Hof Den Bosch 200207 overlijden kind; huisarts had ambulance in moeten schakelen
- Meer over dit onderwerp:
Hof Den Bosch 200207 overlijden kind; huisarts had ambulance in moeten schakelen
a) Op 24 oktober 1999 hebben appellanten zich met hun toen ruim 1,5 jaar oude zoontje [Overledene] gewend tot de waarnemer van [Huisarts], destijds huisarts van het gezin. De volgende dag hebben zij zich met hun zoontje gewend tot de Spoedeisende Hulp van het ziekenhuis, waar zij door de verpleegkundige naar de huisarts zijn verwezen. Op 26 oktober 1999 is de moeder met [Overledene] naar de praktijk van [Huisarts] gegaan die met de dienstdoende kinderarts in het ziekenhuis heeft overlegd en de moeder heeft geïnstrueerd onmiddellijk naar het ziekenhuis te gaan. De moeder is met [Overledene] met de bus naar het ziekenhuis gegaan, waar hij kort na opname is overleden.
b) De Inspectie voor de Gezondheidszorg heeft de hulpverlening aan [Overledene] onderzocht en kritische kanttekeningen geplaatst bij de terugverwijzing door de verpleegkundige van het ziekenhuis en de manier waarop [Huisarts] het kind naar het ziekenhuis heeft laten gaan.
c) Het Regionaal Tuchtcollege te Eindhoven heeft op 15 januari 2 003 een klacht van [Ouder] over het handelen van [Huisarts] op 26 oktober 1999 gegrond verklaard en haar de maatregel van waarschuwing opgelegd.
8.10 [Ouder] stelt dat [Huisarts] en het ziekenhuis toereken baar tekortgeschoten zijn in de nakoming van verbintenis sen uit de geneeskundige behandelingsovereenkomst dan wel onrechtmatig hebben gehandeld. Als gevolg daarvan hebben zij schade geleden, te weten de kosten van lijkbezorging, immateriële schade en buitengerechtelijke kosten van rechtsbijstand. [Ouder] vordert op grond daarvan, kort gezegd, een verklaring voor recht dat [Huisarts] en het ziekenhuis hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de geleden schade en veroordeling van [Huisarts] en het ziekenhuis tot betaling van de schade, op te maken bij staat, en tot betaling van een voorschot van € 10.000. [Huisarts] en het ziekenhuis hebben de vorderingen van [Ouder] gemotiveerd bestreden.
8.11 Bij tussenvonnis van 2 juni 2004 heeft de rechtbank geoordeeld dat zowel [Huisarts] als het ziekenhuis toerekenbaar tekortgeschoten zijn in de op hen rustende verplichtingen jegens de ouders van [Overledene]. Met betrekking tot het causaal verband tussen de tekortkomingen van [Huisarts] en het ziekenhuis enerzijds en de gestelde schade anderzijds heeft de rechtbank overwogen dat op [Ouder] de bewijslast van het causaal verband rust en dat voor toepassing van de zogenaamde 'omkeringsregel' geen plaats is. Voor de beoordeling van het causaal verband achtte de rechtbank een deskundigenonderzoek wenselijk, waarbij het voorschot door [Ouder] voldaan diende te worden.
8.12 Voor het geval geoordeeld zou worden dat [Huisarts] en/of het ziekenhuis aansprakelijk zijn voor de geleden schade, heeft de rechtbank vervolgens de verschillende schadeposten besproken. Het gaat hierbij om
- de kosten van lijkbezorging ten bedrage van € 1.585,53;
- affectieschade;
- kosten van rechtsbijstand ten bedrage van € 21.489,79.
Ten aanzien van de eerste post heeft de rechtbank overwogen dat deze voor toewijzing in aanmerking kan komen en dat dit niet geldt voor de tweede post. Van de derde post acht de rechtbank een gedeelte van € 798,87 toewijsbaar. In totaal acht de rechtbank € 2.384,40 toewijsbaar, waarop een reeds betaald voorschot van € 2.000 in mindering strekt. (...)
8.16 [Ouder] is blijkens zijn toelichting op grief III van mening dat de kosten van de tuchtprocedure voor vergoeding in aanmerking komen. Volgens hem is een tucht procedure zinvol om een gefundeerd oordeel te kunnen geven of al dan niet sprake is van wanprestatie. Dat is evenwel niet aan de orde. Waar het hier om gaat, is of de kosten van de tuchtprocedure kunnen worden beschouwd als redelijke kosten ter vaststelling van aansprakelijkheid en schade als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 sub b BW. Voor het antwoord op die vraag heeft als uitgangspunt te gelden dat de kosten van een tuchtprocedure niet als zo danig kunnen beschouwd, behoudens bijzondere omstandig heden die in dit geval evenwel niet zijn gesteld of gebleken (HR 10 januari 2003, NJ 2003, 537). Hetzelfde geldt voor het antwoord op de vraag of de kosten van een tuchtprocedure kunnen worden beschouwd als redelijke kosten ter voorkoming of beperking van schade als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 sub a BW, voor het geval [Ouder] (mede) deze bepaling op het oog heeft (HR 3 juni 2 005, NJ 2005, 324).
8.17 [Ouder] is verder van mening dat de kosten van bij -stand bij contacten met de media voor vergoeding in aanmerking komen. Een toereikende grondslag daarvoor wordt door [Ouder] evenwel niet gegeven. Ook hetgeen [Ouder] verder met betrekking tot de kosten van rechtsbijstand naar voren heeft gebracht, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep, rechtvaardigt niet de conclusie dat andere dan de door [Huisarts] en het ziekenhuis uit de specificatie gelichte kosten ten bedrage van € 798,87 voor vergoeding in aanmerking komen. Grief III wordt verworpen.
8.18 Het hof deelt de conclusie van de rechtbank dat aan schadevergoeding alleen de bedragen van € 1.585,53 en € 798,87, in totaal € 2.384,40, in aanmerking komen. Rekening houdend met enerzijds het betaalde voorschot en anderzijds de wettelijke rente is dit bedrag voldaan. Dit brengt mee dat aan de vorderingen van [Ouder] de grondslag is komen te ontvallen zodat deze afgewezen dienen te worden. Volgens [Ouder] is dat laatste niet het geval. Hierop heeft zijn grief IV betrekking. Het hof kan [Ouder] hierin niet volgen. De vorderingen van [Ouder] betreffen de aansprakelijkheid van [Huisarts] en het ziekenhuis voor geleden en te lijden schade en veroordeling tot betaling van die schade en van een voorschot daarop. Nu de schade waarop [Ouder] rechten kan doen gelden is betaald, is daarmee het belang van [Ouder] bij deze vorderingen geëindigd. Grief IV wordt verworpen.
8.19 De grieven I (voor zover niet reeds onder 8.5 behandeld) en II betreffen het causaal verband en het deskundigenonderzoek dat in verband daarmee is bepaald. Deze grieven behoeven verder geen behandeling, aangezien deze kwestie gezien het bovenstaande niet langer relevant is. Grief I (voor zover hier aan de orde) en grief II worden verworpen. (...) Piv-site (ook voor eerdere uitspraken in deze zaak)
Zie ook het Piv-bulletin
Een praktische oplossing voor een ernstige kwestie
In deze procedure heeft het hof een ernstige kwestie beoordeeld, die gekleurd wordt door cultuurverschillen en allerlei juridische en niet-juridische verwikkelingen. Hoewel het handelen van de huisarts menselijkerwijs wellicht voor sommigen begrijpelijk is, kan worden geconcludeerd dat rechtbank en hof terecht een strenge maatstaf voor het handelen van de arts hebben aangelegd, waarna men op praktische wijze met de buitengewoon hoge vordering is omgegaan.
In de hieronder beschreven procedure komen we diverse onderwerpen tegen die in de medische aansprakelijkheid regelmatig aan de orde zijn.
De ouders hebben overigens geprocedeerd tegen huisarts en ziekenhuis. Vanwege de overzichtelijkheid zal slechts de procedure tegen de huisarts hieronder worden besproken. Mr. E. Lantinga – VVAA/MediRisk in het Piv-bulletin: