RBZWB 011220
- Meer over dit onderwerp:
Citeerwijze: www.letselschademagazine.nl/2020/RBZWB-011220
beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Cluster II Handelszaken
Breda
zaaknummer / rekestnummer: C/02/371354 / HA RK 20-82
Beschikking van 1 december 2020
in de zaak van
wonende te verzoekster, advocaat mr. P.W.M. Gossens te 's-Hertogenbosch,
tegen
1. publiekrechtelijke rechtspersoon DE GEMEENTE TILBURG, gevestigd te Tilburg, 2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid MANDATIS BV thodn MELIOR VERZEKERINGEN,
gevestigd te Oldenzaal, verweersters, advocaat mr. I.I. Assink te Borne.
Verzoekster zal hierna worden aangeduid als [ verzoekster ] , verweerster sub 1 als de gemeente, verweerster sub 2 als Melior. Verweersters zullen samen aangeduid worden als de gemeente C.S. (vrouwelijk enkelvoud).
1.
De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift ex art. 1019w Rv, ter griffie ingekomen op 21 april 2020, met de producties 1-14;
- de e-mail van mr. Gossens van 15 mei 2020 met als bijlage een specificatie van de werkzaamheden van mr. Gossens;
- het verweerschrift ex art. 1019w Rv, met productie 1 en 2;
- de brief van mr. Assink van 17 juni 2020 met bijlagen;
- de brief van mr. Gossens van 23 september 2020 met als bijlagen de producties 15 tot en met 18;
- de faxbrief van mr. Assink van 2 oktober 2020 met bijlagen;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling op 6 oktober 2020;
- de ter gelegenheid van de mondelinge behandeling van de zijde van de gemeente en Melior overgelegde pleitnota.
2.
Het geschil
2.1. [ verzoekster ] verzoekt de rechtbank om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. te beslissen dat de gemeente aansprakelijk is voor de schade die [ verzoekster ] heeft geleden, thans lijdt en in de toekomst nog zal lijden ten gevolge van het ongeval dat haar op 13 januari 2019 is overkomen;
2. de kosten van rechtsbijstand van [ verzoekster ] te begroten op grond van hetgeen [ verzoekster ] heeft aangegeven in punten 35 t/m 38 en te beslissen dat de gemeente en Melior in de begrote kosten van dit deelgeschil worden veroordeeld;
3.een datum te bepalen waarop dit verzoekschrift wordt behandeld en de daarop te geven beslissing aan de gemeente en Melior dient te worden toegezonden.
2.2.
De gemeente en Melior verzoeken de rechtbank om de verzoeken van [ verzoekster ] niet ontvankelijk te verklaren dan wel af te wijzen en te beslissen dat de kosten verbonden aan dit deelgeschil niet voor vergoeding in aanmerking komen.
3.
De beoordeling
3.1.
Tussen partijen staan in rechte de volgende feiten vast:
- [ verzoekster ] fietste in de nacht van 12 op 13 januari 2019 met haar echtgenoot vanuit de Piushaven in Tilburg naar Goirle.
- [ verzoekster ] en haar echtgenoot zijn vanuit de Groenstraat in Tilburg de kruising van de Groenstraat met de Winkler Prinsstraat overgestoken en links afgeslagen de Winkler Prinsstraat in. [ verzoekster ] is vervolgens ten val gekomen ter hoogte van een zogenaamde biggenrug, die als afscheiding dient tussen het fietspad en de rijbaan aan de Winkler Prinsstraat.
- [ verzoekster ] is na de val naar huis gegaan. Zij is de ochtend van 13 januari 2019 naar de Spoedeisende Hulp gegaan. Daar is vastgesteld dat er sprake was van letsel bestaande uit drie fracturen van de hand, waaraan [ verzoekster ] tweemaal geopereerd is, een fractuur van de schouder, een afgebroken tand, bont en blauw gezicht, een snee in de kin, kneuzingen van ribben, oogkas en kaak en diverse bloeduitstortingen.
- [ verzoekster ] heeft bij brief van 5 februari 2019 de gemeente aansprakelijk gesteld voor de schade als gevolg van het ongeval.
- Bij brief van 5 maart 2019 heeft Melior als aansprakelijkheidsverzekeraar van de gemeente, aansprakelijkheid van de gemeente afgewezen.
- Tussen partijen heeft nadien nog meerdere malen correspondentie over de aanspra kelijkheid van de gemeente plaatsgevonden. Dit heeft niet geleid tot wijziging van de standpunten van partijen.
3.2.
[ verzoekster ] legt aan haar verzoek ten grondslag dat er sprake is van een gebrekkige opstal waarvoor de gemeente op grond van artikel 6:174 BW aansprakelijk is. Subsidiair doet [ verzoekster ] een beroep op artikel 6:162 BW.
3.3.
De gemeente c.s. betwist de aansprakelijkheid van de gemeente voor de schade van [ verzoekster ] . Zij betwist de toedracht van het ongeval en heeft daarnaast aangevoerd dat er geen sprake is van een gebrekkige opstal in de zin van artikel 6:174 BW. Verder betwist de gemeente c.s. het causaal verband en voert zij meer subsidiair aan dat er sprake is van eigen schuld aan de zijde van [ verzoekster ] . De gemeente c.s. betwist ook dat er sprake is van onrechtmatig handelen ex artikel 6:162 BW.
Toedracht ongeval
3.4.
De toedracht van het ongeval is tussen partijen in geschil. [ verzoekster ] stelt dat zij op de Winkler Prinsstraat te Tilburg met haar fiets over een biggenrug is gevallen. Zij heeft ter onderbouwing van die toedracht voorafgaand aan de mondelinge behandeling een verklaring van haar echtgenoot in het geding gebracht. Ook heeft [ verzoekster ] een notitie overgelegd van de arts van Eerste Hulp waar zij is behandeld. De gemeente c.s betwist dat [ verzoekster ] ten gevolge van een biggenrug ten val is gekomen. Volgens de gemeente is op basis van de verklaring van de echtgenoot van [ verzoekster ] en de medische informatie alleen duidelijk dát [ verzoekster ] is gevallen maar niet wat de oorzaak van haar val is geweest. Naar het oordeel van de rechtbank bieden de door [ verzoekster ] overgelegde producties voldoende steun voor de door haar gestelde toedracht van het ongeval. Het had op de weg van de gemeente c.s. gelegen om haar betwisting van deze toedracht nader te specificeren, bijvoorbeeld door feiten te stellen waaruit volgt dat de door [ verzoekster ] gestelde oorzaak niet aannemelijk is of door onderbouwd een andere oorzaak te stellen. De enkele stelling dat het gelet op de dag en het tijdstip waarop het ongeval is gebeurd, niet ondenkbaar is dat er sprake was van alcoholgebruik door [ verzoekster ] , zonder dat daarvoor aanknopingspunten in het dossier aanwezig zijn, acht de rechtbank onvoldoende. Daarbij is ook van belang dat de gemeente c.s. in de correspondentie voorafgaande aan deze procedure de toedracht van het ongeval nimmer heeft betwist. Evenmin heeft zij [ verzoekster ] vragen over de toedracht van het ongeval gesteld. Nu de gemeente c.s. derhalve eerst in deze procedure, meer dan een jaar na het ongeval, de door [ verzoekster ] gestelde toedracht betwist zonder bovengenoemde specificatie is dit een onvoldoende gemotiveerde betwisting van die toedracht. De door [ verzoekster ] gestelde toedracht dat zij ten gevolge van een biggenrug ten val is gekomen, is daarmee komen vast te staan.
6:174 BW 3.5.
[ verzoekster ] baseert de aansprakelijkheid van de gemeente voor de schade ten gevolge van haar val over de biggenrug primair op artikel 6:174 BW. Op grond van artikel 6:174 lid 1 BW is de bezitter van een opstal die niet voldoet aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen, en daardoor gevaar voor personen of zaken oplevert, aansprakelijk wanneer dit gevaar zich verwezenlijkt, tenzij aansprakelijkheid op grond van de vorige afdeling (onrechtmatige daad) zou hebben ontbroken indien hij dit gevaar op het tijdstip van het ontstaan ervan zou hebben gekend. Ingevolge artikel 6:174 lid 2 BW rust op de gemeente als wegbeheerder de aansprakelijkheid voor de openbare weg. Niet in geschil is dat de biggenruggen als weglichaam dan wel weguitrusting onderdeel uit maken van de openbare weg, een en ander als bedoeld in art. 6:174 lid 6 BW, zodat (ook) de biggenruggen onder de risicoaansprakelijkheid van de gemeente vallen.
3.6.
In het arrest van 7 oktober 2016 (ECLI:NL:HR:2016:2283, Nijmeegse markt) heeft de Hoge Raad over de aansprakelijkheid van de wegbeheerder overwogen (r.o. 3.5.2 en verder) dat op de wegbeheerder de plicht rust ervoor te zorgen dat de toestand van de weg de veiligheid van personen en zaken niet in gevaar brengt (vgl. onder meer het nog onder het oude recht gewezen HR 20 maart 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC0549, NJ 1993/547 (Bussluis)). Deze verplichting is in art. 6:174 leden 1 en 2 BW verwoord als een risicoaansprakelijkheid. Deze aansprakelijkheid dient te worden beoordeeld aan de hand van de maatstaven die zijn ontwikkeld in HR 17 december 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN6236, NJ 2012/155 (Wilnis), rov. 4.4.3 (vgl. HR 4 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:831, NJ 2014/368 (Reaal/Deventer)). Bij het antwoord op de vraag of de weg voldoet aan de eisen die daaraan in de gegeven omstandigheden mogen worden gesteld, en dus niet gebrekkig is, komt het derhalve aan op de - naar objectieve maatstaven te beantwoorden - vraag of deze, gelet op het te verwachten gebruik of de bestemming daarvan, met het oog op voorkoming van gevaar voor personen en zaken deugdelijk is, waarbij ook van belang is hoe groot de kans op verwezenlijking van het gevaar is en welke onderhouds- en veiligheidsmaatregelen mogelijk en redelijkerwijs te vergen zijn (het arrest Wilnis, rov. 4.4.4). Deze maatstaven komen overeen met de 'kelderluikcriteria' (HR 5 november 1965, ECLI:NL:HR:1965: AB7079, NJ 1966/136 (Kelderluik)) en tevens is van belang dat het enkele feit dat de weg ter plaatse gevaar oplevert, onvoldoende is voor het oordeel dat de weg niet voldoet aan de eisen die daaraan in de gegeven omstandigheden mogen worden gesteld. . In het hiervoor reeds aangehaalde “Bussluis” arrest (ECLI:NL:HR:1992:ZC0549) waarin sprake was van een tot de weg, het weglichaam en de weguitrusting behorend object, overwoog de Hoge Raad: Vooropgesteld moet worden dat in het algemeen op de gemeente die moet zorgen dat een openbare weg in goede staat verkeert, de plicht rust ervoor te zorgen dat de toestand van de weg de veiligheid van personen en zaken niet in gevaar brengt. Hieruit vloeit voort dat, wanneer de gemeente ter fysieke ondersteuning van verkeersmaatregelen een weg zodanig inricht dat deze zonder beveiligingsmaatregelen gevaar oplevert voor personen of zaken, zij door deugdelijke beveiligingsmaatregelen, zoals waarschuwingen, ervoor zorg behoort te dragen dat de veiligheid van personen en zaken voldoende gewaarborgd blijft, waarbij de gemeente mede in aanmerking heeft te nemen dat niet alle verkeersdeelnemers steeds de nodige voorzichtigheid en oplettendheid zullen betrachten. Indien deze veiligheid niet voldoende kan worden gewaarborgd, dient de gemeente van een zodanige inrichting van de weg af te zien. Hieruit volgt dat indien sprake is van objecten die behoren tot de weg, het weglichaam of de weguitrusting, de gebrekkigheid als bedoeld in artikel 6:174 BW ook kan zijn gelegen in de omstandigheid dat voor een gevaarlijke situatie onvoldoende is gewaarschuwd (vergelijk ook met de uitspraak van het Hof 's-Gravenhage van 20 mei 1999, ECLI:NL:GHSGR:1999:AD3054).
3.7.
[ verzoekster ] stelt dat er sprake is van een gebrekkige opstal omdat de biggenruggen niet of nauwelijks zichtbaar zijn omdat zij dezelfde kleur hebben als het asfalt eromheen, terwijl ook de belijning naast de biggenruggen niet meer goed zichtbaar en niet meer reflecterend is. Volgens [ verzoekster ] had de gemeente er rekening mee moeten houden dat fietsers bij het afslaan niet recht maar schuin oversteken en heeft zij door juist op deze plek slecht waarneembare biggenruggen te plaatsen een dermate gevaarlijke situatie in het leven geroepen dat de kans op ongevallen groot is. Het had op de weg van de gemeente gelegen om te waarschuwen voor de aanwezigheid van de biggenruggen en veiligheidsmaatregelen te treffen bijvoorbeeld door het wit of geel verven van de biggenruggen of het aanbrengen van reflectoren of het plaatsen van een waarschuwingsbord, hetgeen eenvoudige en goedkope veiligheidsmaatregelen zijn, aldus [ verzoekster ] .
3.8.
De gemeente c.s. stelt dat de rijbaan en het fietspad in een uitstekende staat van onderhoud verkeren, dat de belijning in orde is en dat er een goed functionerende straatverlichting is. De gemeente c.s. betwist voorts dat de biggenruggen niet goed zichtbaar zijn. Volgens de gemeente hebben de biggenruggen een afwijkende kleur ten opzichte van het naastgelegen fietspad terwijl aan weerszijden van de biggenruggen witte doorgetrokken strepen staan zodat er sprake is van contrast met de biggenruggen zelf. Zij stelt verder voldoende veiligheidsmaatregelen te hebben genomen nu de aanwezigheid van de biggenruggen wordt ingeleid door een zwart-witte verkeerszuil en inleidende markering op het wegdek terwijl het verkeersbord G11 duidelijk maakt dat fietsers verplicht gebruik moeten maken van het fietspad. Er zijn bij de gemeente ook geen meldingen van ongevallen of gevaarlijke situaties als gevolg van de situatie aan de Winkler Prinsstraat binnengekomen. De biggenruggen dienen juist ter bescherming van de fietsers. De gemeente heeft daarnaast nog aangevoerd dat zij bij de weginrichting geen rekening hoefde te houden met onvoorzichtigheid zoals bij [ verzoekster ] het geval was. Verder heeft de gemeente aangevoerd dat de kans op ongevallen en op letsel door de biggenruggen zeer klein is en dat andere maatregelen niet van haar konden worden verwacht.
3.9.
De rechtbank stelt op grond van de niet betwiste stellingen van partijen en de in het geding gebrachte foto's en video-opname vast dat de feitelijke situatie ter plaatse van het ongeval aldus is dat wanneer men als fietser komende uit de Groenstraat het kruispunt Groenstraat - Winkler Prinsstraat te Tilburg oversteekt om vervolgens links af te slaan naar het fietspad op de Winkler Prinsstraat, men aan de linkerhand een zwarte-witte verkeerszuil passeert met een verkeersbord, G11, dat een verplicht fietspad aanduidt. Daarachter begint de afbakening van het fietspad van de rijbaan door biggenruggen. Aan weerszijden van de biggenruggen is een doorgetrokken witte belijning aangebracht. De biggenruggen hebben de kleur van het asfalt, gelijk aan de rijbaan, en het fietspad is rood.
3.10.
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de overgelegde foto's en de video opname dat de biggenruggen niet goed c.q. onvoldoende zichtbaar zijn. Dit geldt eens te meer in het donker en bij regenachtige weersomstandigheden zoals ten tijde van het ongeval van [ verzoekster ] . Het feit dat het fietspad een andere kleur heeft dan de biggenruggen heeft uitsluitend tot gevolg dat het fietspad zelf door het kleurcontrast goed zichtbaar is maar heeft, anders dan de gemeente betoogt, geen effect op de zichtbaarheid van de biggenruggen. De belijning aan weerszijden van de biggenruggen draagt, anders dan de gemeente nog betoogt, evenmin bij aan de zichtbaarheid van de biggenruggen zelf. [ verzoekster ] heeft nog aangevoerd dat de belijning niet goed is onderhouden, niet goed meer zichtbaar is en ook niet goed meer reflecteert. De juistheid van die stelling kan echter niet dan wel onvoldoende uit de foto's worden afgeleid. Bovendien heeft [ verzoekster ] ter zitting verklaard dat zij wist dat daar een fietspad liep. In hoeverre dat door de belijning kwam, wist zij blijkens haar verklaring niet meer. In zoverre draagt de (staat van de) belijning niet zelfstandig bij aan de gebrekkigheid van de weg. Dit laat echter onverlet dat, zoals hiervoor overwogen, er sprake is van een gevaar aan de weg nu de biggenruggen niet voldoende zichtbaar zijn. Voorts staat als onvoldoende betwist vast dat de biggenruggen een obstakel vormen en dat wanneer een fietser tegen de biggenruggen aanrijdt er een aanzienlijk risico is om ten val te komen met letsel tot gevolg. In zoverre heeft de gemeente met het plaatsen van de biggenruggen een verkeersgevaarlijke situatie in het leven geroepen. De vraag is dan of de gemeente voldoende maatregelen heeft genomen om dit gevaar weg te nemen en op voldoende wijze op deze situatie te attenderen, rekening houdend met de omstandigheid dat niet alle weggebruikers de nodige voorzichtigheid en oplettendheid zullen betrachten, een en ander als onder 3.6 overwogen. Zoals hiervoor vastgesteld staat er aan het begin van het fietspad een zwart-witte zuil met een verkeersbord G11, hetgeen duidt op een verplicht fietspad. Naar het oordeel van de rechtbank is dit geen dan wel een onvoldoende waarschuwing voor de aanwezigheid van gevaarlijke obstakels achter die zuil, zoals in dit geval de biggenruggen. Dergelijke zuilen worden in verschillende verkeerssituaties toegepast en gesteld noch gebleken is dat die specifiek als functie hebben om te waarschuwen voor obstakels daarachter. In dit geval stond er in de zuil een paal met daarop een verkeersbord, zodat evengoed aangenomen kon worden dat die zuil attendeerde op de aanwezigheid van die paal in het wegdek. Ook de belijning naast de biggenruggen kan niet als een voldoende waarschuwing worden gezien nu vaststaat dat deze de zichtbaarheid van de biggenruggen niet vergroot. De gemeente had dan ook aanvullende maatregelen moeten treffen die de zichtbaarheid van de biggenruggen zou vergroten zoals bijvoorbeeld het verven van de biggenruggen in een andere kleur en/of het aanbrengen van reflectoren op de biggenruggen. Ook had de gemeente waarschuwingsborden kunnen plaatsen aan het begin van het fietspad. De rechtbank volgt de gemeente c.s. dus niet in haar standpunt dat zij voldoende maatregelen heeft getroffen. Dit alles geldt te meer nu de gemeente er rekening mee moet houden dat fietsers niet rechtdoor maar schuin de kruising oversteken. Dat een ongeval als het onderhavige volgens de gemeente c.s. niet eerder zou zijn voorgekomen, hetgeen [ verzoekster ] overigens betwist, maakt het voorgaande niet anders. Conclusie is dan ook dat er sprake is een gebrekkige opstal in de zin van artikel 6:174 BW zodat de gemeente aansprakelijk is voor de ten gevolge van het ongeval geleden schade van [ verzoekster ] .
Causaal verband
3.11.
Nu voldoende is komen vast te staan dat [ verzoekster ] ten val is gekomen door de biggenruggen die zij stelt niet te hebben gezien en is komen vast te staan dat de biggenruggen onvoldoende zichtbaar waren, is het causaal verband tussen de gebrekkige opstal en het ongeval daarmee gegeven. Het verweer van de gemeente c.s. wordt dan ook verworpen.
Eigen schuld [ verzoekster ]
3.12.
De gemeente c.s. heeft nog een beroep gedaan op eigen schuld van [ verzoekster ] ex artikel 6:101 BW. De gemeente c.s. voert aan dat de omstandigheden die voor rekening en risico van [ verzoekster ] komen een dermate grote rol hebben gespeeld bij het ontstaan van het ongeval dat voor zover er al sprake zou zijn van omstandigheden die aan de zijde van de gemeente die bijdragen aan het ontstaan van het ongeval, deze daarbij in het niet vallen. Zo is [ verzoekster ] schuin over de kruising en vervolgens een stuk over de rijbaan gefietst, waarbij zij een bord dat een verplicht fietspad aangeeft, heeft genegeerd en aan de verkeerde zijde is gepasseerd. Deze omstandigheden zijn niet in geschil. De rechtbank is van oordeel dat als [ verzoekster ] de kruising niet zo schuin was overgestoken als zij heeft gedaan en de verkeerszuil niet aan de verkeerde kant was gepasseerd, ze niet over de biggenruggen gevallen zou zijn. In zoverre hebben de eigen gedragingen van [ verzoekster ] bijgedragen aan het ontstaan van de schade. Naar het oordeel van de rechtbank leiden de aan partijen toe te rekenen omstandigheden tot een causale verdeling van 2/3e deel voor de gemeente en 1/3° deel voor [ verzoekster ] . De rechtbank ziet in de ernst van de wederzijdse fouten en de overige omstandigheden van het geval geen grond voor een correctie hiervan op grond van de billijkheid. Partijen hebben daarop ook geen beroep gedaan en geen omstandigheden aangevoerd die tot een andere verdeling zouden moeten leiden.
Conclusie
3.13.
[ verzoekster ] heeft de rechtbank verzocht te beslissen dat de gemeente aansprakelijk is. De rechtbank begrijpt dit als een verzoek om een verklaring voor recht met betrekking tot aansprakelijkheid van de gemeente. Nu de gemeente c.s. terecht een beroep heeft gedaan op eigen schuld van [ verzoekster ] en dit van invloed is op de (mate van) aansprakelijkheid van de gemeente voor de schade van [ verzoekster ] , wordt het verzoek toegewezen als hierna te melden.
Kosten deelgeschil
3.14.
Artikel 1019aa Rv bepaalt dat de rechter de kosten van de deelgeschilprocedure aan de zijde van de benadeelde begroot, waarbij alle redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW in aanmerking worden genomen. Begroting kan alleen achterwege blijven, als de deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld. Nu het verzoek voor een groot deel wordt toegewezen is daarvan geen sprake, zodat de rechtbank de kosten die [ verzoekster ] voor deze procedure heeft gemaakt, zal begroten.
3.15. Bij de begroting van de kosten moet de rechtbank de zogenaamde “dubbele redelijkheidstoets” hanteren; zowel het inroepen van rechtsbijstand als de daarvoor gemaakte kosten moeten redelijk zijn. [ verzoekster ] stelt in het verzoekschrift een bedrag van € 2.075,15 aan kosten te hebben gemaakt, dat wil zeggen 7 uur tegen het door de raadsman van [ verzoekster ] gehanteerde uurtarief van € 245,- (excl btw), een en ander overeenkomstig de overgelegde specificatie van de kosten. Mr. Gossens heeft ter zitting aangegeven dat er nog 4 uur aan de voorbereiding van de zitting en de zitting zelf is besteed. Daarmee komt het urentotaal op 11 uren tegen een uurtarief van € 245,- excl btw. De rechtbank acht de totale tijdsbesteding gezien de aard van het deelgeschil en de complexiteit ervan, niet bovenmatig. Ook het uurtarief van € 245,- excl btw is redelijk. Daarmee worden de kosten begroot op 11 uur * €245,-, oftewel een bedrag van € 2.695,-, te vermeerderen met 21 % btw en het griffierecht van € 297,00.
3.16.
Omdat de aansprakelijkheid van de gemeente is komen vast te staan, zal de rechtbank de gemeente c.s. veroordelen tot betaling van de deelgeschilkosten.
4.
De beslissing
De rechtbank
4.1.
verklaart voor recht dat de gemeente aansprakelijk is voor het 2/3e deel van de schade die [ verzoekster ] heeft geleden, thans lijdt en in de toekomst nog zal lijden ten gevolge van het ongeval dat haar op 13 januari 2019 is overkomen;
4.2.
begroot de deelgeschilkosten aan de zijde van [ verzoekster ] op een bedrag van€ 2.695,- aan honorarium (11 uur * € 275,-) te vermeerderen met 21 % btw en het griffierecht van € 297,00 en veroordeelt de gemeente en Melior tot betaling van deze kosten;
4.3.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.M. van 't Nedereind en in het openbaar uitgesproken op 1 december 2020
Met dank aan mevrouw mr. P. Gossens, Jeroen Bosch Advocaten voor het inzenden van deze uitspraak.
Citeerwijze: www.letselschademagazine.nl/2020/RBZWB-011220