Overslaan en naar de inhoud gaan

RBMNE 210824 geen beroepsfout belangenbehartiger bij afhandeling whiplashschade

RBMNE 210824 geen beroepsfout belangenbehartiger bij afhandeling whiplashschade

2De kern van de zaak

2.1.

Het gaat in deze zaak om de vraag of [gedaagde sub 1] (via zijn praktijkvennootschap) als belangenbehartiger van [eiseres] een beroepsfout heeft gemaakt bij de afwikkeling van haar letselschade als gevolg van een verkeersongeval waaraan zij whiplashachtige klachten aan heeft overgehouden. Met hulp van [gedaagde sub 1] heeft [eiseres] een vaststellingsovereenkomst gesloten met de WAM-verzekeraar (Achmea) van de bestuurder van de andere betrokken auto. Volgens [eiseres] had [gedaagde sub 1] deze regeling niet moeten adviseren en heeft hij daarmee een beroepsfout gemaakt. Zij heeft hierover bij het Tuchtcollege NIVRE een klacht ingediend maar daar heeft zij geen gelijk gekregen. Ook in deze procedure krijgt zij geen gelijk. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [gedaagde sub 1] geen beroepsfout gemaakt. De vorderingen van [eiseres] worden daarom afgewezen.

3De beoordeling

De maatstaf voor de beoordeling van beroepsfouten: is gehandeld zoals een redelijk handelend en redelijk bekwaam vakgenoot op dat moment behoorde te doen

3.1.

Het gaat in deze zaak om de vraag of [gedaagde sub 1] een beroepsfout heeft gemaakt.

Daarbij geldt de algemene maatstaf voor de beoordeling van beroepsfouten: is gehandeld zoals een redelijk handelend en redelijk bekwaam vakgenoot op dat moment behoorde te doen. De norm is wat op het moment van handelen redelijkerwijs van de vakgenoot verwacht mocht worden.

3.2.

[gedaagde sub 1] is als [functie] aangesloten bij het NIVRE, het Nederlands Instituut Van Register Experts. Het NIVRE registreert schade-experts die voldoen aan de eisen die daarvoor vastgesteld zijn en waarborgt daarmee de kwaliteit van de schade-experts. Hoewel [gedaagde sub 1] als NIVRE-expert niet op alle fronten gelijk is te stellen aan een advocaat, komt zijn zorgplicht overeen met die van een advocaat. Net als een advocaat wordt hij geacht zijn cliënt te informeren over de aanpak van de zaak en waarschuwt hij voor eventuele risico’s.

3.3.

Bij de verwijten die [eiseres] [gedaagde sub 1] maakt, gaat het om de norm die geldt voor een adviserend belangenbehartiger/advocaat, die moet worden onderscheiden van de norm voor de procederend belangenbehartiger/advocaat.1 De zorgplicht van de procederend belangenbehartiger/advocaat brengt met zich mee, dat hij zijn cliënt tijdens het voeren van de procedure niet onnodig mag blootstellen aan voorzienbare en vermijdbare risico’s. Bij de adviserend belangenbehartiger/advocaat gaat het erom dat hij zijn cliënt in staat moet stellen een goed geïnformeerde beslissing te nemen. De criteria op grond waarvan bepaald wordt of, en in welke mate, hij zijn cliënt dient te waarschuwen voor een bepaald risico, komen overeen met de Kelderluik-criteria: onder meer de ernst en omvang van het risico, de mate van waarschijnlijkheid dat het risico zich zal manifesteren en de mate waarin de cliënt zich bewust is van het risico, spelen een rol. De belangenbehartiger/advocaat zal zich er bij zijn handelen, zowel als hij procedeert als wanneer hij adviseert, van moeten vergewissen wat het belang van de cliënt inhoudt en wat de cliënt zelf wenst2.

Het oordeel van de tuchtrechter is van belang maar leidt niet zonder meer tot dezelfde civielrechtelijke beslissing

3.4.

Volgens [eiseres] heeft [gedaagde sub 1] bij het adviseren niet de zorgvuldigheid betracht die van een redelijk en bekwaam handelend belangenbehartiger mag worden verwacht. Op 7 november 2017 heeft [eiseres] [gedaagde sub 1] aansprakelijk gesteld en een klacht ingediend bij het Tuchtcollege NIVRE. Het tuchtcollege heeft op 22 november 2019 geconcludeerd dat zij niet tot het oordeel kan komen dat de regeling het resultaat is geweest van een fout van [gedaagde sub 1] of dat hij op andere wijze zich klachtwaardig heeft gedragen.

3.5.

Het tuchtcollege heeft de klacht van [eiseres] over de beroepsfout dus niet gegrond gevonden maar een tuchtrechtelijke beslissing leidt niet zonder meer tot dezelfde civielrechtelijke beslissing. Het is namelijk een ander soort beoordeling. Het tuchtrecht heeft in de eerste plaats tot doel, kort gezegd, in het algemeen belang een goede wijze van beroepsuitoefening te bevorderen en in deze civiele procedure gaat het om de vraag of [gedaagde sub 1] onjuist heeft gehandeld en de schade moet vergoeden die [eiseres] daardoor heeft geleden. Ondanks deze verschillen is het oordeel van de tuchtrechter wel van belang in de civiele procedure. Afwijking van oordelen in de tuchtrechtelijke uitspraak in een civiele procedure vereist daarom ook motivering. Volgens vaste rechtspraak dient het oordeel van de civiele rechter, in het licht van het tuchtrechtelijke oordeel, voldoende begrijpelijk te zijn3. Bij een civiele vordering over beroepsfouten betreft het meestal de situatie dat de tuchtrechter heeft geoordeeld dat is gehandeld in strijd met de voor het desbetreffende beroep geldende normen en regels. Dat is in deze zaak niet het geval, maar het omgekeerde is natuurlijk ook mogelijk, namelijk dat de civiele rechter oordeelt dat een beroepsfout is gemaakt, terwijl een tuchtrechtelijke klacht over hetzelfde handelen ongegrond wordt verklaard.

[eiseres] heeft de bewijslast van haar stelling dat [gedaagde sub 1] een beroepsfout heeft gemaakt, daarin is zij niet geslaagd

3.6.

In deze procedure stelt [eiseres] dat [gedaagde sub 1] beroepsfouten heeft gemaakt en zij wil daaraan een recht op schadevergoeding ontlenen. Volgens de hoofdregel van artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) heeft zij de bewijslast van die stelling.

3.7.

[eiseres] verwijt [gedaagde sub 1] dat hij:

  1. een regeling heeft getroffen terwijl geen sprake was van een medische eindtoestand, het medisch dossier incompleet was en een medisch advies ontbrak;

  2. haar onvoldoende heeft begeleid bij het maken van bezwaar bij het UWV;

  3. onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de verwachte loopbaan zonder ongeval;

  4. onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar het gemeentelijk beleid bij uitkeringen uit een letselschadezaak bij iemand in de bijstand;

  5. heeft nagelaten belangrijke informatie toe te vertrouwen aan het papier;

  6. geen rekening heeft gehouden met de geuite twijfels van [eiseres] over de regeling en haar onder druk heeft gezet.

3.8.

Deze verwijten zullen hierna achtereenvolgens worden besproken.

Het verwijt dat een regeling is getroffen terwijl geen sprake was van een medische eindtoestand, het medisch dossier incompleet was en een medisch advies ontbrak slaagt niet

3.9.

Volgens [eiseres] had [gedaagde sub 1] niet mogen adviseren de regeling van € 20.250 tegen finale kwijting te accepteren omdat geen sprake was van een medische eindtoestand, het medisch dossier incompleet was een medisch advies ontbrak. Dit heeft zij ook aangevoerd in de tuchtrechtelijke procedure. Het tuchtcollege heeft hierover als volgt geoordeeld:

“Het enkele feit dat er nog geen medische eindtoestand is en er niet eerst een (nader) traject van medische expertise heeft plaatsgevonden staat op zichzelf aan het treffen van een regeling niet in de weg. De expert heeft in dat verband terecht opgemerkt dat het heel wel in het belang van zijn cliënt kan zijn om een regeling te treffen.”

3.10.

Met het tuchtcollege is de rechtbank van oordeel dat het verwijt van [eiseres] hierover niet slaagt en dat het juist wel in het belang van een whiplashslachtoffer kan zijn om een regeling te treffen. Whiplashachtige klachten zijn moeilijk objectiveerbare klachten die vaak zorgen voor causaliteitsproblemen. In dit soort zaken is er daarom een risico om in en buiten rechte in een langdurige strijd terecht te komen. Daarbij ervaart het slachtoffer vaak de diverse (medische) onderzoeken en de letselschadeprocedure zelf als belastend. Dat hoeft natuurlijk voor [eiseres] niet zo te zijn, maar dat is wel iets waar [gedaagde sub 1] als belangenbehartiger in letselschadezaken rekening mee moet houden en dat heeft hij gedaan. De rechtbank volgt [eiseres] dus niet dat [gedaagde sub 1] op dit punt een beroepsfout heeft gemaakt. Tegen de achtergrond dat zij nu, meer dan acht jaar na het ongeval, nog in een juridische strijd is gewikkeld - weliswaar tegen de belangenbehartiger en niet tegen de WAM-verzekeraar - is het logisch dat zij het voordeel van een snelle minnelijke regeling op geen enkele manier ervaart, maar dat maakt niet dat destijds de belangenbehartiger haar anders had moeten adviseren.

Het verwijt over het onvoldoende begeleiden bij het maken van bezwaar bij het UWV slaagt evenmin

3.11.

[eiseres] was ten tijde van het ongeval werkzaam als [functienaam] bij een wooncentrum. Zij had een contract voor bepaalde tijd voor 24 uur per week met een inkomen van ongeveer € 930 - € 980 per maand. Haar contract liep af op 31 december 2016 en is - net zoals het geval was bij enkele collega's - niet verlengd, omdat haar werkgever ging bezuinigen. Zij is ziek uit dienst gegaan en heeft enige tijd een Ziektewetuitkering ontvangen maar die is stopgezet omdat zij volgens het UWV meer dan 65% van het maatmanloon kon verdienen. Met verwijzing naar een uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 28 december 20224 voert [eiseres] aan dat het op de weg van [gedaagde sub 1] gelegen om haar te begeleiden bij het maken van bezwaar tegen de afwijzing van het UWV. [gedaagde sub 1] heeft haar enkel geadviseerd om bezwaar te maken maar heeft haar daarbij niet geholpen.

3.12.

Het tuchtcollege heeft over dit verwijt het volgende geoordeeld:

"Wat overblijft is de vraag of de expert ( ... ) haar voldoende geadviseerd/begeleid heeft na afloop van haar dienstverband met betrekking tot ZW, WW en uiteindelijk bijstand. Wat het laatste betreft is het Tuchtcollege van oordeel dat een actieve rol van de expert ook in deze wel bij zijn taak hoort, zelfs als dat ook niet uitdrukkelijk bij zijn formele opdracht behoort. Uit het dossier blijkt echter onder meer dat het maken van bezwaar tegen de beslissing van het UWV in ieder geval wel degelijk voorwerp van gesprek geweest is tussen de expert en klaagster."

3.13.

Met het tuchtcollege is de rechtbank van oordeel dat het bij de taak van [gedaagde sub 1] hoorde om [eiseres] te adviseren over het maken van bezwaar. De zorgplicht van [gedaagde sub 1] strekt echter zo ver als de zorgplicht in de uitspraak van de rechtbank Amsterdam waar [eiseres] naar verwijst. Daar ging het om de bijstand door een advocaat in het kader van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst met een langdurig arbeidsongeschikte werknemer, waarbij een redelijk handelend en bekwaam advocaat zich bewust dient te zijn van het belang van de cliënt bij een inkomensvoorziening na beëindiging van het dienstverband. Die zorgplicht is niet één op één te vergelijken met die van [gedaagde sub 1] in een letselschadezaak. [gedaagde sub 1] heeft naar het oordeel van de rechtbank aan zijn zorgplicht voldaan door haar te adviseren bezwaar te maken. Ter zitting heeft [eiseres] toegelicht dat zij geen rechtsbijstandsverzekering had. Het verwijt dat [gedaagde sub 1] haar hiernaar had moeten vragen zodat ze zich kosteloos door een sociaal zekerheidsrecht jurist had kunnen laten bijstaan, treft dus geen doel.

Het verwijt over onvoldoende onderzoek naar de verwachte loopbaan zonder ongeval slaagt niet

3.14.

Het verlies aan verdienvermogen is vaak een discussiepunt in letselschadezaken omdat het regelmatig een groot deel van de schadevergoeding betreft en dit punt verdient dan ook zeker aandacht. Toen het ongeval gebeurde had [eiseres] een baan voor 24 uur met een inkomen van ongeveer € 930 - € 980 per maand. Haar contract liep af op 31 december 2016 en is toen niet verlengd. In de situatie zonder ongeval zou haar contract ook zijn beëindigd in verband met bezuinigingen van haar werkgever. Tegen die achtergrond, strekte de zorgplicht naar het oordeel van de rechtbank van [gedaagde sub 1] niet zo ver dat hij in dit stadium van de onderhandelingen allemaal verschillende scenario’s had moeten onderzoeken naar de verwachte loopbaan zonder ongeval, zoals [eiseres] betoogt. Van een beroepsfout op dit punt is dus niet gebleken.

Het verwijt dat [gedaagde sub 1] onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar het gemeentelijk beleid bij uitkeringen uit een letselschadezaak bij iemand in de bijstand slaagt niet

3.15.

Sinds 7 juli 2017 ontvangt [eiseres] een bijstandsuitkering. Kort daarvoor, in juni 2017, is zij met hulp van [gedaagde sub 1] akkoord gegaan met het aanbod van Achmea om de zaak te regelen voor een totaalbedrag van € 20.250 tegen finale kwijting. Het ging om een slotbetaling van € 15.000, daarvoor had zij € 5.250 ontvangen.

3.16.

[eiseres] verwijt [gedaagde sub 1] dat hij geen onderzoek heeft gedaan naar het beleid dat de Gemeente Deventer voert bij een uitkering uit een letselschadezaak aan iemand die in de bijstand zit. Dit verwijt slaagt evenmin. [gedaagde sub 1] heeft rekening gehouden met de bijstand en de schade-uitkering. Om te voorkomen dat de gemeente een gedeelte van de letselschadevergoeding terug zou gaan vorderen, is in de vaststellingsovereenkomst naast een bedrag van € 5.000 aan smartengeld een bedrag gereserveerd van € 7.500 voor het revalidatietraject.

Het verwijt over het nalaten belangrijke informatie toe te vertrouwen aan het papier slaagt niet

3.17.

Het tuchtcollege heeft over het verwijt dat [gedaagde sub 1] te weinig schriftelijk heeft vastgelegd het volgende overwogen:

"Het Tuchtcollege overweegt ten slotte dat het misschien wel beter was geweest als de expert wat uitvoeriger vastgelegd had wat hij met klaagster besproken heeft. Het Tuchtcollege acht dat als op zichzelf staand feit echter niet klachtwaardig mede omdat het Tuchtcollege niet tot het oordeel kan komen dat de regeling resultaat is geweest van een fout van de expert of dat hij op andere wijze zich klachtwaardig gedragen heeft."

3.18.

De rechtbank is met het tuchtcollege van oordeel dat het misschien beter was geweest als hij uitvoeriger had vastgelegd wat hij met [eiseres] heeft besproken, maar dat feit op zich nog niet tot de conclusie leidt dat hij daarmee een beroepsfout heeft gemaakt. Het was waarschijnlijk in zijn voordeel geweest als hij dat had gedaan om in een beroepsaansprakelijkheidsprocedure als deze aan te tonen dat op basis van zijn advies een weloverwogen beslissing is genomen. Hoe de beslissing van [eiseres] tot stand is gekomen blijkt echter voldoende uit wat er wel is vastgelegd. Vanaf 8 mei 2017 tot en met 9 juni 2017 hebben [eiseres] en [gedaagde sub 1] geregeld met elkaar gemaild en gebeld en van de telefoongesprekken heeft [gedaagde sub 1] telefoonnotities gemaakt. Dat [gedaagde sub 1] op dit punt een beroepsfout heeft gemaakt, is dus niet gebleken.

Het verwijt dat [gedaagde sub 1] geen rekening heeft gehouden met de geuite twijfels van [eiseres] over de regeling en haar onder druk heeft gezet slaagt niet

3.19.

Tot slot slaagt het verwijt van [eiseres] niet dat [gedaagde sub 1] geen rekening heeft gehouden met haar twijfels en haar onder druk heeft gezet. Uit de correspondentie tussen [eiseres] en [gedaagde sub 1] blijkt dat [gedaagde sub 1] juist geen druk heeft uitgeoefend maar haar tijd heeft gegeven om na te denken en te beslissen.

3.20.

In de uitspraak van het tuchtcollege is de correspondentie en het verloop in de zaak van [eiseres] als volgt weergegeven:

“2.5 In een e-mail van de verzekeraar aan de expert van 5 april 2017 staat het volgende:

'Ik heb mijn collega van de buitendienst verzocht contact met u op te nemen voor een gezamenlijk bezoek aan uw cliënte. Uitgangspunt is een regeling.'

2.6

Op 1 mei 2017 heeft een bespreking plaatsgevonden tussen de verzekeraar, de expert en klaagster.

2.7

Uit een e-mail van de expert aan klaagster van 9 mei 2017 blijkt dat indien zij akkoord gaat met een regeling zij nog € 15.000,-- zal ontvangen bij wijze van slotbetaling. Klaagster had eerder reeds € 5.250,--aan voorschot ontvangen.

2.8

In een e-mail aan de expert van (woensdag) 10 mei 2017 (om 16:06 uur) heeft klaagster onder meer het volgende geschreven:

'Ik heb er over nagedacht met de regeling en ik denk dat ik toch maar akkoord ga want het is beter iets dan misschien later niets. En ik denk dat ik het dan maar voor de zekerheid laat storten op mijn dochters bankrekening.

Alleen het blijft in mijn hoofd zitten dat wanneer ik niet goed beter word hoe ik het dan moet gaan doen met mijn inkomen.

Want uiteindelijk kom ik misschien in de bijstand terecht. En bijstand is absoluut geen pretje.

Maar laten we er het beste van hopen.'

2.9

Later op diezelfde dag (althans donderdag 11 mei 2017 om 00:23 uur) heeft klaagster in een email nog het volgende aan de expert geschreven:

'Er zit toch nog iets in mijn hoofd.

Ik kreeg het gevoel bij het gesprek dat [de verzekeraar] het niet erg hoog opneemt met mijn klachten.

Wat is het nu als ik volgende week bij de neuroloog op papier laat zetten dat mijn klachten wel degelijk mijn doen en laten belemmeren.

Is het dan ook zo dat er een andere regeling word getroffen?

Want als ik zo nadenk kan ik waarschijnlijk niet meer in het laatste werk terug keren en dat zit me behoorlijk dwars.

Op dit moment ziet alles voor mij er niet zo roos kleurig uit.

Als ik dan de regeling afweeg tegenover de ellende waar ik in zit dan is de regeling wel weinig.'

2.10

De dag erna (donderdag 11 mei 2017 om 7:42 uur) heeft de expert per e-mail gereageerd op voornoemd bericht van klaagster met:

'Laten we anders nog even de afspraak bij de neuroloog afwachten en vraag aan hem of hij verwacht dat de klachten zullen verminderen.'

2.11

In een e-mail van een week later (donderdag 18 mei 2017) aan de expert heeft klaagster onder meer het volgende geschreven:

‘Vanmorgen ben ik bij mijn neuroloog (...) geweest.

Helaas had hij niet echt goed nieuws.

Hij vertelde omdat mijn klachten nu meer dan 1 jaar bestaan, is het heel onwaarschijnlijk dat ik van de klachten afkom.

Hij heeft me wel doorverwezen naar de revalidatie arts (...).

Gisteren heb ik ook een gesprek gehad met een re integratie medewerker van het UWV. Die heeft er direct weer een arts bijgehaald om mij weer te onderzoeken en hij kwam weer tot dezelfde conclusie dat ik 65% zelf kan verdienen.

Er kwamen 3 banen uit wat ik zou kunnen doen.

Toch ga ik daar ook weer tegen in bezwaar.

Gisterenmiddag kreeg ik ook eindelijk telefoon over mijn bezwaar ziektewet en heb midden juli een gesprek bij een arts in Uwv Zwolle

Mijn neuroloog vond het bedrag ook aan de lage kant voor een regeling dit omdat ik niet meer van mijn klachten afkom.

Natuurlijk vond hij ook dat er uiteindelijk wel een oplossing voor moet komen anders krijg ik alleen maar meer stress erdoor.

Wat zal nu het beste zijn?'

2.12

De expert heeft op voorgaande e-mail geantwoord met een e-mail van 23 mei 2017 met daarin het volgende:

'Ik denk dat het goed is dat je bent doorverwezen naar de revalidatiearts.

Dat de neuroloog het bedrag te laag vind, is een vreemd oordeel. Daar gaat hij niet over en kan hij niet beoordelen. Bij dit soort klachten blijft er toch discussie over de medische causaliteit.

Hoe langer de klachten duren, hoe moeilijker de maatschappij gaat doen.

Ik weet ook niet wat er uit gaat komen als je dit bod afwijst. Het kan best zijn dat [de verzekeraar] dan tzt minder gaat betalen. Qua inkomen is er nauwelijks verschil tussen watje eerst verdiende en de hoogte van de bijstandsuitkering. Als je dit accepteert moet we ervoor zorgen dat dit niet wordt verrekend met de bijstandsuitkering.

Ik denk toch dat er een reëel bod ligt. Dus denk er nog maar eens goed over na.'

2.13

Op 24 mei 2017 schreef klaagster in een e-mail aan de expert het volgende:

'Wat mij heel erg dwars blijft zitten dat de klachten niet van tijdelijke aard zijn. En ook natuurlijk dat ik niet meer in het werk kan terug keren wat ik zo graag wilde doen.

Maar zoals u ook zegt, ik kan het ook niet riskeren om het bod af te wijzen. Kan er ook niet te lang mee wachten ivm bijstand als die in beeld zal komen misschien. Heb er goed over nagedacht en wil de regeling wel accepteren.'

2.14

Hierop heeft op dezelfde dag de expert nog gereageerd met:

'Laten we maandag nog even overleggen. Ik bel dan rond 11.00 uur?'

Op de door de expert overgelegde uitgeprinte versie van deze e-mail is in handschrift het volgende bijgeschreven:

'30/5 overleg cliënte. Cliënte gaat akkoord met slot €15.000,-. Alles besproken. ins en outs en voor en nadelen ook bijstandsprobleem a/d orde geweest.'

3.21.

Het tuchtcollege oordeelt dan als volgt:

“Het Tuchtcollege kan uit de gevoerde en hiervoor aangehaalde correspondentie niet afleiden dat de expert klaagster onder druk gezet heeft (of bang gemaakt heeft), teneinde te vroeg een regeling te accepteren. De suggestie dat dit in zijn eigen belang zou zijn geweest is door klaagster niet onderbouwd. Het ligt naar het oordeel van het Tuchtcollege wel degelijk ook op de weg van de expert om klaagster te wijzen op de mogelijkheid van een langer durend traject waarin mogelijk nog allerlei (voor klaagster belastende) stappen genomen zouden moeten worden en waarin een technische (juridische/medische) discussie zou kunnen ontstaan met als resultaat mogelijk een andere, minder gunstige, uitkomst dan bedongen in de vast te stellen regeling. Uit de e-mails van klaagster leidt het Tuchtcollege af dat zij zelf ook de voor- en nadelen van het treffen van een regeling wel inzag. Klaagster heeft enkele weken gedaan over het accepteren van de regeling zonder dat de expert aangedrongen heeft op een beslissing. Hij heeft alleen op [een] gegeven moment geschreven: 'denk er nog maar eens goed over na', en hij heeft nadat klaagster te kennen gegeven had de regeling te willen accepteren eerst nog een afspraak met haar gemaakt om telefonisch een en ander nog eens door te spreken."

3.22.

Met het tuchtcollege is de rechtbank van oordeel dat uit de hiervoor weergegeven correspondentie niet blijkt dat [gedaagde sub 1] [eiseres] onder druk heeft gezet of bang heeft gemaakt. Zoals onder 3.3. van dit vonnis weergegeven gaat het erom dat de adviserend belangenbehartiger/advocaat zijn cliënt in staat stelt om een goed geïnformeerde beslissing te nemen waarbij onder meer de ernst en omvang van het risico, de mate van waarschijnlijkheid dat het risico zich zal manifesteren en de mate waarin de cliënt zich bewust is van het risico, een rol spelen en de belangenbehartiger/advocaat zal zich er bij zijn handelen, zowel als hij procedeert als wanneer hij adviseert, van moeten vergewissen wat het belang van de cliënt inhoudt en wat de cliënt zelf wenst.

3.23.

Mr. Du Plessis heeft ter zitting toegelicht dat [eiseres] een onderbuik gevoel had dat de slotbepaling geen recht deed aan haar situatie. De neuroloog had haar immers laten weten dat hij vermoedde dat de klachten blijvend zouden zijn en in dat geval zou zij haar oude vak niet meer kunnen uitoefenen. Zij wijst erop dat het in dit soort zaken om het juridisch causale verband gaat en dat [gedaagde sub 1] haar had moeten uitleggen wat dat is en haar bewijspositie had moeten inschatten. Het is volgens haar fout geweest dat hij in de mail van 23 mei 2017 noteerde dat er nauwelijks verschil is tussen wat zij eerst verdiende en de hoogte van de bijstandsuitkering want zo begroot je het verlies aan arbeidsvermogen niet. Zij wijst er verder op dat het juridisch causaal verband geen problemen zou opleveren, [eiseres] had de klachten consequent en consistent gemeld en voor het ongeval had ze geen vergelijkbare klachten en van een alternatieve oorzaak is niet gebleken. Verder heeft zij erop gewezen dat [eiseres] de zorg over haar nog vrij jonge dochter had en de statistieken laten zien dat moeders vaak meer gaan werken naarmate hun kinderen ouder worden en dat dit ook het plan van [eiseres] was.

3.24.

Dit zijn inderdaad aspecten waarin een belangenbehartiger/advocaat bij zijn advisering in een whiplash letselschadezaak een afweging maakt en ook [gedaagde sub 1] heeft dit gedaan maar volgens [eiseres] alleen de verkeerde. Maar bij het verwijt dat [eiseres] [gedaagde sub 1] maakt over de getroffen minnelijke regeling gaat het er niet om of een andere belangenbehartiger een ander of beter resultaat voor haar had kunnen bereiken, maar draait het erom of [eiseres] met ‘informed consent’ met de regeling heeft ingestemd, met andere woorden of [gedaagde sub 1] haar de informatie heeft verschaft die haar in staat stelde om goed geïnformeerd te beslissen. Het ging hier om een regeling tegen finale kwijting en gelet daarop moest voor haar duidelijk zijn wat de voor- en nadelen van het accepteren dan wel weigeren zouden zijn. Uit de correspondentie tussen [eiseres] en [gedaagde sub 1] blijkt, dat zij de beslissing goed doordacht en voldoende geïnformeerd heeft kunnen nemen.

3.25.

De rechtbank heeft wel begrip voor het gevoel van [eiseres] dat de slotbepaling geen recht deed aan haar situatie want er is haar buiten haar schuld een ongeval overkomen en haar lage inkomen leidde tot een laag maatmaninkomen bij het UWV wat leidde tot een laag arbeidsongeschiktheidspercentage. Dat is zuur voor [eiseres] maar dat is [gedaagde sub 1] niet te verwijten.

3.26.

De conclusie is dus dat haar vorderingen worden afgewezen.

3.27.

[eiseres] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagde sub 1] worden begroot op:

- griffierecht

676,00

 

- salaris advocaat

1.228,00

(2,00 punten × € 614,00)

- nakosten

178,00

(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)

Totaal

2.082,00

 

3.28.

De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing. ECLI:NL:RBMNE:2024:5392

1HR 29 mei 2015, ECLI:NL:HR:2015:1406, r.o. 3.4.2 en 3.4.3

2Zie conclusie AG Langemeijer, ECLI:NL:PHR:2017:1088 (punt 2.7)

3zie o.m. HR 3 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:831 (https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:HR:2015:831), HR 12 juli 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE1532 (https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:HR:2002:AE1532), HR 22 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2452.

4ECLI:NL:RBAMS:2022:7197