RBGEL 090920
- Meer over dit onderwerp:
Citeerwijze: www.letselschademagazine.nl/2020/RBGEL-090920
vonnis
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnurnrner: C/05/365863 I HA ZA 20-104
Vonnis van 9 september 2020
in de zaak van
[ eiser ] .,
wonende te [ woonplaats ] ,
eiser,
advocaat mr. RJ .M. van Dalen te Eindhoven,
tegen
de stichting
[ gedaagde ] ,
gevestigd te [ vestigingsplaats ] ,
gedaagde,
advocaat mr. O.L. Nunes te Utrecht.
Partijen zullen hierna [ eiser ] en de [ gedaagde ] genoemd worden.
1.
De procedure
l.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 11 maart 2020
- de brieven van [ eiser ] van 19 maart 2020, van de [ gedaagde ] van 25 maart 2020 en van de rechtbank van 7 april 2020 over (het verwerpen van) het verzoek tot het openstellen van tussentijds hoger beroep, alsmede de brieven van [ eiser ] van 17 maart 2020, de [ gedaagde ] van 20 april 2020 en van de rechtbank van 22 april 2020 over (het verwerpen van) het verzoek de zaak aan te houden en over het laatste uitstel om het voorschot van de deskundigen kosten te voldoen
- de conclusie na niet gehouden deskundigenbericht van [ eiser ]
- de antwoordconclusie na niet gehouden deskundigenbericht van de [ gedaagde ] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2.
De verdere beoordeling
De eerdere vonnissen
2.1.
[ eiser ] vordert, kort gezegd, een verklaring voor recht dat de [ gedaagde ] aansprakelijk is voor alle schade die [ eiser ] heeft geleden en zal lijden als gevolg van de operatie van 27 november 2013 en de veroordeling van de [ gedaagde ] tot vergoeding van die schade, nader op te maken hij staat, en een voorschot daarop van € 35.000,00. Uit de tussenvonnissen van 11 maart 2020 en 11 september 2020 volgt, kort gezegd, dat de gronden waarop de vordering van [ eiser ] rust worden verworpen, behoudens de volgende twee punten:
1) De [ gedaagde ] heeft jegens [ eiser ] niet voldaan aan haar informatieplicht ('informed consent'). Dit levert een tekortkoming van de [ gedaagde ] op. Om de voor de aansprakelijkheid vereiste causaliteit tussen deze tekortkoming en de gestelde schade te kunnen vaststellen moet onder meer beoordeeld worden of [ eiser ] van de operatie zou hebben afgezien als hij wél deugdelijk zou zijn geïnformeerd over de risico's op een dwarslaesie of ander letsel. Bij die beoordeling moet gekeken worden wat een redelijk handelende patiënt in die omstandigheden zou hebben gedaan en/of in die omstandigheden bij [ eiser ] redenen van persoonlijke aard waren om af te zien van de operatie.
2) Op basis van de overgelegde stukken en argumenten staat niet vast dat dr. [ X ] tijdens de operatie nog gebeiteld heeft tijdens de compressie, waannee hij niet zou hebben gehandeld zoals van een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot onder gelijke omstandigheden mag worden verwacht, en wat dus tot aansprakelijkheid van de [ gedaagde ] zou kunnen leiden. Daarover kan nog bewijslevering plaatsvinden.
2.2.
De rechtbank acht alvorens verdere beslissingen te nemen op beide punten een deskundigenonderzoek geboden om zich te laten adviseren over:
- hoe groot op voorhand het risico was dat de inmiddels opgetreden of andere complicaties zich zouden voordoen bij de door dr. [ X ] voorgenomen operatie aan elementen T10-11 van de rugwervel van [ [ eiser ] ,
- hoe de situatie zich ontwikkeld zou hebben wanneer van de uitgevoerde behandeling zou zijn afgezien,
- hoe groot dan de kans was op spontane neurologische problemen, zoals door de [ gedaagde ] genoemd en
- of uit het dossier of bet deskundigenonderzoek blijkt van feiten of omstandigheden waaruit volgt dat dr. [ X ] tijdens de operatie ook nog bij de eigenlijke decompressie een beitel heeft gebruikt en of de botsplinter die op de foto's van de ruggenmerg te zien is een dergelijke omstandigheid is.
De rechtbank heeft na consultatie van partijen Prof. [ Y ] , orthopedisch chirurg, met aandachtsgebied deformiteiten en aandoeningen van de wervelkolom, verbonden aan [ ziekenhuis ] tot deskundige benoemd. [ Y ] heeft verklaard vrij te staan van partijen en de eerder in deze zaak betrokken artsen [ X ] , [ B ] , [ Z ] en [ A ] slechts op professioneel gebied te kennen. De rechtbank heeft bij de benoeming overwogen dat de omstandigheid dat de deskundige zijn specialistenopleiding van 1990 tot en met september 1994 in de [ gedaagde ] heeft voltooid, mede gelet op het tijdsverloop, geen afbreuk doet aan zijn onpartijdigheid en geen beletsel is voor zijn benoeming.
Aan [ Y ] zijn de volgende vragen voorgelegd:
1. Staat het u vrij te rapporteren?
2. Kunt u op grond van de door u verkregen informatie voldoende feitelijke aanknopingspunten vinden om een antwoord te kunnen geven op de vragen die hierna aan u worden voorgelegd? Zo ja, wilt u dan de volgende vragen beantwoorden? Mocht u extra informatie nodig hebben dan wordt u verzocht deze schriftelijk bij of via partijen op te vragen en in uw rapport te vermelden.
3. Kunt u de relevante medische voorgeschiedenis van [ eiser ] en de uitgangssituatie waarmee dr. [ X ] bij aanvang van de behandeling in de [ gedaagde ] werd geconfronteerd op uw vakgebied weergeven?
4. Wilt u op basis van het medisch dossier, de anamnese, uw bevindingen bij lichamelijk onderzoek en uw gesprekken met partijen (voor zover verricht) een chronologische beschrijving geven van het beloop van de geneeskundige behandeling?
5. Hoe groot was op voorband het risico van de inmiddels opgetreden complicatie bij de door dr. [ X ] voorgenomen operatie aan de wervelkolom, en hoe hoog was het risico dat ook andere complicaties zich zouden voordoen? Kunt u bij de beantwoording van deze vraag verwijzen naar literatuurgegevens, resultaten wetenschappelijk onderzoek, richtlijnen en protocollen die ten tijde van de behandeling van [ eiser ] door dr. [ X ] binnen de beroepsgroep van orthopedisch chirurgen hier te lande bekend en aanvaard waren? Kunt u het hier bedoelde risico zo mogelijk in een percentage uitdrukken of anders, zo mogelijk, weergeven in 'nihil, klein, groot, zeer groot, zeker'?
6. Hoe zou de gezondheid van [ eiser ] zich hebben ontwikkeld wanneer van de uitgevoerde behandeling zou zijn afgezien?
7. Kunt u bij de beantwoording van deze vraag een uitspraak doen over de mate en ernst van de progressie in de tijd en over de kans op het ontstaan van (spontane) neurologische klachten en/of toenemende functieverlies, ook in de situatie van een (al dan niet plots) trauma?
8. Kunt u het verschil aangeven tussen de aard en ernst van de neurologische problemen en de kans op recuperatie in het geval van neurologische klachten enerzijds na een operatie en anderzijds wanneer van de uitgevoerde behandeling zou zijn afgezien?
9. Blijkt uit het patiëntendossier ofuw onderzoek van feiten of omstandigheden waaruit volgt dat dr. [ X ] niet alleen een beitel heeft gebruikt bij het verschaffen van de toegang tot het ruggenmerg, maar ook daarna, bij de eigenlijke decompressie? Is de botsplinter die op de foto's van de ruggenmerg te zien is een dergelijke omstandigheid?
10. Indien er over het onderwerp van deze expertise medisch wetenschappelijke uiteenlopende opvattingen bestaan, kunt u dan in hoofdlijnen uiteenzetten in welk opzicht de meningen uiteen (kunnen) lopen? Wat is uw eigen opvatting?
11. Is het naar uw opvatting noodzakelijk om ter beantwoording van de hiervoor gestelde vragen een deskundige van een andere medische discipline te raadplegen? Zo ja, van welke discipline?
12. Zijn er nog andere punten die u naar voren wilt brengen waarvan de rechter volgens u dient kennis te nemen bij de verdere beoordeling?
2.3.
Bepaald is dat [ eiser ] , op wie ten aanzien van beide in r.o. 2.1. genoemde punten de bewijslast rust, het voorschot op de deskundigenkosten diende te voldoen. De rechtbank heeft partijen er op gewezen dat zij wettelijk verplicht zijn om mee te werken aan het onderzoek door de deskundige en dat indien een partij niet aan die verplichting voldoet, de rechtbank daaruit de gevolgtrekking kan rnaken die zij geraden acht, ook in het nadeel van die partij.
De verzoeken van [ eiser ]
2.4.
[ eiser ] heeft bij brief van 19 maart 2020 verzocht om tegen het tussenvonnis van 11 maart 2020 tussentijds appel te mogen instellen, tegen welk verzoek de [ gedaagde ] zich in haar brief 25 maart 2020 heeft verzet. De mogelijkheid tot tussentijds appel is door de rechtbank afgewezen, zoals aan partijen is medegedeeld in de brief van 7 april 2020. Daarbij heeft de rechtbank meegewogen dat op grond van het tweede lid van artikel 194 Rv tegen de deskundigenbenoeming geen hoger beroep open staat. Door [ eiser ] zijn in de brief van 19 maart 2020 een aantal omstandigheden naar voren gebracht die volgens haar de onpartijdigheid van de deskundige raken mr. Nunes heeft daarop namens de [ gedaagde ] gereageerd. De rechtbank heeft daarover het volgende overwogen:
[ ... ) uit de zijdens [ eiser ] overgelegde stukken [blijkt niet] dat de deskundige contacten heeft verzwegen of dat hij redelijkerwijs niet had kunnen verklaren dat hij in deze zaak vrij staat. Dat het om meer gaat dan de door hem genoemde zakelijke contacten, waarmee in het tussenvonnis al rekening is gehouden blijkt daar niet uit en ook niet dat die contacten en zijn betrokkenheid bij de [ gedaagde ] dusdanig nauw waren dat dit de onpartijdigheid in de weg staat. Dat de deskundige in de loop der jaren een aantal maal heeft gewerkt aan een publicatie waaraan ook een andere in deze zaak op enige wijze betrokken orthopedisch chirurg heeft gewerkt duidt nog niet op een dergelijke nauwe samenwerking. Dat de deskundige éénmaal in een andere civiele procedure, op eenzijdig verzoek van de [ gedaagde ] en daarmee, als partij deskundige een deskundigenoordeel heeft gegeven is evenmin voldoende om geobjectiveerd (de schijn van) partijdigheid aan te nemen. Dit geldt ook voor het van 2011 tot 2016 begeleiden van het hoogleraarschap bij het VUMC van een arts die ook lange tijd aan de [ gedaagde ] verbonden is of is geweest.
Het vorenstaande neemt niet weg dat iedere deskundige dient te handelen volgens de Leidraad deskundigen in civiele zaken. Indien de deskundige alsnog, al dan niet na bestudering van de stukken of in de loop van het onderzoek, relaties ontwaart die twijfel opwekken over zijn onpartijdigheid en/of bij hem twijfels opkomen over zijn eerdere oordeel dat bij in deze zaak vrij staat zal hij dit, overeenkomstig hoofdstuk 6 van die leidraad aan de contactpersoon van de rechtbank dienen te melden, waarna de rechtbank zal oordelen of er sprake is van de objectieve schijn van partijdigheid.
2.5.
De rechtbank heeft het daarna gedane verzoek van [ eiser ] om de zaak aan te houden teneinde met doorbreking van het.appelverbod hoger beroep in te stellen afgewezen en [ eiser ], na eerder verleend uitstel, voor de laatste keer uitstel gegeven en hem een laatste termijn gegund het voorschot van de deskundigenkosten te voldoen. [ eiser ] heeft het voorschot niet voldaan. De zaak is vervolgens zonder dat een deskundigenonderzoek heeft kunnen plaatsvinden verwezen naar de rol voor conclusie na niet gehouden deskundigenonderzoek.
De gevolgen van het niet doorgaan van het deskundigenonderzoek
2.6.
De rechtbank overweegt dat uit vermelde gang van zaken volgt dat het door de rechtbank nodig geachte deskundigenonderzoek niet heeft kunnen plaatsvinden omdat [ eiser ] , ook nadat hem daarvoor (meermalen) een extra termijn is gegund, het daarvoor benodigde voorschot op de kosten niet heeft voldaan, en hij daarmee niet heeft voldaan aan zijn verplichtingen op grond van de artikelen 195 en 196 Rv.
2.7.
In zijn conclusie na niet gehouden deskundigenbericht heeft[ eiser ] nog argumenten en nieuwe omstandigheden aangedragen op grond waarvan hij van mening is dat de benoemde deskundige niet onpartijdig is. Nu op dat moment het deskundigenonderzoek al, als gevolg van het niet voldoen van het voorschot, van de baan was, zijn deze argumenten en omstandigheden te laat naar voren gebracht. Daarbij komt dat dergelijke omstandigheden [ eiser ] hoe clan ook, anders dan hij kennelijk veronderstelt, niet van zijn plicht ontheffen het hem opgedragen voorschot te voldoen. Zoals in de brief van 7 april 2020 aan [ eiser ] is medegedeeld kunnen dergelijke naar voren gebrachte omstandigheden mogelijk wel voor de deskundige aanleiding zijn te twijfelen aan zijn eerdere oordeel dat hij in deze zaak vrij staat. Ook kunnen die omstandigheden er toe leiden dat de rechtbank in verband met twijfels over de onpartijdigheid met toepassing van het bepaalde in artikel 194 Rv, ambtshalve of op verzoek van een van de partijen en na overleg met partijen, een andere deskundige benoemt. Geen van die situaties brengt echter met zich dat [ eiser ] de gestelde termijnen voor het voldoen van het voorschot naast zich neer kan blijven leggen. Uit de brief van 7 april 2020 volgt dat hetgeen toen reeds door [ eiser ] naar voren was gebracht voor de rechtbank geen reden was om ambtshalve een andere deskundige te benoemen. Een concreet verzoek een andere deskundige te benoemen is door partijen niet gedaan. Nu het deskundigenonderzoek, door het niet voldoen van het voorschot, inmiddels is afgeblazen is het vervangen van de deskundige thans niet meer aan de orde en kunnen de daarna, in de conclusie na niet gehouden enquête door [ eiser ] nog naar voren gebrachte argumenten en omstandigheden over de benoemde deskundige, wat daar ook van zij, verder buiten beschouwing blijven.
2.8.
Zoals overwogen acht de rechtbank voor de beoordeling van de door [ eiser ] gestelde causaliteit tussen de tekortkoming van de [ gedaagde ] en de gestelde schade een deskundigenonderzoek met betrekking tot de hiervoor in rov. 2.2. genoemde vragen noodzakelijk, Zoals overwogen heeft [ eiser ] niet voldaan aan zijn verplichting om binnen de gestelde termijn een voorschot op de kosten van het deskundigenonderzoek te storten (artikel 195 en 196 Rv) en heeft daardoor geen deskundigenonclerzoek plaatsgevonden dat (mede) als basis kan dienen voor de beoordeling van de in r.o. 2.2. aangehaalde vragen. Dit betekent dat ook de vraag niet kan worden beantwoord of [ eiser ] (als redelijk handelende patiënt, of om redenen van persoonlijke aard) in de gegeven omstandigheden van de operatie zou hebben afgezien, als hij wél deugdelijk zou zijn geïnformeerd. Nu dit het gevolg is van het niet voldoen door [ eiser ] aan zijn plicht een voorschot te storten, komen de gevolgen van het ontbreken van het deskundigenrapport voor zijn rekening. Het oordeel over hoe [ eiser ] zou hebben gehandeld als de [ gedaagde ] niet in de informatieverstrekking was tekortgeschoten kan niet worden gegeven op basis van de overige door partijen in het geding gebrachte stukken. Daargelaten dat [ eiser ] geen daartoe strekkend bewijsaanbod heeft gedaan, is voor nadere bewijslevering op dit punt geen plaats meer. De conclusie is dan dat niet kan worden aangenomen dat [ eiser ] indien hij op correcte wijze over de risico's en mogelijke gevolgen van het al dan niet uitvoeren van de operatie was ingelicht, van die operatie had afgezien. Het causaal verband tussen de tekortkoming en de schade kan daarom niet worden vastgesteld.
2.9.
Ten aanzien van het twistpunt of dr. [ X ] bij de operatie niet alleen een beitel heeft gebruikt bij het verschaffen van de toegang tot het ruggenmerg, maar ook daarna, bij de eigenlijke decompressie, zijn de daarop ziende vragen aan de deskundige, te weten of uit het patiëntendossier of deskundigenonderzoek blijkt van feiten of omstandigheden waaruit dat zou kunnen volgen en of de botsplinter die op de foto's van de ruggenmerg te zien is een dergelijke omstandigheid is, ook niet door de deskundige beantwoord. Ook hier geldt, om dezelfde redenen, dat dit voor risico voor [ eiser ] komt. Dit betekent dat de rechtbank er bij haar beoordeling vanuit gaat dat het gestelde beitelen tijdens de compressie niet uit het patiëntendossier volgt, dat dit ook niet volgt uit de aanwezigheid van de botsplinter en dat er niet van kan worden uitgegaan. dat dit overigens uit het deskundigenonderzoek zou zijn gebleken. In het tussenvonnis van 11 september 2019 had de rechtbank reeds overwogen dat dit evenmin kon worden afgeleid uit de verklaring van [ eiser ] uit gestelde ongerijmdheden in de verslaglegging of uit wat [ eiser ] of zijn broer hebben verklaard over de uitlatingen van dr. [ X ] . [ X ] , [ eiser ] en zijn broer zijn allen reeds als getuigen gehoord. Ander bewijs, anders dan door middel van een deskundigenonderzoek, wat thans niet meer aan de orde is, is door [ eiser ] niet aangedragen. De conclusie is dat deze gestelde fout van dr. [ X ] en dit gestelde handelen in strijd met de professionele standaard evenmin zijn komen vast te staan.
Conclusies
2.10.
Het vorenstaande leidt er toe dat er geen grond resteert voor vorderingen van [ eiser ] . Deze zullen worden afgewezen.
2.11.
[ eiser ] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de [ gedaagde ] , waaronder die van het voorlopig getuigenverhoor, worden begroot op:
- griffierecht 1.950,00
- salaris advocaat 3.127,50 (4,5 punten x tarief € 695,00)
Totaal € 5.077,50
3.
De beslissing
De rechtbank
3.1.
wijst de vorderingen af,
3.2.
veroordeelt [ eiser ] in de proceskosten, aan de zijde van de [ gedaagde ] tot op heden begroot op € 5.077,50,
3.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.P.E.E. van Groeningen en in het openbaar uitgesproken op 9 september 2020.
Citeerwijze:www.letselschademagazine.nl/2020/RBGEL-090920