Overslaan en naar de inhoud gaan

GHDHA 180122

Citeerwijze: www.letselschademagazine.nl/2022/GHDHA-180122

arrest

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht

Zaaknummer : 200.157.778/01

Rolnummer rechtbank : 1240637 \CV EXPL 13-940

arrest van 18 januari 2022

in de zaak van

[appellant],
wonende te [woonplaats], gemeente [gemeente],
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. W.A. van Veen te Utrecht,

tegen

Heineken Nederlands Beheer B.V.,
gevestigd te Zoeterwoude,
geïntimeerde,
hierna te noemen: Heineken,
advocaat: mr. W.A.M. Rupert te Rotterdam.

Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

Bij tussenarrest van 7 april 2020 zijn deskundigen benoemd. Dezen hebben op 11 mei 2021 hun deskundigenrapport uitgebracht. Daarop hebben partijen bij memories met producties gereageerd, eerst [appellant], daarna Heineken. Partijen hebben wederom arrest gevraagd.

De verdere beoordeling van het hoger beroep

1. Bij tussenarrest van 19 september 2017 zijn als deskundigen benoemd dr. P.M. van Roermund, orthopedisch chirurg, en dr. P.H.J.M. Elsenburg, neurochirurg. Deze deskundigen hebben op 17 mei 2018 rapport uitgebracht. Dit rapport is besproken in het tussenarrest van 5 november 2019.

2. Van Roermund en Elsenburg stelden dat zij niet in staat zijn een antwoord te geven op de vraag of de rugklachten van [appellant] het gevolg zijn van de aard en de wijze van uitvoering van zijn werkzaamheden bij Heineken. Ze hebben in hun rapport verder verklaard dat het aantonen dan wel uitsluiten van een causaal verband tussen de door [appellant] verrichte (zware) werkzaamheden en zijn klachten ligt op het vakgebied van de arbeidsdeskundige en/of bedrijfsgeneeskundige, die mogelijk wel een antwoord op deze vraag kunnen geven. Daarbij merken zij op dat een gedetailleerde inventarisatie van blootstelling van de rug aan verschillende activiteiten als tillen, duwen, trekken, et cetera in de zin van hoe vaak, hoe lang, hoe zwaar op het terrein van de bedrijfsgeneeskundige en/of de arbeidsdeskundige liggen.

3. Vervolgens zijn bij tussenarrest van 7 april 2020 dr. P.P.F.M. Kuijer, consulent arbeidsgebonden aandoeningen bewegingsapparaat, en dr. B. Sorgdrager, klinisch arbeidsgeneeskundige, beiden werkzaam voor de Polikliniek Mens en Arbeid van Amsterdam UMC, als deskundigen benoemd.

4. In het rapport van deze laatste twee deskundigen is geantwoord op de aan hen gestelde vragen, als volgt.

1. Kunt u een gedetailleerde inventarisatie maken van de blootstelling van de rug aan verschillende activiteiten als tillen, duwen, trekken gedurende het dienstverband van betrokkene?

Antwoord:

Zoals gevraugd zijn we uitgegaan van het werk zoals beschreven in de paragrafen 2.3 tot en met 2.6 van het arrest van 21 maart 2017. Helaus hebben we geen aanvullende informatie kunnen krijgen over productiecijfers. Op basis van het 6-stappen plan van het Nederlands centrum voor beroepsziekten en de gerapporteerde klachten is vooral het tillen (en drugen) vun dle zilure lasten van belang voor het ontstaan van de klachten aan de rug en de bovenste ledematen in het bijzonder de elleboog en pols. Doordat in alle vier de perioden de lasten veelal dagelijks de maximaal canvaardbare le tillen last van 23 kg voor ideale tilsituaties overschreden, en naar verwachting ook de genoemde risicofactoren uit de twee beroepsziekteregistratierichtlijnen, en de bevestiging van deze risico's voor het tillen vam vuiten op basis van de tree biomechanische studies (Jones 2005, Cavaguchi 2019) is volgens ons een meer gedetailleerde cunalyse niet nodig."

2. Hoe waarschijnlijk (zeer waarschijnlijk - waarschijnlijk - mogelijk - onwaarschijnlijk - zeer onwaarschijnlijk) acht u het dat betrokkene de door u aangetroffen klachten/beperkingen heeft gekregen als gevolg van het verrichten van de werkzaamheden zoals onder 2.3 tot en met 2.6 van het arrest van 21 maart 2017 omschreven? Kunt u uw antwoord motiveren, onder meer door daarbij ook eventueel aan de orde zijnde buiten de arbeid gelegen risicofactoren (zoals bijvoorbeeld erfelijke aanleg, overgewicht en degeneratie) bij uw overwegingen te betrekken, mede onder verwijzing naar de meest recente toonaangevende literatuur? Kunt u bij uw antwoord expliciet betrekken in hoeverre er in de internationale medische wetenschap anno 2019 consensus bestaat over de vraag of de werkzaamheden van betrokkene zoals opgesomd onder 2.3, 2.4 en 2.5 van het arrest van 21 maart 2017 rugklachten als de onderhavige kunnen veroorzaken dan wel de kans op dergelijke rugklachten aanmerkelijk vergroten? Wijkt uw eigen opvatting over het causaal verband tussen de door betrokkene verrichte werkzaamheden en zijn rugklachten af van de (eventueel bestaande) heersende leer en zo ja, in hoeverre? Bestaan er voor zover u weet op dit punt verschillen van inzicht tussen verschillende medische specialismen? Zo ja, welke verschillen en tussen welke specialismen bestaan deze? Kunt u uw antwoord zo mogelijk mede uitdrukken in een waarschijnlijkheidspercentage?

Antwoord:

"De klachten van rug en de bovenste ledematen, in het bijzonder de elleboog en pols zijn zeer waarschijnlijk veroorzaakt door het werk, zoals door ons betoogd op basis van het zes stappenplan. Wij schatten voor de aspecifieke rugklachten de bijdrage van werk 70-80% en voor de aspecifieke klachten cran de bovenste ledematen, met name elleboog en pols op 60-75%. Dit is in lijn met de twee beroepsziekteregistratierichtlijnen (inclusief de beide achtergronddocumenten die zijn gemaakt op basis van de medische literatuur en consensusbijeenkomsten met internationale medisch deskundigen) en de aangehaalde specifieke internationale peerreviewed medische literatuur (Jones 2005, Cavaguchi 2019) en de recent herziene en geaccordeerıle multidisciplinaire richtlijn Lage Rugpijn en Lumbosacraal Radiculair. Syndroom voor bedrijfsartsen en verzekeringsartsen. In de projectgroep van deze richtlijn zaten naast bedrijfs- en verzekeringsartsen ook vertegenwoordigers van andere relevante medisch specialisten zoals orthopedie, neurologie, en revalidatie. Onze mening is dus in lijn met de medische literatuur, de arbeidsgeneeskunde en andere medisch specialismen, zo ver als deze laatste specialismen duur kennis over hebben."

3. Zou uw antwoord op vraag 2 anders luiden indien de tussen 1975 en 2 november 1986 verrichte werkzaamheden buiten beschouwing zouden worden gelaten? Met andere woorden: hoe waarschijnlijk acht u het dat betrokkene de door u aangetroffen klachten/beperkingen zou hebben gekregen als hij uitsluitend de beschreven werkzaamheden van 2 november 1986 tot 2002 zou hebben verricht? Kunt u uw antwoord zo mogelijk mede uitdrukken in een waarschijnlijkheidspercentage?

Antwoord:

Doordat ook dit werk risicovol is conform de beide beroepsziekteregistratierichtlijnen inclusief de NIOSH-formule, is ons antwoord hetzelfde. Wij schatten voor de aspecifieke rugklachten de bijdrage van werk 70-80% en voor de aspecifieke klachten aan de bovenste ledematen, met name elleboog en pols op 60-75%."

5. [appellant] stelt dat het causaal verband tussen de arbeidsomstandigheden en zijn lage rugklachten uit het rapport van de deskundigen Kuijer en Sorgdrager is komen vast te staan. De gehanteerde beroepsziekteregistratierichtlijnen inclusief de NISO- formule lenen zich volgens [appellant] voor het vaststellen van een dergelijk causaal verband.

6. Heineken voert aan dat Van Roermund en Elsenburg op de vraag naar de waarschijnlijkheid dat de rugklachten van [appellant] het gevolg zijn van de aard en wijze van de uitvoering van zijn werkzaamheden geantwoord dat "onduidelijk blijft waar, wanneer en waarom aspecifieke rugpijn ontstaat" en dat daarom "de relatie bij betrokkene tussen overbelasting, erfelijke aanleg, overgewicht, degeneratie en aspecifieke rugklachten onopgehelderd (blijft]". Het benoemen van de deskundigen Kuijer en Sorgdragen is volgens Heineken opmerkelijk, ook al omdat Van Roermund en Elsenburg al hadden aangegeven dat zij onderzoek vanuit een andere discipline niet aangewezen achten. De rapportage van Kuijer en dr. Sorgdrager is om verschillende redenen onhoudbaar. Deugdelijk onderzoek naar de causaliteit heeft niet plaatsgevonden en de conclusie op dat punt, met name ten aanzien van de gehanteerde waarschijnlijkheidspercentages, is niet te volgen. De NIOSH- formule is een preventieformule en niet geschikt om medische causaliteit vast te stellen in aansprakelijkheidszaken. Buiten de arbeid gelegen risicofactoren (zoals bijvoorbeeld erfelijke aanleg, overgewicht en degeneratie) zijn niet in de motivering betrokken. Evenmin is gebleken dat de bevindingen van Van Roermund en Elsenburg zijn meegewogen. Volgens Heineken wekken Kuijer en Sorgdrager de schijn van vooringenomenheid, vanwege mededelingen op de website van de Polikliniek Mens en Arbeid. Hun rapport is onbruikbaar, aldus nog steeds Heineken.

7. Het hof ziet zich naar aanleiding van de uitgebrachte rapporten van de vier genoemde deskundigen, en de daarop gegeven reacties van partijen, gesteld voor een aantal vragen die bespreking en beantwoording behoeven. Er bestaat dan ook aanleiding een (meervoudige) mondelinge behandeling te gelasten in aanwezigheid - fysiek of digitaal - van deze vier deskundigen. Daarbij zal het in de kern gaan om de volgende vragen.

1. Van Roermund en Elsenburg geven aan dat meerdere factoren kunnen leiden tot aspecifieke lage rugklachten, zoals veroudering, trauma, infecties, systeemziektes zoals diabetes, overgewicht, genetische factoren en mechanische overbelasting (p. 32). De vraag is of deze opsomming limitatief is en in het bevestigende geval: of het zich niet voordoen van factoren tot een conclusie kan leiden over de waarschijnlijkheid dat de overblijvende factoren causaal zijn voor deze rugklachten.

2. De advocaat van. [appellant] heeft twee vragen gesteld over feitelijke onjuistheden in het rapport van Van Roermund en Elsenburg (p. 35). Het gaat dan om de melding dat beide broers van [appellant] bekend zijn met lage rugklachten en dat het gewicht van [appellant] 133,5 kg bedraagt. Op deze vragen is geantwoord dat de correctie van deze meldingen niet van invloed is geweest op de beantwoording van de vraagstelling van het hof. De vraag is waarom deze invloed er niet is (geweest), gegeven het feit dat zowel genetische factoren als overgewicht volgens beiden zouden kunnen leiden tot aspecifieke rugklachten.

3. Zijn de gehanteerde beroepsziekteregistratierichtlijnen inclusief de NISO formule en de bijbehorende beoordeling volgens het zes stappenplan, geschikt om de medische causaliteit tussen de aspecifieke lage rugklachten van [appellant] en de arbeidsomstandigheden bij Heineken te beoordelen en/of vast te stellen? En in het bevestigende geval: hoe is het verschil tussen de bevindingen van Kuijer en Sorgdrager aan de ene kant en die van dr. L.A.M. Elders, bedrijfsarts-klinisch arbeidsgeneeskundige verbonden aan EMCare, aan de andere kant te verklaren, en wat is de betekenis van de (nader te specificeren) tilindex in dit verband?

4. Dienen in het kader van de door de deskundigen Kuijer Sorgdrager gebruikte instrumenten objectieve, kwantitatieve blootstellingsgegevens verzameld te worden aan de hand van gegevens uit werkplekonderzoek of is dit verder niet vereist wanneer voldoende aannemelijk is dat meer is getild dan de maximale last?

5. Hebben de deskundigen Kuijer en/of Sorgdrager eigen onderzoek gedaan naar de aspecifieke rugklachten en, zo ja, waaruit heeft dat onderzoek bestaan? Op welke gronden is, in het ontkennende geval, volstaan met een Functionele Capaciteiten Evaluatie door een oefentherapeut?

6. Hoe hebben de deskundigen Kuijer en Sorgdrager het scoreformulier gebruikt en ingevuld om tot hun conclusies te komen en kunnen zij hun scores noemen en/of toelichten?

7. Om welke redenen hebben de deskundigen Kuijer en Sorgdrager een lijst met beperkingen opgenomen en de validiteit beoordeeld?

8. Op welke wijze hebben Kuijer en Sorgdrager de bevindingen van Van Roermund en Elsenburg in hun beoordeling betrokken?

9. Dient de aandoening in de borstwervelkolom (DISH) bij de oordeelsvorming van de deskundigen te worden betrokken en, zo ja, op welke wijze?

10. Waarom achten Kuijer en Sorgdrageo de' (voormalige) hobby's van [appellant], met name het vaandeldragen en het, biljarten, niet van belang voor hun bevindingen?

8. Het hof tekent bij het voorgaande nog aan dat het de beschouwingen van de deskundigen Kuijer en Sorgdrager over de klachten van de bovenste extremiteit en de aspecifieke klachten in de knieën in elk geval niet bij de verdere beoordeling zal betrekken, omdat deze buiten de vraagstelling aan de deskundigen vallen en geen onderwerp vormen van het (thans resterende) geschil.

9. Het bepalen van een mondelinge behandeling in aanwezigheid van de vier deskundigen vraagt om organisatie. Mevrouw mr. A. Vonk, senior juridisch medewerker van dit hof, zal met partijen en de deskundigen contact opnemen om deze mondelinge behandeling te organiseren. De deskundigen zal tevens worden gevraagd om opgave te doen van de kosten die aan hun betrokkenheid zijn verbonden. Deze kosten zullen worden begroot en komen vooralsnog voor rekening van [appellant].

10. Het hof zal de behandeling van de zaak aanhouden.

Beslissing

Het hof;

- beveelt partijen in persoon, als het om een rechtspersoon gaat, deugdelijk vertegenwoordigd door een persoon die van de zaak op de hoogte is en bevoegd is om een schikking aan te gaan, vergezeld van hun raadslieden, voor het verstrekken van inlichtingen en het beproeven van een minnelijke regeling te verschijnen voor het hof in één der zalen van het Paleis van Justitie, Prins Clauslaan 60 te Den Haag;
- bepaalt dat, partijen voor het vaststellen van de mondelinge behandeling opgave te doen van hun verhinderdata in de maanden februari tot en met mei van 2022:
- verstaat dat het hof reeds beschikt over een kopie van de volledige procesdossiers in eerste aanleg en in hoger beroep, inclusief producties, zodat overlegging daarvan voor de mondelinge behandeling niet nodig is;
- bepaalt dat partijen de bescheiden waarop zij voor het overige een beroep zouden willen doen, zullen overleggen door deze uiterlijk twee weken vóór de mondelinge behandeling in kopie aan de griffie handel en aan de wederpartij te zenden;
- houdt iedere verdere beslissing aan.

Dit arrest is gewezen door mrs. R.S. van Coevorden, P.M. Verbeek en M.J. van der Ven, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 januari 2022 in aanwezigheid van de griffier.

Citeerwijze: www.letselschademagazine.nl/2022/GHDHA-180122