Overslaan en naar de inhoud gaan

Hof L'warden 060808 advocaat verzuimt verjaring te stuiten; uit verjaring kan schade worden afgeleid

Hof L'warden 060808 advocaat verzuimt verjaring te stuiten; uit verjaring in het algemeen kan worden afgeleid dat schade is geleden
3. Tijdens een vechtpartij in juni 1983 is [appellant] oogletsel toegebracht door [betrokkene]. Dit oogletsel heeft uiteindelijk, na 1995, geresulteerd in een ernstige vermindering van het gezichtsvermogen. Namens [betrokkene] is in 1983 aansprakelijkheid voor de gevolgen van het ongeval erkend. Er is jegens [betrokkene] geen vordering tot schadevergoeding ingediend. De verjaring van de vordering van [appellant] is voor het laatst gestuit bij exploot van 3 november 1992 door zijn toenmalige raadsman, mr. Bosch. Nadien is de behandeling van de zaak overgenomen door [geïntimeerde], die verzuimd heeft de verjaring vóór 3 november 1997 opnieuw te stuiten. [appellant], [betrokkene] en [geïntimeerde] zullen hierna in algemene termen ook wel worden aangeduid als respectievelijk de benadeelde, de veroorzaker en de aansprakelijke partij.

4. [betrokkene] heeft nimmer enige vergoeding aan [appellant] betaald. De beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar van [geïntimeerde], Nationale Nederlanden, heeft hem in totaal fl. 15.000,= (€ 6.806,70) betaald maar weigert verdere betalingen. Stellende dat de veroorzaker, [betrokkene], geen verhaal biedt, betwist [geïntimeerde] - net als zijn verzekeraar - dat hij tot vergoeding van enige schade gehouden is. (...)

8. Met de eerste vier grieven wordt de kern van het geschil aan de orde gesteld. [geïntimeerde] heeft niet, althans niet gemotiveerd bestreden dat [appellant] een vordering tegen [betrokkene] zou hebben ingesteld indien de verjaring zou zijn gestuit en dat die zou zijn toegewezen, zij het dat hij omtrent de hoogte van de alsdan toewijsbare schade wel een toerijkend verweer heeft gevoerd (zie hierna onder 16 en verder). Het hof maakt uit de gevoerde discussie voorts op dat partijen ervan uitgaan dat de vordering tegen [betrokkene] na verloop van de verjaringstermijn daadwerkelijk op een beroep op de verjaring zou zijn gestrand. Het hof zal hen daarin volgen. Partijen zijn het evenwel oneens over de kernvraag, te weten of het op de weg van [appellant] ligt om aannemelijk te maken dat hij zijn schade op [betrokkene] zou hebben kunnen verhalen. Met de grieven bestrijdt [appellant] vanuit diverse invalshoeken het oordeel van de rechtbank dat dit inderdaad het geval is. Deze grieven slagen om de volgende reden.

9. Schade kan onder meer bestaan uit nadeel in het vermogen dat voor de benadeelde uit een bepaalde gebeurtenis voortvloeit. Van zulk nadeel is sprake indien tengevolge van een fout van de aansprakelijke partij een rechtsvordering tot vergoeding van schade verjaart, aangezien als gevolg daarvan een rechtens niet afdwingbare verbintenis (een natuurlijke verbintenis) resteert in plaats van de oorspronkelijke volwaardige (rechtens afdwingbare) verbintenis. Reeds die aantasting van het vorderingsrecht impliceert dat schade is ontstaan. Omdat aldus uit de verjaring in het algemeen kan worden afgeleid dat schade is geleden, kan de eiser die vergoeding van dergelijke schade van de aansprakelijke partij vordert er mee volstaan feiten en omstandigheden te stellen die maken dat zijn rechtsvordering is verjaard. Als dat is komen vast te staan, staat het de rechter vrij om zonder bewijs aannemelijk te achten dat daadwerkelijk schade is geleden, en dient hij de omvang daarvan te begroten. Daarbij is hij niet aan de gewone regels van stelplicht en bewijs gebonden.

10. Als uitgangspunt bij de schadebegroting heeft te gelden dat de schade zal moeten worden bepaald op het eventuele nadelige verschil tussen het bedrag dat de benadeelde zonder de verjaring in geval van executie van de veroorzaker zou hebben ontvangen en het bedrag dat hij in feite ontvangt. Daarbij moet niet te lichtvaardig worden aangenomen dat de benadeelde in geval van executie de schade niet of niet volledig had kunnen verhalen. Het is immers de aansprakelijke partij geweest die de benadeelde de mogelijkheid heeft ontnomen om zekerheid te verschaffen over de vraag of de veroorzaker zijn vordering uiteindelijk volledig zou hebben voldaan indien de rechtsvordering niet zou zijn verjaard.

11. In het onderhavige geschil staat vast dat in 2000 en 2001 in opdracht van Nationale Nederlanden (naar het hof begrijpt: door een deurwaarder) onderzoek is verricht naar de verhaalbaarheid van de vordering. Daaruit zou zijn gebleken dat de veroorzaker ([betrokkene]) sinds jaren in een sober ingerichte, gesubsidieerde huurwoning woonde, geen auto bezat en geen 'noemenswaardige voor verhaal vatbare (...) inkomsten' had. Dergelijke, uiterst summier aangeduide omstandigheden rechtvaardigen slechts de conclusie dat beslaglegging op een eigen huis of auto en, wellicht, ook inboedel en inkomen althans in het verleden niet mogelijk of zinvol is geweest; er is geenszins mee gezegd dat de veroorzaker nu of in de toekomst in het geheel geen verhaal biedt of zal kunnen bieden. Aan dat oordeel draagt bij dat verder nog tussen partijen vaststaat dat [betrokkene], die is geboren op [in] 1964, na de Havo een grafische opleiding heeft voltooid.

12. Op grond van het voorgaande heeft het hof geen aanleiding de omvang van de schade op een lager bedrag te begroten dan het verschil tussen het totaal jegens [betrokkene] toewijsbare bedrag minus de reeds door Nationale Nederlanden betaalde vergoeding. LJN BD9883