Overslaan en naar de inhoud gaan

OGHACMB 190219 hoger beroep medisch tuchtrecht; fout van assistente (niet doorgeven lab uitslag) tuchtrechtelijk niet verwijtbaar aan huisarts; geen sprake van onvoldoende opvolging

OGHACMB 190219 hoger beroep medisch tuchtrecht; fout van assistente (niet doorgeven lab uitslag) tuchtrechtelijk niet verwijtbaar aan huisarts; geen sprake van onvoldoende opvolging

Het verloop van de procedure

1.1
Bij op 18 mei 2018 ingekomen beroepschrift is [appellant] in hoger beroep gekomen van de tussen partijen gegeven en op 24 april 2018 uitsproken beslissing van het Medisch Tuchtcollege Aruba (hierna: MTC).

1.2
Bij dat stuk heeft [appellant] klachten tegen de beslissing aangevoerd en toegelicht en heeft hij verzocht dat het Hof zijn beroep gegrond zal verklaren, de bestreden beslissing zal vernietigen en, opnieuw recht doende, de klacht van [geïntimeerde] tegen [appellant] alsnog ongegrond zal verklaren.

1.2 [
geïntimeerde] heeft een verweerschrift ingediend waarin hij concludeert dat het Hof het beroep zal verwerpen en de bestreden beslissing zal bevestigen.

1.3
Op 21 januari 2019 heeft in Aruba de mondelinge behandeling plaatsgevonden waarbij [appellant] en de beide gemachtigden zijn verschenen en het woord hebben gevoerd.

1.4
Beschikking is bepaald op vandaag.

De beoordeling

2.1
In hoger beroep kan worden uitgegaan van het volgende (zie ook de bestreden beslissing onder 2.1 tot en met 2.7).

2.2 [
geïntimeerde], geboren op [geboortedatum] [geboortejaar], heeft op 7 februari 2017 zijn huisarts (sinds 2002) [appellant] geconsulteerd wegens aanhoudende hoofdpijnklachten. [appellant] heeft bij dat consult geconstateerd dat de bloeddruk van [geïntimeerde] erg hoog was (178/111) en hij heeft [geïntimeerde] pijnstillers (ibuprofen) en bloeddrukverlagers voorgeschreven en hem verwezen naar het laboratorium voor een bloedonderzoek. [geïntimeerde] heeft dat onderzoek op 14 februari 2017 ondergaan en de uitslag is naar de praktijk van [appellant] gestuurd. De uitslag is vervolgens echter niet aan [geïntimeerde] doorgegeven tot het moment dat [geïntimeerde], omdat zijn klachten aanhielden, zich op 5 juli 2017 weer bij [appellant] meldde. Toen bleek de uitslag zich in een dicht geniete envelop in het kantoor van de assistente van [appellant] bevond. De uitslag was van dien aard dat [geïntimeerde] direct is doorverwezen naar een nefroloog, waarna hij op diezelfde dag is opgenomen en nierdialyses heeft ondergaan. Die dialyses werden sindsdien drie keer per week herhaald en [geïntimeerde] is thans in afwachting van een niertransplantatie.

2.3 [
geïntimeerde] heeft een klacht ingediend die inhoudt dat doordat [appellant] de lab uitslagen niet tijdig heeft ingezien, [geïntimeerde] een tijdige en adequate behandelingen is onthouden en zijn nierfunctie ernstig is verslechterd.

2.4
Het MTC heeft in de bestreden uitspraak de klacht gegrond verklaard en aan [appellant] de tuchtrechtelijke maatregel van een berisping opgelegd.

Daartoe heeft het MTC overwogen dat het systeem binnen de praktijk van [appellant] onvoldoende borging bood dat een labonderzoek een adequaat vervolg krijgt (rov. 5.7) en dat [appellant] ook anderszins is tekortgeschoten nu hij bij een jonge man van 35 jaar met verhoogde bloeddruk en hoofdpijnklachten alert had moeten zijn en zijn patiënt “beter had moeten monitoren”. Ook had [appellant], gezien zijn vermoeden dat de klachten mogelijk een nefrogene oorzaak hadden, ter plekke met een urinestrip de eiwitten in de urine kunnen aantonen en [geïntimeerde] zo nodig aanstonds kunnen doorverwijzen naar een nefroloog (rov. 5.8).

2.5
Uitgangspunt bij de beoordeling in hoger beroep is dat op [appellant] als huisarts de verplichting rustte zijn beroepsuitoefening op zodanige wijze te organiseren en zich te voorzien van zodanig personeel en materieel, dat een en ander leidt of redelijkerwijze moet leiden tot verantwoorde zorg. Deze maatregelen dienen te zijn afgestemd op de omvang van de praktijk zoals de arts die voert, zodat het aantal patiënten nimmer een excuus kan zijn om niet iedere individuele patiënt de zorg te bieden die hem of haar toekomt.

2.6 [
appellant] heeft consequent, gemotiveerd en onweersproken aangevoerd dat hij zijn praktijk in 2017 zo had ingericht dat hem dagelijks alle lab uitslagen, dat waren er ongeveer twintig, zouden worden voorgelegd en dat hij voldoende gelegenheid en tijd had om deze alle te bekijken. Louter als gevolg van een fout van zijn assistente is de uitslag van [geïntimeerde] ongeopend in een verkeerde file dan wel een bureaula terechtgekomen. Deze fout kon niet aan [appellant] worden verweten en of toegerekend en komt dan in het tuchtrecht, anders dan in het civiele (risico)aansprakelijkheidsrecht (artikel 6:76 BW en 6:170 BW) ook niet voor diens rekening. In aanmerkingen genomen dat dergelijke fouten van een (ondergeschikte) derde redelijkerwijs niet voor 100% zijn uit te bannen, en er zich in de praktijk van [appellant] ook geen verwant incident heeft voorgedaan, is er onvoldoende reden om te concluderen dat [appellant] zijn praktijk op dit punt niet overeenkomstig de in rov. 2.5 weergeven norm had georganiseerd.

2.7
Voorts is in hoger beroep alsnog afdoende aangetoond dat [appellant] aan [geïntimeerde] heeft gezegd om binnen een week terug te komen. Mogelijk had [appellant] er zelf ook nog op kunnen toezien dat [geïntimeerde] daartoe ook een afspraak maakte met zijn assistente, maar dat daartoe – bijvoorbeeld vanwege kennis van de persoon van [geïntimeerde], die [appellant] al vele jaren als patiënt had – aanleiding bestond, is niet gebleken. Evenmin is gebleken dat [appellant] zodanige vermoedens had of behoorde te hebben omtrent de ernst van de klachten dat hij zelf in de gaten diende te houden of [geïntimeerde] op de vervolgafspraak was verschenen, hij de bloedtest had gedaan en/of zijn testresultaten al binnen waren en is het verzuim dat te doen onvoldoende om hem tuchtrechtelijk een verwijt te maken.

2.8
Dat [appellant] ter plekke een urineonderzoek had kunnen uitvoeren is een overweging die in de bestreden uitspraak is terechtgekomen zonder dat deze kwestie – blijkens de uitvoerige zittingsaantekeningen in eerste aanleg – door de rechter en de twee deskundige leden met [appellant] is besproken. Dat deze test mogelijk was wil ook nog niet zeggen dat [appellant] daartoe was gehouden en dat hij niet de labresultaten mocht afwachten. Ook dit nalaten is, noch op zichzelf noch in combinatie met de overige omstandigheden, voldoende voor het oordeel dat het vertrouwen in de medische stand door [appellant] is ondermijnd.

2.9
De conclusie moet dan ook zijn, dat hoezeer de fout binnen de praktijk van [appellant] tot ernstige risico’s met (mogelijk) dramatische gevolgen heeft geleid – iets wat [appellant] erkent en betreurt – er onvoldoende gronden zijn om [appellant] tuchtrechtelijk een verwijt te maken. Een maatregel is dan ook niet op zijn plaats. Ten overvloede kan daaraan nog worden toegevoegd dat het vertrouwen van [geïntimeerde] in [appellant] als medicus kennelijk niet onherstelbaar is beschadigd nu hij steeds patiënt bij hem is gebleven.

2.10
Eveneens ten overvloede moet worden geconstateerd dat de klacht veeleer lijkt te strekken tot het verkrijgen van financiële genoegdoening met het oog op de in het buitenland te maken behandelingskosten en dat een civiele aansprakelijkheidsrechter daartoe, mede gelet op wat in rov. 2.6 is overwogen, een geschikter forum lijkt dan de tuchtrechter.

2.11
Het beroep is al met al gegrond. De bestreden beslissing zal worden vernietigd en de klacht wordt alsnog ongegrond verklaard. ECLI:NL:OGHACMB:2019:72