RBMNE 060319
- Meer over dit onderwerp:
Citeerwijze: www.letselschademagazine.nl/2019/RBMNE-060319
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rekestnummer. C/16/462172 / HA RK 18/199
Beschikking van 6 maart 2019
in de zaak van
de naamloze vennootschap,
ALLIANZ BENELUX N.V.,
statutair gevestigd te Brussel (België) en kantoorhoudende te Rotterdam,
verzoekster,
advocaat mr. I.D., Degenaar te Utrecht,
en
[ verweerster ] ,
wonende te Utrecht,
verweerster,
advocaat mr. I.H.T. van Beekhuizen te Utrecht.
Partijen zullen hierna Allianz en [ verweerster ] worden genoemd,
1.
Verloop van de procedure
1.1.
Allianz heeft op 18 juni 2018 een verzoekschrift ter griffie van deze rechtbank ingediend, Daarbij is verzocht omtrent de in het verzoekschrift omschreven feiten en emstandigheden een voorlopig deskundigenonderzoek te bevelen.
1.2.
Partijen zijn door de griffier van deze rechtbank eerst opgeroepen tegen de terechtzitting van 4 september 2018, De zitting is uiteindelijk verplaatst naar 6 december 2018.
1.3.
[ verweerster ] heeft op 29 november 2018 een verweerschrift ingediend.
1.4.
Ter zitting zijn verschenen:
- dc heer C.J.H. van Wijck, letselschadebehandelaar bij Allianz;
- mr. I.D. Degenaar;
- [ verweerster ] ;
- de heer E, Battaloglu, tolk met nummer 2282;
- mr. I.H.T. van Beekhuizen.
1.5.
Ten slotte is de uitspraak bepaald op heden.
2.
Verzoek
2.1.
Allianz legt aan het verzoek het volgende ten grondslag.
2.2.
Op 14 november 2011 is [ verweerster ] betrokken geweest bij een verkeersongeval.
Allianz heeft aansprakelijkheid erkend, omdat [ verweerster ] bij het verkeersongeval is overreden door een bij Allianz verzekerde auto.
2.3.
Allianz stelt dat partijen niet van mening verschillen over het fysieke letsel van [ verweerster ] en het causaal verband met het ongeval, maar wel over de vraag of de psychische klachten en beperkingen door het ongeval zijn veroorzaakt. Kort gezegd komt het er op neer dat Allianz stelt dat er al voor het ongeval sprake was van psychische klachten en beperkingen.
2.4.
Psychiater prof. dr. G.F. Koerselman heeft [ verweerster ] onderzocht in het kader van een psychiatrische expertise. Koerselman heeft een rapport uitgebracht.
2.5.
Allianz stelt dat zij zich niet in het rapport van Koerselman kon en kan vinden. Allianz heeft het definitieve rapport van Koerselman voorgelegd aan psychiater J.W. Peterse en hem verzocht het rapport te beoordelen. Peterse heeft een beoordelingsrapportage opgesteld en deze is op 16 mei 2018 door de medisch adviseur van Allianz ontvangen.
2.6.
Peterse komt volgens Allianz tot de conclusie dat Koerselman een rapportage van onvoldoende kwaliteit heeft geproduceerd. Zo heeft Koerselman niet voldaan aan een aantal vereisten die onder andere zijn vastgelegd in de Richtlijn Medisch Specialistische Rapportage (RMSR). Daarnaast zijn er nog drie tekortkomingen in het rapport volgens Peterse:
- Koerselman heeft onterecht een psychiatrische stoornis gediagnosticeerd (situationele fobie) en heeft onvoldoende duidelijk differentiaal diagnostische overwegingen beschreven;
- Er zijn duidelijke aanwijzingen voor zeer relevante onverminderd aanwezige pre-existente psychiatrische aandoeningen die door Koerselman onvoldoende zijn meegewogen in zijn diagnostiek met betrekking tot de huidige klachten;
- Er zijn duidelijke aanwijzingen voor aggraveren of simuleren en er zijn vele discrepanties in het door [ verweerster ] gepresenteerde klachtverhaal of ziektegeschiedenis, welke door Koerselman onvoldoende zijn benoemd en meegewogen.
2.7.
Mede op basis van liet rapport van Peterse is Allianz van mening dat het rapport van Koerselman niet voldoet aan de eisen die aan een dergelijk rapport gesteld moeten worden. Allianz verzoekt daarom een nieuw psychiatrisch onderzoek te gelasten.
2.8.
Allianz stelt voor om W. De lange, R. Hondius of prof. dr. R. van den Bosch, allen verbonden aan Psyon in Amsterdam, of drs. J.J.D. Tilanus verbonden aan het Elisabeth-TweeSteden Ziekenhuis in Tilburg te benoemen als psychiater. Allianz stelt voor om de deskundige de IWMD-vraagstellillg voor te leggen.
3.
Verweer
3.1.
[ verweerster ] verzet zicht tegen het verzoek en voert daartoe het volgende aan.
3.2.
[ verweerster ] stelt dat bij het ongeval de verzekerde van Allianz opzettelijk op haar is ingereden, waarbij zij van haar fiets is gevallen en door de bij Allianz verzekerde auto is overgereden. De dag voor de aanrijding had [ verweerster ] de man te kennen gegeven geen verder contact te willen. De rechtbank Utrecht heeft de bestuurder voor poging tot doodslag veroordeeld.
3.3.
[ verweerster ] benadrukt dat de rapportage van Koerselman tot stand is gekomen op gezamenlijk verzoek. Allianz is in de gelegenheid gesteld om op het concept-rapport van Koerselman te reageren en de medisch adviseur van Allianz heeft gebruik gemaakt van die mogelijkheid. Koerselman heeft vervolgens gereageerd op de geformuleerde aanvullende vragen. [ verweerster ] stelt dat daarna een definitieve rapportage tot stand is gekomen.
3.4.
[ verweerster ] stelt dat Allianz haar bezwaren tegen het rapport nooit kenbaar heeft gemaakt; niet nadat het concept-rapport tot stand was gekomen en ook niet nadat zij het definitieve rapport heeft ontvangen.
3.5.
Het heeft [ verweerster ] bevreemd dat de rapportage van Peterse in het kader van hoor en wederhoor niet aan Koerselman is voorgelegd. Uiteindelijk heeft [ verweerster ] de rapportage zelf aan Koerselman voorgelegd en hem de gelegenheid gegeven te reageren. Koerselrnan heeft op de rapportage gereageerd bij brief van 28 november 2018. Koerselman concludeert dat de kritiek van Peterse op zijn rapport niet terecht is en ongefundeerd lijkt. Hij handhaaft zijn bevindingen en conclusies onverkort.
3.6.
[ verweerster ] is van mening dat Koerselman niet ten onrechte situationele fobie geconstateerd heeft en dat hij wel degelijk differentiaal diagnostische overwegingen heeft gegeven. Ook heeft Koerselman wel degelijk de pre-existente problematiek voldoende meegewogen volgens [ verweerster ] . Verder heeft Koerselman een aparte paragraaf gewijd aan de consistentie en plausibiliteit van het klachtenverhaal van [ verweerster ] .
3.7.
[ verweerster ] is van mening dat Peterse allerlei conclusies trekt en de klachten toeschrijft aan andere diagnoses dan door Koerselman zijn gesteld, zonder dat hij [ verweerster ] heeft gezien of gesproken. Peterse heeft volgens [ verweerster ] niet alleen de psychiatrische rapportage van Koerselman beoordeeld, maar ook een oordeel gegeven over de gezondheidstoestand en psychische gesteldheid van [ verweerster ] , buiten het rapport om.
3.8.
[ verweerster ] concludeert dat het rapport van Koerselman blijk geeft van een zorgvuldig onderzoek en inzichtelijk en consistent gemotiveerd is. De kritiek van Peterse is onterecht en onvoldoende gefundeerd volgens [ verweerster ] . Zij is dan ook van mening dat er door Allianz onvoldoende zwaarwegende en steekhoudende bezwaren tegen het rapport van Koerselman zijn aangevoerd en dat Allianz misbruik maakt van haar bevoegdheid door een nieuw deskundigenonderzoek te verlangen. Tot slot stelt [ verweerster ] dat haar belang zwaarder weegt dan het belang van Allianz om haar te onderwerpen aan een hernieuwd onderzoek.
4.
Beoordeling van het verzoek
Beoordelingskader
4.1.
Bij de beoordeling van het geschil stelt de rechtbank het volgende voorop. De doelstelling van een voorlopig deskundigenbericht is (onder meer) een partij de mogelijkheid te verschaffen om aan de hand van een voorlopig deskundigenbericht zekerheid te verkrijgen over de voor de beslissing van een geschil relevante feiten en omstandigheden en zo beter te kunnen beoordelen of het raadzaam is een procedure te beginnen of voort te zetten.
4.2.
Verder geldt dat een verzoek tot het houden van een voorlopig deskundigenbericht in beginsel moet worden toegewezen. Dit is slechts anders als het verzoek in strijd is met een goede procesorde, de bevoegdheid misbruikt wordt of het verzoek afstuit op een ander door de rechtbank zwaarwichtig geoordeeld bezwaar.
Beoordeling
4.3.
De rechtbank overweegt dat aan de overeenkomst tussen partijen gezamenlijk opdracht te geven aan Koerselman tot een medische expertise overeenstemming ten grondslag lag over de persoon van de deskundige en de vraagstelling. Die overeenkomst heeft ertoe geleid dat door de gezamenlijk aangewezen deskundige onderzoek is gedaan en is gerapporteerd op dezelfde wijze als het geval zou zijn geweest als de rechter op verzoek van een van beide partijen een voorlopig deskundigenbericht had gelast. Ook zijn beide partijen bij de totstandkoming van de afspraken en het daarop volgende onderzoek bijgestaan door deskundige raadslieden.
Onder deze omstandigheden moet worden aangenomen dat de overeenstemming die ten grondslag ligt aan de totstandkoming van het rapport van Koerselman mede de inhoud van de tussen partijen geldende procesorde bepaalt, in die zin dat een zodanig rapport op een lijn kan worden gesteld met een door de rechter opgedragen deskundigenbericht. In een dergelijk geval geldt dat wanneer geen zwaarwegende bezwaren bestaan tegen de wijze van totstandkoming of de inhoud van het rapport, het in strijd is met de goede procesorde een nieuw onderzoek, op de voet van een voorlopig deskundigenbericht, te verlangen. Een andere opvatting zou afbreuk doen aan de wenselijke praktijk dat de betrokken partijen bij gevallen van letselschade, zo mogelijk, buiten de rechter overeenstemming bereiken over een gezamenlijk op te dragen expertise ten dienste van de (voortvarende) afwikkeling van de schade, althans de inschatting van de proceskansen (vgl. hof Amsterdam 16 maart 2010, ECLl:NL:GHAMS:2010:BM9228).
4.4.
De rechtbank treedt niet in de vraag of de bevindingen van Koerselman juist zijn. De rechtbank is wel van oordeel dat het rapport van Koerselman voldoet aan de eisen die worden gesteld aan een voorlopig deskundigenonderzoek op basis van de wet. Het rapport van Koerselman is voldoende concreet en de relevante feiten en omstandigheden zijn naar het oordeel van de rechtbank in voldoende mate betrokken in het onderzoek. Koerselman heeft uitgebreid toegelicht dat hij, in tegenstelling tot wat Peterse heeft geconcludeerd, wel degelijk alle relevante factoren heeft meegewogen in zijn beoordeling. Het enkele feit dat Peterse tot een andere conclusie komt dan Koerselman behoort altijd tot de mogelijkheden in zaken als deze, maar betekent niet dat de conclusie van Koerselman daarom onjuist is. Ook van belang is dat Allianz en [ verweerster ] uitgebreid de gelegenheid hebben gehad hun zienswijzen op het conceptrapport van Koerselman kenbaar te maken. Allianz heeft hiervan ook gebruik gemaakt en Koerselman heeft op dit commentaar gereageerd in het definitieve rapport. Niet is gebleken clat Allianz na het conceptrapport van Koerselrnan te kennen heeft gegeven dat het onderzoek niet deugde.
4.5.
De rechtbank acht het nog van belang om op te merken dat op grond van artikel 152 lid 2 Wetboek van burgerlijke rechtsvordering, de waardering van het bewijs aan de bodemrechter is overgelaten. Het is in een (eventuele) bodemprocedure aan Allianz om de rechter ervan te overtuigen dat de bevindingen van Koerselman niet deugen of tot een andere conclusie moeten leiden dan die door Koerselman is getrokken.
4.6.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat Allianz onvoldoende zwaarwegende en steekhoudende bezwaren tegen het rapport van Koerselman heeft aangevoerd. Het verzoek van Allianz sluit daarom af op de goede procesorde.
5.
Beslissing
De rechtbank:
5.1.
wijst het verzoek van Allianz af.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.E. Heinemann en in let openbaar uitgesproken op 6 rnaart 2019.
Met dank aan mr. I.H.T. van Beekhuizen Zandijk Letselschade Advocaten voor het inzenden van deze uitspraak.
Citeerwijze: www.letselschademagazine.nl/2019/RBMNE-060319