Overslaan en naar de inhoud gaan

Hof Amsterdam 201216 Risico van proceskostenveroordeling niet schriftelijk medegedeeld aan cliënt; mondelinge toelichting onvoldoende weersproken

Hof Amsterdam 201216 Risico van proceskostenveroordeling niet schriftelijk medegedeeld aan cliënt; mondelinge toelichting onvoldoende weersproken. 

2 Feiten
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder a tot en met e de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
2.1.
[geïntimeerde] heeft Ons Witte Huis bijgestaan als advocaat in een procedure die Ons Witte Huis heeft gevoerd tegen de gemeente Beverwijk. Ons Witte Huis procedeerde op basis van een toevoeging.

2.2.
Ons Witte Huis heeft de procedure tegen de gemeente Beverwijk verloren en is bij vonnis van 26 juni 2013 in de door de gemeente Beverwijk gemaakte proceskosten veroordeeld, die € 3.621 aan griffiegeld bedroegen en € 5.000 aan salaris gemachtigde. Ons Witte Huis is niet tegen deze beslissing in hoger beroep gegaan.

2.3.
Ons Witte Huis heeft bij brief van 19 mei 2014 bij de Deken van de Orde van Advocaten geklaagd over [geïntimeerde] . De klacht hield in dat [geïntimeerde] , voorafgaand aan de door Ons Witte Huis ingezette procedure tegen de gemeente Beverwijk, schriftelijk noch mondeling Ons Witte Huis heeft gewezen op het risico dat bij een verlies van de procedure een eventuele proceskostenveroordeling niet onder de reikwijdte van de toevoeging zou vallen, althans dat [geïntimeerde] Ons Witte Huis er niet op attent heeft gemaakt dat de kostenveroordeling niet onder de reikwijdte van de toevoeging valt.

2.4.
De Raad van Discipline heeft bij beslissing van 24 maart 2015 de klacht gegrond verklaard en [geïntimeerde] de maatregel van enkele waarschuwing opgelegd. De beslissing vermeldt, voor zover van belang, het volgende:

“5.1 De raad stelt voorop dat een advocaat belangrijke afspraken, en soms ook een gegeven advies of informatie, schriftelijk dient vast te leggen. Indien de advocaat dit verzuimt, komt het bewijsrisico op hem te rusten.

5.2
Vaststaat dat verweerder [ [geïntimeerde] , hof] niet schriftelijk heeft vastgelegd dat de proceskostenveroordeling bij verlies van de procedure niet onder de reikwijdte van de toevoeging zou vallen. Nu verweerder dit niet heeft gedaan en klaagster [Ons Witte Huis, hof] betwist dat zij hier wel mondeling op is gewezen, is niet komen vast te staan dat hij klaagster hierover heeft voorgelicht, hetgeen volgens de in onderdeel 5.1 genoemde maatstaf tuchtrechtelijk verwijtbaar is. De klacht is dan ook gegrond.”

2.5.
Ons Witte Huis heeft [geïntimeerde] vervolgens aansprakelijk gesteld, (onder meer) bij brief van 23 april 2015. Deze aansprakelijkheid is door (de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar van) [geïntimeerde] afgewezen bij brief van 28 april 2015.

3 Beoordeling
3.1.
Ons Witte Huis heeft in eerste aanleg gevorderd dat [geïntimeerde] zal worden veroordeeld tot betaling van € 8.621 althans een in goede justitie te bepalen bedrag en € 2.000 aan buitengerechtelijke incassokosten althans een volgens de staffel van het besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten begroot bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente, proceskosten en nakosten, een en ander uitvoerbaar bij voorraad. Ons Witte Huis heeft aan deze vordering ten grondslag gelegd dat [geïntimeerde] toerekenbaar tekort is geschoten jegens Ons Witte Huis bij de uitvoering van zijn opdracht althans dat hij onrechtmatig heeft gehandeld, doordat hij Ons Witte Huis niet heeft gewezen op het risico van een proceskostenveroordeling bij verlies van de procedure tegen de gemeente Beverwijk. [geïntimeerde] heeft zich volgens Ons Witte Huis niet gedragen naar zijn zorgplicht. [geïntimeerde] heeft verweer gevoerd.

3.2.
De kantonrechter heeft de vorderingen van Ons Witte Huis afgewezen en heeft daartoe, samengevat, geoordeeld dat Ons Witte Huis onvoldoende gemotiveerd heeft gesteld om de conclusie te rechtvaardigen dat Ons Witte Huis schade heeft geleden als gevolg van het handelen of nalaten van [geïntimeerde] ; onvoldoende gemotiveerd gesteld is namelijk dat Ons Witte Huis de procedure tegen de gemeente Beverwijk niet zou zijn aangegaan indien haar vooraf zou zijn meegedeeld dat een risico bestond op een proceskostenveroordeling. Indien en voor zover al sprake zou zijn van een tekortkoming of een onzorgvuldig handelen, kan de gestelde schade niet aan het handelen of nalaten van [geïntimeerde] worden toegerekend en ontbreekt het vereiste causaal verband. Ons Witte Huis is in de proceskosten veroordeeld. Tegen deze beslissingen en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt Ons Witte Huis met haar zes grieven op. Het hof ziet aanleiding eerst grief 6 te bespreken.

3.3.
Met grief 6 komt Ons Witte Huis op tegen het oordeel van de kantonrechter dat de vordering van Ons Witte Huis wordt afgewezen. Ons Witte Huis stelt daartoe, onder verwijzing naar de beslissing van de Raad van Discipline (zie 2.4), dat [geïntimeerde] toerekenbaar tekort is geschoten in de uitvoering van zijn opdracht althans onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld door haar niet te wijzen op het risico van een proceskostenveroordeling bij verlies van de procedure tegen de gemeente Beverwijk. Daarmee heeft [geïntimeerde] haar de keuze onthouden de procedure al dan niet aan te gaan, aldus Ons Witte Huis. Verder verwijst Ons Witte Huis naar de brieven waarin zij [geïntimeerde] aansprakelijk stelt voor de (daardoor) door haar geleden schade (zie 2.5).

3.4.
Voorop wordt gesteld dat een ontkennend antwoord van de tuchtrechter op de vraag of overeenkomstig een voor het desbetreffende beroep geldende norm is gehandeld, de burgerlijke rechter niet dwingt tot het oordeel dat sprake is van wanprestatie of van een onrechtmatige daad (vgl HR 15 november 1996, NJ 1997/151). Het wettelijk tuchtrecht voor beroepsbeoefenaren heeft in de eerste plaats tot doel, kort gezegd, in het algemeen belang een goede wijze van beroepsuitoefening te bevorderen. Het tuchtrecht komt tot gelding in een tuchtprocedure waarin, in het algemeen naar aanleiding van een klacht van een belanghebbende, wordt onderzocht of een beroepsbeoefenaar in overeenstemming met deze norm heeft gehandeld en, zo dit niet het geval is, een maatregel kan worden opgelegd. Hiermee strookt dat deze procedure niet in de eerste plaats ertoe dient de klager in geval van gegrondbevinding van zijn klacht genoegdoening te verschaffen, ook al kan dit wel het feitelijke resultaat zijn.
Evenzo kan het oordeel van de tuchtrechter over het handelen van een beroepsbeoefenaar in een civiele procedure een rol spelen bij de beantwoording van de vraag of de beroepsbeoefenaar aansprakelijk is (vgl. HR 12 juli 2002, nr. C00/274, RvdW 2002/122), en deze omstandigheid kan een belanghebbende (mede) aanleiding geven een klacht in te dienen, maar dit betekent niet dat een tuchtprocedure tot doel heeft de civielrechtelijke aansprakelijkheid van de beroepsbeoefenaar vast te stellen. In dit verband is van belang dat bij de beoordeling van de vraag of een tuchtklacht gegrond is andere maatstaven worden gehanteerd dan bij de beoordeling van de civiele aansprakelijkheid, alsmede dat de mede ter bescherming van een gedaagde in een civiele procedure strekkende bewijsregels niet gelden in een tuchtprocedure
(vgl. HR 10 januari 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF0690 en HR 13 oktober 2006, ECLI:NL:HR:2006:AW2080).

3.5.
Met toepassing van deze maatstaven op onderhavige casus overweegt het hof als volgt. De kern van het verwijt is erin gelegen dat [geïntimeerde] Ons Witte Huis het risico van de proceskostenveroordeling niet zou hebben medegedeeld. [geïntimeerde] heeft erkend dat hij een fout heeft gemaakt door niet schriftelijk vast te leggen dat hij Ons Witte Huis heeft voorgelicht over het proceskostenrisico, maar betwist gemotiveerd dat hij Ons Witte Huis daaromtrent in het geheel niet zou hebben geïnformeerd. Hij stelt Ons Witte Huis tijdens een gesprek mondeling te hebben voorgehouden dat als zij de procedure zou verliezen, zij de kosten van de wederpartij zou moeten betalen, en dat dit niet onder de toevoeging viel. In de tuchtprocedure lag het bewijsrisico ten aanzien van die gestelde mondelinge mededeling weliswaar bij [geïntimeerde] , maar in de onderhavige civiele procedure is het aan Ons Witte Huis om voldoende gemotiveerd te stellen en zo nodig te bewijzen dat [geïntimeerde] die mededeling niet heeft gedaan nu Ons Witte Huis degene is die het rechtsgevolg daarvan inroept. Gelet op de gemotiveerde betwisting door [geïntimeerde] , kan niet als vaststaand worden aangenomen dat [geïntimeerde] de bewuste mededeling niet heeft gedaan, en is het aan Ons Witte Huis om haar stelling te bewijzen. Zij heeft dat bewijs niet geleverd, noch heeft zij een voldoende concreet bewijsaanbod gedaan. Het concrete bewijsaanbod dat wel is gedaan is immers gericht op de beslissingen van Ons Witte Huis over het al dan niet procederen en de financiële positie van Ons Witte Huis, terwijl het voor het overige een algemeen, in dit hoger beroep onvoldoende specifiek en concreet, bewijsaanbod betreft. Derhalve is niet komen vast te staan dat [geïntimeerde] de bedoelde mededeling niet heeft gedaan, en zijn de vorderingen van Ons Witte Huis niet toewijsbaar, bij gebreke van een feitelijke grondslag. Dit betekent dat grief 6 faalt. Bij deze stand van zaken heeft Ons Witte Huis geen belang bij bespreking van de grieven 1 tot en met 5.

3.6.
Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. Ons Witte Huis zal als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in hoger beroep.ECLI:NL:GHAMS:2016:5513