Overslaan en naar de inhoud gaan

RBOBR 020119

RBOBR 020119

Citeerwijze: www.letselschademagazine.nl/2020/RBOBR-020119


vonnis

RECHTBANK OOST -BRABANT
Civiel Recht

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch

zaaknummer / rolnummer. C/01/321746/ HA ZA 17-366

Vonnis van 2 januari 2019

in de zaak van

[ X ] ,
wonende te [ woonplaats ] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. Y.B. Boendermaker te Hilversum,

tegen

de naamloze vennootschap
NATIONALE-NEDERLANDEN SCHADEVERZEKERING MAATSCHAPPIJ N.V.,
gevestigd te 's-Gravenhage,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. C. W. Gijsbers te 's-Gravenhage.

Partijen zullen hierna [ X ] en NN genoemd worden.

1
De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 1 augustus 2018;
- de akte uitlating deskundigen bericht van [ X ] van 29 augustus 2018;
- de akte na tussenvonnis van NN van 29 augustus 2018;
- de antwoordakte na tussenvonnis van NN van 3 oktober 2018.

1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.
De verdere beoordeling in conventie en in reconventie

terugkomen op bindende eindbeslissingen

2.1.
[ X ] verzoekt de rechtbank terug te komen op bindende eindbeslissingen vervat in het tussenvonnis van 1 augustus 2018. Daarin heeft de rechtbank het eerdere oordeel van de deelgeschilrechter overgenomen en tot het hare gemaakt. Dit betekent volgens [ X ]
dat de rapportages van Schoutrop dus - anders dan [ X ] betoogt - niet tot vestiging van het medisch causaal verband tussen het eerste ongeval en de psychische klachten van [ X ] kunnen leiden. Ook oordeelt de rechtbank daarmee dat het tweede rapport niet geheel buiten beschouwing moet worden gelaten. Op deze oordelen moet volgens [ X ] worden teruggekomen.
Ten eerste heeft de rechtbank geen aandacht besteed aan de stelling van [ X ] dat NN heeft erkend dat het eerste rapport van Schoutrop als basis voor de afwikkeling kan dienen en dat NN daaraan is gebonden. Althans, de rechtbank heeft onvoldoende gemotiveerd waarom het eerste rapport niet uitsluitend als basis voor de afwikkeling kan dienen.
Ten tweede heeft de rechtbank geen aandacht besteed aan de door NN bij Schoutrop gewekte suggestie dat partijen in gezamenlijk overleg aanvullende vragen hebben gesteld, aldus [ X ] .
NN stelt in reactie hierop - kort en zakelijk weergegeven - dat geen sprake is van bindende eindbeslissingen die berusten op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag.

2.2.
De rechtbank passeert het verzoek van [ X ] . Voorop staat dat de rechter die in een tussenuitspraak één of meer geschilpunten uitdrukkelijk en zonder voorbehoud heeft beslist, hieraan in beginsel in het verdere verloop van het geding is gebonden. In het kader van de goede proces orde moet het processuele debat in een lopende gerechtelijke procedure namelijk worden beperkt tot die aangelegenheden waarover nog niet bindend is geoordeeld. De eisen van een goede procesorde kunnen echter tevens meebrengen dat de rechter aan wie is gebleken dat een eerder gegeven, maar niet in een einduitspraak vervatte, eindbeslissing berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag, bevoegd is om over te gaan tot heroverweging van die eindbeslissing, om zo te voorkomen dat hij op een ondeugdelijke grondslag een einduitspraak zou doen. Deze situatie doet zich hier niet voor. De rechtbank heeft, door overneming van het oordeel van de deelgeschilrechter, gemotiveerd beslist dat het eerste rapport van Schoutrop voor partijen niet zonder meer bindend is. Reden daarvoor is dat de beantwoording van de vraagstelling in het rapport niet geheel in lijn is met de bevindingen en conclusies, en vragen oproept. Ook acht de rechtbank het (in navolging van de deelgeschilrechter) in het licht van de geconstateerde inconsistenties niet onbegrijpelijk dat NN nadere vragen wilde stellen aan Schoutrop. Hierin ligt besloten dat de rechtbank het standpunt van [ X ] met betrekking tot de erkenning door NN passeert.
Verder heeft de rechtbank in het tussenvonnis gemotiveerd beslist waarom het tweede rapport van Schoutrop niet geheel buiten beschouwing moet worden gelaten. De omstandigheid dat die aanvullende rapportage is opgesteld zonder voldoende medewerking van [ X ] , brengt dat niet mee, aldus de rechtbank in navolging van de deelgeschilrechter. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om daarbij uitdrukkelijk in te gaan op de stelling van [ X ] dat NN bij Schoutrop de suggestie heeft gewekt dat de aanvullende vragen van partijen gezamenlijk afkomstig waren. Ook hierin is echter geen grond gelegen voor de rechtbank om terug te komen op de gegeven beslissing.

de vragen aan de deskundige

2.3.
Partijen hebben zich uitgelaten over de door de rechtbank voorgestelde vragen aan de deskundige. [ X ] stelt een aantal aanvullende vragen voor (in haar akte van 29 augustus 2018 onder a t/m d). De rechtbank overweegt daarover als volgt.
Anders dan [ X ] , ziet de rechtbank geen aanleiding om Schoutrop te vragen of hij de aanvullende vragen van NN zou hebben beantwoord, als hij had geweten dat daarover geen overleg met [ X ] was gevoerd. De rechtbank acht deze vraag (akte sub a.) niet relevant voor de beoordeling van de voorliggende vorderingen in conventie en reconventie.
De rechtbank ziet, naast de reeds door haar voorgestelde vragen, geen afzonderlijk belang bij de door [ X ] voorgestelde vraag onder b. [ X ] wil Schoutrop voorleggen in hoeverre hij in zijn tweede rapportage rekening heeft gehouden met de ernst van beide ongevallen dan wel de ongevalmechanismen, waarbij Schoutrop tevens wordt verzocht in te gaan op de karakterologische aspecten van [ X ] en de wijze waarop zij na het eerste ongeval heeft geprobeerd haar klachten te verbergen. Schoutrop was bekend met de aard en ernst van de twee ongevallen en de karakterologische aspecten van [ X ] en de rechtbank beeft geen aanwijzingen dat hij daarmee onvoldoende rekening heeft gehouden en/of zal houden. Het stellen van een uitdrukkelijke vraag op dit punt acht de rechtbank daarom niet nodig.
[ X ] stelt ook voor (haar vraag onder c.) om Schoutrop te vragen of het naar zijn mening voorstelbaar is dat een patiënt bij een revalidatietraject wordt aangemeld en aangenomen als er op dat moment geen klachten en/of beperkingen zijn. De rechtbank neemt deze vraag niet over. Voor de te nemen inhoudelijke beslissing in deze zaak, heeft de rechtbank de visie van Schoutrop op dit punt niet nodig.
De door [ X ] voorgestelde vraag onder d. behelst voor een specifiek onderdeel in wezen de vraag of Schoutrop de verhouding tussen zijn eerste en tweede rapport nader toelicht. Die vraag wordt meer in het algemeen in de door de rechtbank voorgestelde vragen al aan Schoutrop voorgelegd. De rechtbank zal in de vraagstelling aan de deskundige opnemen het verzoek om zijn conclusies te motiveren. Het staat partijen na ontvangst van de concept- deskundigenbericht vrij om - als daartoe aanleiding bestaat - de deskundige op specifieke punten nader te bevragen.

2.4.
De door NN voorgestelde vragen zijn ingegeven door de stellingen van NN dat (i) de geconstateerde tegenstrijdigheid in het eerste rapport van Schoutrop geen, althans onvoldoende onderdeel uitmaakt van de vraagstelling en (H) dat onterecht voorbij wordt gegaan aan de vraag óf het eerste ongeval een rol heeft gespeeld bij het tot uiting komen van de psychische problematiek van [ X ] .
De rechtbank ziet hierin onvoldoende aanleiding om de door NN voorgestelde vraagstelling volledig over te nemen. Wel zal de rechtbank met de opmerkingen van NN rekening houden, door aanpassing van de door haar voorgestelde vraagstelling op de hierna te vermelden wijze.

2.5.
De rechtbank is het met NN eens dat Schoutrop over de deelgeschilbeschikking van 29 december 2016 moet beschikken. De partij die het procesdossier aan Schoutrop beschikbaar moet stellen, zal daarvoor zorg moeten dragen.

2.6.
Het eerder aangekondigde deskundigenbericht zal nu worden bevolen. De rechtbank zal de heer Schoutrop benaderen om als deskundige op te treden. De deskundige zal in een later vonnis worden benoemd. Aan de deskundige zullen de in de beslissing vermelde vragen worden voorgelegd.

2.7,
In de vorige beslissing is al aangekondigd dat NN het voorschot op de kosten van de deskundige zal moeten deponeren.

3.
De beslissing

De rechtbank,

in conventie en in reconventie

3; 1.
beveelt een onderzoek door een deskundige ter beantwoording van de volgende vragen:
In uw rapport van 5 september 2014 antwoordt u op vraag 1 f:
"Sinds de kinderleeftijd heeft betrokkene moeite gehad in sociale situaties. Dankzij veel doorzettingsvermogen en haar intelligentie heeft zij maatschappelijk kunnen functioneren, zij het met beperkingen. Het ongeval in 2005 is een belastende en daarmee luxerende factor geweest bij het toenemen en escaleren van de al daarvoor bestaande problematiek. Dit geld ook hoogstwaarschijnlijk (maar in mindere mate) voor het ongeval in 2008. Op dit moment is er sprake van complexe psychiatrische
problematiek, die geleid heeft tot sociaal/maatschappelijk slecht functioneren
" .

In uw aanvullend rapport van 4 april 2016 concludeert u vervolgens:
"Mijns inziens is ongeval 1 één van de factoren geweest die heeft bijgedragen aan het ontstaan van het klachten patroon na ongeval 2. Ook andere stressactoren hebben een rol gespeeld Ik verwijs naar het antwoord op vraag 2 voor een nadere toelichting. De draagkracht van betrokkene werd overschreden door het tweede ongeval. Ongeval 2 was de druppel die de emmer deed overlopen. Na het tweede ongeval is een proces opgetreden waarin betrokkene in toenemende mate lichamelijke en
geestelijke klachten heeft gekregen. Mijns inziens is er bij de behandeling van de klachten te veel gefixeerd op de ongevallen als oorzaak van het klachtenpatroon: Er is onvoldoende stilgestaan bij het feit dal ook andere factoren een belangrijke rol hebben gespeeld bij het ontstaan. verergeren en in stand houden van het ziektebeeld
."

1. Sluiten deze antwoorden/conclusies bezien vanuit uw vakgebied op elkaar aan voor wat betreft de oorzaak van de psychische klachten van [ X ] ?
Kunt u zowel bij een bevestigend als bij een ontkennend antwoord op deze vraag nader toelichten wat op uw vakgebied voor [ X ] de gevolgen van het eerste ongeval in 2005 en van het tweede ongeval in 2008 zijn geweest?
Wilt u bij de beantwoording van deze vraag bovendien acht slaan op de overige bevindingen en conclusies in uw rapport van 5 september 2014.
2. Kunt u - gemotiveerd en onder verwijzing naar uw bevindingen in de rapporten van 5 september 2014 en 4 april 2016 - aangeven of het eerste ongeval een aandeel heeft gehad in de psychische/psychiatrische klachten van [ X ] en zo ja, welk aandeel.
3. Kunt u - gemotiveerd en onder verwijzing naar uw bevindingen in de rapporten van 5 september 2014 en 4 april 2016 - aangeven of het tweede ongeval een aandeel heeft gehad in de psychische/psychiatrische klachten van [ X ] en zo ja, welk aandeel.
4. Zijn er nog andere punten die u naar voren wilt brengen waarvan de rechter volgens u kennis dient te nemen bij de verdere beoordeling?

3.2.
bepaalt dat de zaak op de parkeerrol zal komen van 2 oktober 2019;

3.3.
draagt de griffier op de zaak op een eerdere rol te plaatsen zodra een deskundige bereid is gevonden de benoeming als deskundige te aanvaarden;

3.4.
houdt iedere verdere beslissing aan.

Dit vonnis is gewezen door mr. O.R.M. van Dam en in het openbaar uitgesproken op 2 januari 2019.


Met dank aan mr. Y. Boendermaker, Boendermaker Letselschade Advocatuur voor het inzenden van deze uitspraak.

Citeerwijze: www.letselschademagazine.nl/2020/RBOBR-020119