Hof Leeuwarden 050907 geen belastinggarantie, beroepsfout advocaat? Volgt comparitie van partijen.
- Meer over dit onderwerp:
Hof Leeuwarden 050907 geen belastinggarantie, beroepsfout advocaat? Volgt comparitie van partijen.
2. Het gaat in dit geding in essentie om het volgende. [appellant 1] - die ook destijds al werkzaam was bij [appellant 2] - heeft [geïntimeerde] als advocaat bijgestaan bij een in 1999 en 2000 gevoerde letselschadeprocedure tegen Royal Nederland Schadeverzekering B.V. (thans: Allianz Schadeverzekeringen N.V., verder te noemen Royal), de WAM-verzekeraar van degene die het ongeval waarbij [geïntimeerde] letsel heeft opgelopen, heeft veroorzaakt. De rechtbank Den Haag heeft bij vonnis van 1 november 2000 Royal veroordeeld tot betaling van een bedrag van fl. 735.183,00 aan [geïntimeerde]. De Belastingdienst heeft zich vervolgens op het standpunt gesteld dat [geïntimeerde] gehouden is om over een deel van de in 2000 ontvangen schadevergoeding inkomstenbelasting te betalen en heeft zijn belastingaanslag over dat jaar gecorrigeerd met een bedrag van fl. 700.602,00, waaruit een aanslag van € 203.172,00 is voortgevloeid. In het kader van een bezwaarschriftenprocedure tegen deze aanslag - waarbij [geïntimeerde] werd bijgestaan door accountantskantoor PricewaterhouseCoopers - is uiteindelijk (na mediation) een vaststellingsovereenkomst tussen [geïntimeerde] en de Belastingdienst gesloten, die onder meer de afspraak behelsde: "De fiscale inkomenseffecten van het 'auto-ongeluk' beperken zich tot fl. 30.000,00,- te betalen belasting (exclusief automatische doorrekeningen), waarbij geldt dat de wettelijke rente gewoon belast is." Vervolgens is bij beslissing op bezwaar de belastingaanslag dienovereenkomstig verlaagd. Inclusief heffingsrente, verzuimboete en invorderingsrente heeft [geïntimeerde] in dit verband uiteindelijk in totaal een bedrag van € 19.070,57 aan de Belastingdienst betaald. Verder heeft [geïntimeerde] een bedrag van € 12.161,69 aan PricewaterhouseCoopers voor de hiervoor bedoelde fiscale ondersteuning betaald.
2.1 [geïntimeerde] stelt zich in de onderhavige procedure op het standpunt dat een en ander voorkomen had kunnen worden indien [appellant 1] in de letselschadeprocedure een zogenoemde belastinggarantie had gevorderd. Indien de belastinggarantie was gevorderd en verkregen, waren daarmee het risico van de belastingclaim en ook de (kosten van) werkzaamheden om het geheel in goede fiscale banen te leiden voor rekening van Royal gekomen. In het geval Royal de belastinggarantie niet had willen geven, had een hoger bedrag aan schadevergoeding gevorderd kunnen worden om aldus op hetzelfde netto bedrag aan schade uit te komen, nu de schade netto door Royal vergoed diende te worden, aldus [geïntimeerde]. Hij maakt [appellant 1] het verwijt dat deze niet heeft gehandeld zoals een goed opdrachtnemer betaamt nu het volgens hem ook ten tijde van het uitbrengen van de inleidende dagvaarding aan Royal (maart 1999) al regel was dat een belastinggarantie van de uitkerende verzekeraar wordt verlangd teneinde zeker te stellen dat de volledige schade daadwerkelijk op netto-basis wordt vergoed. [geïntimeerde] vordert op die grond dat [appellanten ] hoofdelijk worden veroordeeld tot vergoeding van de door hem aan de Belastingdienst en PricewaterhouseCoopers betaalde bedragen (na eisvermeerdering een bedrag van € 33.192,65), te vermeerderen met rente en kosten. (...)
5. Het hof stelt bij de beoordeling van de grieven voorop dat de vraag of [appellant 1] een beroepsfout heeft gemaakt volgens vaste jurisprudentie moet worden beantwoord aan de hand van de maatstaf of [appellant 1] heeft gehandeld zoals van een redelijk bekwaam en redelijk handelend advocaat in gelijke omstandigheden mocht worden verwacht. In dit verband overweegt het hof thans reeds dat de enkele omstandigheid dat de Raad van Discipline de door [geïntimeerde] ingestelde klachten jegens [appellant 1] gegrond heeft bevonden, niet zonder meer meebrengt dat laatstgenoemde civielrechtelijk aansprakelijk is wegens schending van een zorgvuldigheidsnorm. Afgezien van het feit dat de beslissing van de Raad van Discipline ten tijde van het vragen van arrest nog niet onherroepelijk was, kan volgens vaste jurisprudentie het oordeel van de tuchtrechter over het handelen van een beroepsuitoefenaar in een civiele procedure wel een rol spelen bij de beantwoording van de vraag of de beroepsuitoefenaar aansprakelijk is, maar dat betekent niet dat een tuchtprocedure tot doel heeft de civielrechtelijke aansprakelijkheid van de beroepsuitoefenaar vast te stellen. In dit verband is van belang dat bij de beoordeling van de vraag of een tuchtklacht gegrond is andere maatstaven worden gehanteerd dan bij de beoordeling van de civiele aansprakelijkheid, alsmede dat de mede ter bescherming van de gedaagde in een civiele procedure strekkende bewijsregels niet gelden in een tuchtprocedure (HR 10 januari 2003, NJ 2003, 537). (...)
8. Wat betreft de vraag of [appellant 1] bij de uitvoering van zijn werkzaamheden voor [geïntimeerde] heeft gehandeld zoals van een redelijk bekwaam en redelijk handelend advocaat in gelijke omstandigheden mocht worden verwacht - waarbij uitgangspunt is dat de verplichting van een advocaat om een hem opgedragen zaak met zorg te behandelen in beginsel meebrengt dat hij zich niet beperkt tot de verrichtingen waarom zijn cliënt uitdrukkelijk heeft gevraagd, maar dat hij (ook) zelfstandig beoordeelt wat voor de zaak van nut kan zijn en daarnaar ook handelt (vergelijk HR 28 juni 1991, NJ 1992, 420) - wordt overwogen als volgt.
9. Het hof ziet zich allereerst voor de vraag geplaatst hoe de door [geïntimeerde] aan de vordering ten grondslag gelegde beroepsfout moet worden begrepen. [geïntimeerde] stelt dat [appellant 1] heeft verzuimd om in de procedure tegen Royal een belastinggarantie te vorderen, maar hij heeft niet gereageerd op het verweer van [appellanten ] dat inhoudt dat een belastinggarantie een overeenkomst betreft tussen een gelaedeerde en een tot vergoeding aangesproken partij die soms aan het einde van een "regelingsproces" wordt overeengekomen en dat het in principe niet mogelijk is om het sluiten van een dergelijke overeenkomst in rechte af te dwingen (zie conclusie van antwoord in prima, onder punt 33). [geïntimeerde] heeft bovendien zelf een aantal voorbeelden van belastinggaranties in het geding gebracht, die in de vorm van een overeenkomst zijn vastgelegd (zie productie 12 van de set producties van [geïntimeerde] ten behoeve van de comparitie in eerste aanleg, p. 5, welke set weliswaar niet bij akte in het geding is gebracht, maar waarvan het hof heeft geconstateerd dat deze producties zich in beide procesdossiers bevinden en waaruit het hof afleidt dat partijen het erover eens zijn dat die producties tot de processtukken behoren). Het komt het hof dan ook voor dat partijen het erover eens zijn dat de term "belastinggarantie" bedoeld is om te worden gebezigd in vaststellingsovereenkomsten en voorts dat het niet mogelijk is om het sluiten van zo'n overeenkomst in rechte af te dwingen. Hier staat tegenover dat uit de stellingen van [geïntimeerde] genoegzaam blijkt dat hij zich in deze procedure op het standpunt stelt dat [appellant 1] ten onrechte heeft nagelaten om een vordering jegens Royal in te stellen, die (indien toegewezen) had bewerkstelligd dat de eventueel verschuldigde inkomstenbelasting en de kosten van rechtsbijstand van het mogelijk te voeren fiscale verweer door Royal gedragen zouden worden. [geïntimeerde] heeft evenwel niet expliciet vermeld welke vordering [appellant 1] volgens hem precies had moeten instellen. Het hof acht het noodzakelijk dat, voordat de overige grieven worden besproken, op dit punt helderheid komt. Nu het hof zich onvoldoende ingelicht acht, zal het hof, alvorens op de stellingen van partijen in te gaan en welke andere beslissing dan ook te nemen, partijen bevelen te verschijnen ter comparitie, waarbij [geïntimeerde] op dit punt inlichtingen zal dienen te verschaffen en waarop [appellanten ] alsdan desgewenst kunnen reageren.
9.1 Het hof zal tijdens de comparitie in ieder geval ook het verweer van [appellanten ] aan de orde stellen, dat inhoudt dat [geïntimeerde] - door in zijn aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2000 de kosten ter verwerving van de schadevergoeding als aftrekpost "buitengewone lasten" op te voeren - over zichzelf heeft afgeroepen dat hij over de ontvangen vergoeding belasting moest betalen.
10. Het hof acht het voor de verdere beoordeling van het geschil voorts aangewezen dat [geïntimeerde] ter comparitie alsnog de definitieve versie van zijn bezwaarschrift tegen de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2000 in het geding brengt. Het hof beschikt thans alleen over de concept-versie (zie productie 18 van de hiervoor bedoelde set producties ten behoeve van de comparitie in eerste aanleg). [geïntimeerde] dient deze akte uiterlijk twee weken voor de comparitie aan de raadsheer-commissaris en [appellanten ] op voorhand toe te zenden. [appellanten ] kunnen - voor zover de definitieve versie voor het geschil relevante wijzigingen ten opzichte van het hiervoor bedoelde concept bevat - hierop desgewenst tijdens de comparitie reageren. LJN BD1498