HR 030212 (geen letselschadezaak) rechtsbijstandverlener aaansprakelijk vanwege verzuim betrokkene te wijzen op mogelijkheid verjaring te stuiten
- Meer over dit onderwerp:
HR 030212 (geen letselschadezaak) rechtsbijstandverlener aaansprakelijk vanwege verzuim betrokkene te wijzen op mogelijkheid verjaring te stuiten
3.2 [A] heeft zich op het standpunt gesteld dat degene die voor SR aan haar rechtsbijstand heeft verleend, een beroepsfout heeft gemaakt door haar niet tijdig te attenderen op de verjaringstermijn van twee jaar van art. 7:23 lid 2 BW. Daardoor is stuiting van de verjaring achterwege gebleven. Zou stuiting wel hebben plaatsgevonden dan zou [A] met succes een beroep op non-conformiteit van het geleverde hebben kunnen doen jegens Sano. SR is aansprakelijk voor de schade als gevolg van de begane beroepsfout. In deze procedure vordert [A] - sedert haar faillissement hangende het hoger beroep in deze procedure: de curator - vergoeding van deze schade, op te maken bij staat.
3.3.1 De rechtbank heeft de vordering afgewezen omdat zij de beroepsfout niet aangetoond achtte. Het hof heeft geoordeeld dat wel sprake is geweest van een beroepsfout. De tweejarige verjaringstermijn van art. 7:23 lid 2 BW heeft gelopen van 9 januari 2001 tot 9 januari 2003 en in die periode heeft SR rechtsbijstand verleend van 29 januari 2002 tot in augustus 2002. SR had in de brief van 12 juli 2002 of enige weken later, vóór het sluiten van het dossier in augustus 2002, moeten wijzen op de werking van artikel 7:23 BW, aldus het hof.
3.3.2 Desalniettemin heeft het hof het vonnis van de rechtbank bekrachtigd. Volgens het hof mocht SR, toen [A] na de brief van 12 juli 2002 niets van zich had laten horen, ervan uitgaan dat [A] de zaak verder wilde laten rusten. Dat [A] die wens had, blijkt volgens het hof ook uit een brief van SR van 23 november 2005, waarin wordt gerefereerd aan een telefoonnotitie van 7 oktober 2003, waaruit blijkt dat [A] in juli 2002 had besloten de zaak te laten rusten. De reden voor dat besluit was, naar blijkt uit de eigen stellingen van [A], dat zij represailles vreesde van Sano, die zij bij het uitvoeren van werkzaamheden nog nodig had. Volgens het hof zou een en ander anders zijn, indien [A] had aangevoerd dat zij SR na de brief van 12 juli 2002 had laten weten voorlopig af zien van actie jegens Sano. Daaromtrent heeft [A] echter niets gesteld (rov. 4.5.3 eindarrest).
3.4 De onderdelen 1 en 3 van het middel klagen terecht dat het hiervoor in 3.3.2 weergegeven oordeel van het hof niet begrijpelijk is dan wel blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting. Het hof stelt immers niet vast dat [A] haar vordering evenmin tijdig zou hebben gestuit indien zij door SR zou zijn gewezen op de verjaringstermijn van art. 7:23 lid 2 BW, noch dat SR ervan mocht uitgaan dat [A] van stuiting wilde afzien. SR diende als rechtsbijstandverlener mede op het bestaan van de korte verjaringstermijn van art. 7:23 lid 2 BW te wijzen (en op de mogelijkheid van stuiting) opdat [A] bij haar besluit de zaak te laten rusten, de mogelijkheid van een stuiting kon betrekken. Niet valt dan ook in te zien dat het feit dat SR niet meer van [A] vernam, tot de slotsom kan leiden dat SR niet aansprakelijk is voor de schade die [A] heeft geleden doordat zij niet is gewezen op de verjaringstermijn van art. 7:23 lid 2 BW. LJN BV2719
Conclusie mr. Wuisman (geen letselschadezaak) rechtsbijstandverlener aaansprakelijk vanwege verzuim betrokkene te wijzen op mogelijkheid verjaring te stuiten
3.2 [A] heeft zich op het standpunt gesteld dat degene die voor SR aan haar rechtsbijstand heeft verleend, een beroepsfout heeft gemaakt door haar niet tijdig te attenderen op de verjaringstermijn van twee jaar van art. 7:23 lid 2 BW. Daardoor is stuiting van de verjaring achterwege gebleven. Zou stuiting wel hebben plaatsgevonden dan zou [A] met succes een beroep op non-conformiteit van het geleverde hebben kunnen doen jegens Sano. SR is aansprakelijk voor de schade als gevolg van de begane beroepsfout. In deze procedure vordert [A] - sedert haar faillissement hangende het hoger beroep in deze procedure: de curator - vergoeding van deze schade, op te maken bij staat.
3.3.1 De rechtbank heeft de vordering afgewezen omdat zij de beroepsfout niet aangetoond achtte. Het hof heeft geoordeeld dat wel sprake is geweest van een beroepsfout. De tweejarige verjaringstermijn van art. 7:23 lid 2 BW heeft gelopen van 9 januari 2001 tot 9 januari 2003 en in die periode heeft SR rechtsbijstand verleend van 29 januari 2002 tot in augustus 2002. SR had in de brief van 12 juli 2002 of enige weken later, vóór het sluiten van het dossier in augustus 2002, moeten wijzen op de werking van artikel 7:23 BW, aldus het hof.
3.3.2 Desalniettemin heeft het hof het vonnis van de rechtbank bekrachtigd. Volgens het hof mocht SR, toen [A] na de brief van 12 juli 2002 niets van zich had laten horen, ervan uitgaan dat [A] de zaak verder wilde laten rusten. Dat [A] die wens had, blijkt volgens het hof ook uit een brief van SR van 23 november 2005, waarin wordt gerefereerd aan een telefoonnotitie van 7 oktober 2003, waaruit blijkt dat [A] in juli 2002 had besloten de zaak te laten rusten. De reden voor dat besluit was, naar blijkt uit de eigen stellingen van [A], dat zij represailles vreesde van Sano, die zij bij het uitvoeren van werkzaamheden nog nodig had. Volgens het hof zou een en ander anders zijn, indien [A] had aangevoerd dat zij SR na de brief van 12 juli 2002 had laten weten voorlopig af zien van actie jegens Sano. Daaromtrent heeft [A] echter niets gesteld (rov. 4.5.3 eindarrest).
3.4 De onderdelen 1 en 3 van het middel klagen terecht dat het hiervoor in 3.3.2 weergegeven oordeel van het hof niet begrijpelijk is dan wel blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting. Het hof stelt immers niet vast dat [A] haar vordering evenmin tijdig zou hebben gestuit indien zij door SR zou zijn gewezen op de verjaringstermijn van art. 7:23 lid 2 BW, noch dat SR ervan mocht uitgaan dat [A] van stuiting wilde afzien. SR diende als rechtsbijstandverlener mede op het bestaan van de korte verjaringstermijn van art. 7:23 lid 2 BW te wijzen (en op de mogelijkheid van stuiting) opdat [A] bij haar besluit de zaak te laten rusten, de mogelijkheid van een stuiting kon betrekken. Niet valt dan ook in te zien dat het feit dat SR niet meer van [A] vernam, tot de slotsom kan leiden dat SR niet aansprakelijk is voor de schade die [A] heeft geleden doordat zij niet is gewezen op de verjaringstermijn van art. 7:23 lid 2 BW. LJN BV2719 Conclusie mr. Wuisman