bij de rechtbank.
2. De verdere beoordeling
2.1. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft bij arrest van 26 mei 2015 het vonnis van de rechtbank van 13 november 2013 vernietigd en aan X opgedragen feiten en omstandigheden te bewijzen die de conclusie kunnen dragen dat Y op onrechtmatige wijze bij haar achterop de fiets is gesprongen. Onderdeel van de bewijslast die op X rust betreft haar stelling dat zij door de actie van Y is verrast. Het gerechtshof heeft overwogen dat als X niet slaagt in dat specifieke onderdeel van het bewijs maar het gedrag van Y toch onrechtmatig moet worden geoordeeld, dat dan het spiegelbeeldige verweer van Y van belang wordt dat X er juist in heeft toegestemd dat hij bij haar achterop zou springen. Het gerechtshof heeft dan ook, voor het geval X in dat bewijs slaagt, Y opgedragen feiten en omstandigheden te bewijzen die de conclusie kunnen dragen dat hij erop heeft mogen vertrouwen dat hij wel toestemming had om bij X achter de fiets te springen.
2.2. X heeft als partij getuige een verklaring afgelegd en daarnaast heeft zij Z doen horen. Y heeft ook een verklaring afgelegd. Daarnaast zijn op zijn verzoek A en B gehoord.
2.3. X en Y hebben allebei verklaard dat zij niet met elkaar gesproken hebben voordat het ongeval plaats vond. Ook Z heeft in die lijn verklaard. A is de enige die (enigszins) anders heeft verklaard. Hij heeft verklaard dat hij Y op X heeft zien toestappen en dat hij hem aan X hoorde vragen of hij bij haar achterop mocht.
Y zelf heeft anders verklaard. Hij heeft verklaard dat A in gesprek was geraakt met twee dames (X en Z) en dat hij niet hoorde wat A met de dames besprak. Volgens Y draaide A (die 3 tot 5 meter verderop stond) zich op een gegeven moment naar hem toe en liet hij hem weten dat hij een lift had geregeld voor hen. Volgens Y heeft hij zich toen tot het drietal (A, Z, X) gewend en gezegd "Ik kan dus bij haar achterop?". Uit Y's verklaring blijkt dat er geen antwoord is gevolgd op zijn vraag. Hij heeft verklaard: "Op mij kwam het over dat het bevestigd werd dat het oké was. Dat leidde ik af'uit de sfeer. ( ... ) Ik kan me niet herinneren dat X zei dat het oké was maar ik maakte uit de situatie op dat het goed was. Uit deze verklaring blijkt dat X niet expliciet toestemming heeft gegeven. Dat X wel impliciet akkoord is gegaan kan hieruit ook niet worden afgeleid. Y heeft niet verklaard wat "de sfeer" en "de situatie" was waaruit de toestemming zou hebben kunnen blijken. Ook uit de verklaring van A volgt niet dat X ermee akkoord is gegaan dat Y bij haar achterop mocht. Volgens A heeft hij aan Z (en dus niet aan X) gevraagd of Y bij haar vriendin (X) achterop mocht. A heeft verklaard dat hij "uit de lichaamstaal van X" en "de communicatie tussen haar en Z" heeft afgeleid dat dit geen probleem was. Hij heeft desgevraagd echter niet kunnen expliciteren op basis van welke signalen hij er vanuit is gegaan dat het akkoord was. Het lijkt er op dat A heeft aangenomen dat X akkoord was vanwege het uitblijven van een negatief antwoord. Hij heeft namelijk verklaard "X zei geen nee en ze schudde niet met haar hoofd" en "Z heeft mij ook niet duidelijk gemaakt dat X niet akkoord was". Echter, als iemand niet zijn hoofd schudt of niet zegt dat hij niet akkoord is, betekent dit niet zonder meer dat er vanuit gegaan kan worden dat er wel toestemming wordt gegeven. Zo kan een antwoord bijvoorbeeld ook uitblijven omdat de vraag niet (goed) is gehoord. Hoe dan ook, de rechtbank gaat uit van de lezing van X (en Z) dat zij niet vooraf akkoord is gegaan met het achterop meeliften van Y. De rechtbank wil wel aannemen dat Y is afgegaan op de mededeling van zijn vriend dat deze een lift voor hem had geregeld maar dat betekent nog niet dat hij er vanuit mocht gaan dat X er mee akkoord was. Dat Y is gevaren op de mededeling van A wordt versterkt door de verdere verklariug van Y. Hij heeft namelijk verklaard dat, terwijl hij nog met een vriend stond te praten, A hem toeriep "kom, we gaan nu". Op dat moment fietsten A (met Z achterop) en X al en is Y de straat overgestoken en heeft tempo (volgens Y "jogtempo") gemaakt om bij de fietsers te komen. Uit het verdere verloop van de verklaringen kan worden afgeleid dat X zich overvallen voelde door het feit dat er iemand (Y) bij haar achterop wilde springen. Zo hebben X , Z en ook Y en A verklaard dat toen Y de al fietsende X van achteren benaderde hij iets heeft geroepen van "ik kom er aan" of "ik wil ook". Hoewel Y heeft verklaard daarop geen reactie van X te hebben gehoord, staat naar het oordeel van de rechtbank wel vast dat X iets afkeurends heeft laten blijken. X en Z hebben namelijk verklaard dat X "nee" of "ik ga zelf' heeft geroepen, in antwoord op de roep van Y. Dit wordt bevestigd door de verklaring van A. Hij heeft verklaard dat X begon te gillen en dat ze "iets van nee" riep. Hij spreekt zelfs over "een paniekreactie" van X .
Ook kan uit de verklaringen de gevolgtrekking worden gemaakt dat X Y niet heeft zien aankomen, hetgeen het onverwachte effect van de actie heeft versterkt. Uit de verklaringen van zowel Z als A blijkt dat Y haar van (links)achter benaderde en dat X niet achterom heeft gekeken. Dat Y sneller heeft gelopen/gerend dan X fietste staat wel vast omdat Y nog moest vertrekken toen X al fietste. Hij moest dan ook "inlopen" op X om bij haar achterop de fiets te kunnen springen.
2.4. Al met al komt de rechtbank tot het oordeel dat Y bij X achterop de fiets is gesprongen zonder dat zij daarmee (verbaal of non-verbaal) had ingestemd en dat Y, met hogere snelheid dan zij fietste en komend van achteren, zijwaarts en voor haar onverwacht op haar bagagedrager is gesprongen. Dit gedrag van Y acht de rechtbank onrechtmatig jegens X. X is er dan ook in geslaagd het haar opgedragen bewijs te leveren.
Aan de bewijsopdracht die voorwaardelijk aan Y werd verstrekt wordt gelet op het voorgaande niet meer toegekomen.
2.5. Opgemerkt wordt nog dat de getuigenverklaring van B geen gewicht in de schaal heeft kunnen leggen. Hij stond te ver af om te kunnen volgen of, en zo ja welke, communicatie plaatsvond voordat X op haar fiets stapte. Verder heeft hij verklaard dat hij geen herinnering heeft ten aanzien van de reactie van X direct voorafgaand aan het voorval.
2.6. De vordering van X is gelet op al het vorenoverwogene voor toewijzing vatbaar. De rechtbank zal dan ook beslissen als hierna in het dictum vermeld.
2.7. Y zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Daaronder worden mede begrepen de kosten van het appel aangezien het gerechtshof die kosten op de voet van artikel 237 lid 2 Rv heeft gereserveerd.
2.8. De kosten aan de zijde van X worden tot op heden begroot op:
-dagvaarding 94,97
-griffierecht 75,00
-salaris advocaat rechtbank 1.728,00 (4,5 punten x tarief € 384,00)
-getuigentaxe 50,00
-verschotten hoger beroep 308,00
-salaris advocaat hoger beroep 632,00 (1,0 punt x tarief 632,00)
Totaal 2.887,97
3. De beslissing
De rechtbank
3.1. veroordeelt Y tot betaling aan X van de materiële en immateriële schade die zij lijdt en nog zal lijden als gevolg van het ongeval op 24 maart 2012, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.
3.2. veroordeelt Y in de proceskosten, aan de zijde van X tot op heden begroot op € 2.887,97.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.M. Schothorst, mr. M. Griffioen en mr. L.T. de Jonge en in het openbaar uitgesproken door mr. L.T. de Jonge op 12 oktober 2016.
Met dank aan mr. M.A. Pasma, Abeln Pasma Advocaten, voor het inzenden van deze uitspraak.