Hof Amsterdam 040314 voeging voormalig advocaat in verjaringszaak slachtoffer tov wam-verzekeraar en verzekerde
- Meer over dit onderwerp:
Hof Amsterdam 040314 voeging voormalig advocaat in verjaringszaak slachtoffer tov wam-verzekeraar en verzekerde
2
Beoordeling
In het incident
2.1
Het gaat in deze zaak, kort samengevat en voor zover in dit incident van belang, om het volgende. [geïntimeerde] heeft in eerste aanleg de veroordeling gevorderd van London en/of [appellant sub 2], althans [X], tot betaling van € 197.080,-, vermeerderd met de wettelijke rente, alsmede de vergoeding van haar overige schade, nader op te maken bij staat, en de vergoeding van haar buitengerechtelijke- en proceskosten, waaronder begrepen de nakosten. Hieraan heeft [geïntimeerde] ten grondslag gelegd dat London en/of [appellant sub 2] aansprakelijk zijn voor de schade die zij als gevolg van een verkeersongeval op 28 maart 1996 - waarbij [appellant sub 2] met een door hem bestuurde taxi is aangereden tegen een door [geïntimeerde] bestuurde auto - heeft geleden en nog zal lijden. Voor zover London en/of [appellant sub 2] niet meer gehouden zijn tot vergoeding van die schade, omdat de betreffende aanspraken door verjaring zijn tenietgegaan, heeft [geïntimeerde] haar voormalig advocaat [X] aangesproken tot vergoeding van genoemde schade, op de grond dat hij niet tijdig de verjaring heeft gestuit. Bij het bestreden tussenvonnis heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het beroep op verjaring van London gehonoreerd en dat van [appellant sub 2] verworpen en, voorts, hoger beroep van dat tussenvonnis opengesteld.
2.2
Van voormeld vonnis hebben London c.s. hoger beroep ingesteld. [X] heeft voeging aan de zijde van [geïntimeerde] gevorderd op de grond dat hij belang heeft bij het onderhavige geding, omdat een ongunstige uitspraak voor [geïntimeerde] in hoger beroep zijn rechtspositie nadelig kan beïnvloeden. Immers, indien in hoger beroep wordt geoordeeld dat de vordering van [geïntimeerde] op zowel London als [appellant sub 2] is verjaard, zal vaststaan dat [X] een beroepsfout heeft gemaakt en zal hij, indien [geïntimeerde] bewijst dat zij als gevolg van het ongeval van 28 maart 1996 méér schade heeft geleden dat tot nu toe door London is vergoed, gehouden zijn die schade te vergoeden. Indien het vonnis van de rechtbank wordt bekrachtigd, zal vaststaan dat [X] niet gehouden is bedoelde schade van [geïntimeerde] te vergoeden, aldus steeds [X].
2.3
London c.s. hebben tegen de vordering tot voeging verweer gevoerd. Zij hebben, kort gezegd, aangevoerd dat [X] geen (voldoende) belang heeft bij zijn incidentele vordering, omdat de procedure in eerste aanleg niet is afgerond en (dus) nog geen oordeel is gegeven over de eventuele toewijsbaarheid van de vordering van [geïntimeerde] op [X]. Daarnaast zijn de belangen van [X] en [geïntimeerde] in appel identiek, zodat al hetgeen [X] zou willen stellen en betwisten door [geïntimeerde] kan worden - en reeds is - gesteld en betwist. Een toewijzing van de gevorderde voeging zal de appelprocedure dan ook nodeloos vertragen en compliceren. Daar komt bij dat geen sprake is van een risico op tegenstrijdige beslissingen, omdat de procedure in hoger beroep uitsluitend de rechtsstrijd tussen London c.s. en [geïntimeerde] betreft. Uit recente (lagere) rechtspraak volgt bovendien dat voor toewijzing van een vordering tot voeging vereist is dat de uitkomst van een procedure feitelijke of juridische werking heeft tegenover de partij die voeging vordert, hetgeen hier niet het geval is, aldus steeds London c.s.
2.4
Het hof neemt bij de beoordeling van de incidentele vordering tot voeging op de voet van artikel 217 Rv tot uitgangspunt, kort gezegd, dat voor toewijzing van de vordering tot voeging moet blijken van een belang van de voegende partij bij de uitkomst van de procedure omdat deze rechtens of feitelijk gevolgen voor (een door het recht toegekende of beschermde aanspraak van) hem kan hebben. Daarbij moet steeds de strekking van de voeging in aanmerking worden genomen, te weten de proceseconomie en het voorkomen van tegenstrijdige of niet met elkaar in overeenstemming zijnde uitspraken.
2.5
Uit hetgeen [X] heeft aangevoerd is voldoende gebleken dat hij, in verband met nadelige gevolgen die een uitspraak in hoger beroep tussen London c.s. en [geïntimeerde] feitelijk of juridisch voor hem kan hebben, voldoende belang heeft bij voeging in de onderhavige procedure aan de zijde van [geïntimeerde]. [X] en [geïntimeerde] hebben beiden belang bij een bekrachtiging van het bestreden vonnis en beogen eenzelfde uitkomst van het geding in hoger beroep. De omstandigheid dat geen sprake is van een risico op tegenstrijdige beslissingen, zoals London c.s. hebben gesteld leidt niet tot een andere conclusie, evenmin als de door London c.s. gememoreerde jurisprudentie. Dat als gevolg van voeging door [X] de procedure enigszins zal worden vertraagd is juist maar onvoldoende reden de vordering af te wijzen. ECLI:NL:GHAMS:2014:654