Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Gelderland 111213 verwijt aan huisarts t.z.v. afgewezen huisbezoek; bewijsopdracht voor eiser t.a.v. gebeurtenissen

Rb Gelderland 111213 verwijt aan huisarts t.z.v. afgewezen huisbezoek; bewijsopdracht voor eiser t.a.v. gebeurtenissen

2 De feiten
2.1.
[eiser] heeft op 12 december 2007 telefonisch contact opgenomen met de huisartsenpraktijk van [gedaagde] in verband met (in ieder geval) een pijnlijke en gezwollen linkerhand. De assistente van [gedaagde] ([assistente]) heeft, na kennis te hebben genomen van de klachten van [eiser], zijn verzoek om een visite afgewezen en hem een consult op de praktijk aangeboden. [eiser] heeft van die mogelijkheid geen gebruik gemaakt en pijnstillende medicatie (Ibuprofen 600) voorgeschreven gekregen.

2.2.
In het huisartsenjournaal (de patiëntenkaart van [eiser]) staan – voor zover hier van belang – de volgende aantekeningen:

Srt Datum Journaalregels Medewerker
C 12-12-2007 R Ibuprofen bruisgranulaat 600mg [assistente]
C E hand [assistente]
C S Dikke hand, niet rood, wel pijnlijk. [assistente]
C S Meneer heeft pijn aan zijn hand. [assistente]
C P Consult aangeboden voor vandaag, maar meneer [assistente]
had geen tijd en zal nog een keer bellen voor
een afspraak, wil wel pijnstilling.
C E hand [assistente]
2.3.
Diezelfde dag heeft [eiser] de praktijk van [gedaagde] voor de tweede keer gebeld en gesproken met [assistente]. [gedaagde] is over dit telefoongesprek niet door [assistente] geïnformeerd en van dit gesprek is geen aantekening gemaakt in het huisartsenjournaal.

2.4.
Aan het einde van de dag (begin van de avond) heeft [eiser] telefonisch contact opgenomen met de huisartsenpost in het Slingeland ziekenhuis in Doetinchem. In het waarneembericht staat onder meer het volgende:

Onderwerp: hart? hand?
Afzender : HAP Oude IJssel
Datum : woensdag 12 december 2007
Geautoriseerd : Ja
Spoedeisend : Nee
Tijdstip begin : 19:20
Tijdstip einde : 19:25
Soort contact : nacht/dienst consult
Urgentie classificatie : Routine
Contactdatum: 12-12-2007
(S) (HEI) Vanmorgen tel.contact met huisarts ivm pijn hand => heeft ibuprofen gekregen. Echtgenote komt net thuis. Man ziek, hand zo dik als een ballon, pijn ++, warm. T 36.0. Duizelig, diarree slap; alles sinds 2 dagen. Willen dat er arts komt omdat diarree hem afzwakt.
Vraagstelling is hand => gloeit niet, niet warm. Hand is dik, onderarm wordt ook dikker. Iom dd arts; geen visite maar consult
(O) (ASS) bleeek, zuchtend; oedeem re hand; moeite met spraak re wang
O cor irregul moeilijk hoorbaar; RR 90 60
(P) (ASS) nr CCU
(ADM) is gezien door h.a. [naam]
2.5.
[eiser] is door zijn echtgenote per auto naar de huisartsenpost gereden. In de spreekkamer is hij gecollabeerd en naar het ziekenhuis doorverwezen op verdenking van hartproblemen.

2.6.
In het ziekenhuis is de diagnose sepsis ten gevolge van een weke delen infectie op de linkerhandrug, veroorzaakt door een streptococcus pyogenes, gesteld. [eiser] is diezelfde avond geopereerd aan zijn hand; er bleek sprake te zijn van een necrotiserende cellulitis.

2.7.
Nadien is [eiser] nog tweemaal (in 2008 en 2009) in het UMC St. Radboud in Nijmegen geopereerd aan zijn linkerhand.

2.8.
[eiser] heeft op 10 september 2008 een klacht tegen [gedaagde] ingediend bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle. Bij beslissing van 17 september 2009 is die klacht afgewezen. [eiser] is tegen voormelde beslissing in beroep gegaan bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg (hierna: CTG). Het CTG heeft in haar beslissing van 10 juni 2010 onder meer als volgt overwogen:

(…)
4.2
Het Centraal Tuchtcollege vat de kern van klagers verwijten aan de huisarts (…) als volgt samen dat (de assistente van) de huisarts op 12 december 2007 tot tweemaal toe een door klager aangevraagde visite heeft geweigerd, terwijl er volgens klager alle reden toe was om wel een visite af te leggen.
4.3.
In hoger beroep staat vast dat de huisarts op 12 december 2007 door zijn assistente op de hoogte is gesteld van klagers visiteaanvraag van 10:15 die ochtend vanwege een pijnlijke en gezwollen hand. De huisarts heeft ook van zijn assistente vernomen dat zij de visiteaanvraag – onder aanbieding van een consult – had afgewezen en dat zij pijnstillingsmedicatie had voorgesteld. Gelet op de discrepantie tussen enerzijds de gestelde ‘klachten aan de hand’ waarmee een patiënt in beginsel geacht moet worden naar de huisartsenpraktijk te kunnen komen en anderzijds ‘het doen van een visiteaanvraag’, hetgeen impliceert dat een patiënt mogelijk niet naar de huisartsenpraktijk kan komen, was er voor de huisarts aanleiding om telefonisch contact met klager op te nemen om hem (nader) uit te vragen over zijn klachten. Gebleken is dat de huisarts geen contact met klager heeft opgenomen naar aanleiding van de visiteaanvraag, maar dat hij het door de assistente gehanteerde beleid direct heeft geaccordeerd en een recept voor Ibuprofen 600 heeft uitgeschreven. Het Centraal Tuchtcollege is van oordeel dat de huisarts op dat moment nog onvoldoende informatie van de patiënt had om te kunnen beoordelen of de visiteaanvraag door de assistente terecht was geweigerd en of er al dan niet medicatie moest worden voorgeschreven. De huisarts heeft ter terechtzitting in hoger beroep ook erkend dat hij op dat moment nog geen (waarschijnlijkheids)diagnose had gesteld. Naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege had de huisarts zonder patiënt eerst nader uit te vragen over zijn klachten en zonder waarschijnlijkheids-diagnose, niet ‘blind’ een recept mogen uitschrijven, zeker niet nu de visite was geweigerd. Dat er (door de assistente) een huisartsenconsult was aangeboden, doet hieraan aan niet af, nu op dat moment voor de huisarts nog onduidelijk was of klager daarvan gebruik zou maken. Het Centraal Tuchtcollege acht bovenstaande handelwijze van huisarts tuchtrechtelijk verwijtbaar. In zoverre in de klacht dan ook gegrond.
4.4.
Het Centraal Tuchtcollege kan niet vaststellen of klager in het tweede telefoongesprek dat later die dag met de huisartsassistente heeft plaatsgevonden opnieuw om een visite heeft gevraagd. Hetgeen partijen hierover stellen is niet eensluidend en er zijn geen aanwijzingen die de ene stelling meer aannemelijk maken dan de andere. Dit betekent dat het Centraal Tuchtcollege op dit punt niet kan beoordelen of de huisarts zijn assistente al dan niet slecht heeft geïnstrueerd ten aanzien van noodoproepen. Overigens is ter terechtzitting in hoger beroep aannemelijk geworden dat de huisarts niet van dit tweede telefoongesprek op de hoogte is geweest, zodat de huisarts in ieder geval geen verwijt kan worden gemaakt dat hij op de gestelde tweede visiteaanvraag niet adequaat zou hebben gereageerd. In zoverre faalt de klacht.
(…)
Het CTG heeft aan [gedaagde] de maatregel van waarschuwing opgelegd.
2.9.
Bij brief van 18 oktober 2010 heeft [eiser] [gedaagde] aansprakelijk gesteld voor de door hem geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade. De aansprakelijkheidsverzekeraar van [gedaagde] heeft bij brief van 15 december 2010 meegedeeld dat haar medisch adviseur de redenering van het CTG op de gegrond verklaarde klacht moeilijk te volgen vindt en heeft voorgesteld het dossier door een hoogleraar huisartsgeneeskunde te laten bestuderen om te laten beoordelen of, en zo ja in hoeverre, [gedaagde] verwijtbaar tekort is geschoten.

2.10.
Op 2 februari 2012 heeft dr. P.P.A. Schellekens, plastisch chirurg verbonden aan het UMC in Utrecht (hierna: Schellekens), op verzoek van beide partijen een medisch expertiserapport uitgebracht met als doel te beoordelen of het resultaat van de behandeling anders zou zijn geweest als [eiser] op 12 december 2007 ’s morgens door [gedaagde] was gezien. In het rapport van Schellekens staat onder meer:

(…)
2. Welke afwijkingen kunt u op uw vakgebied vaststellen, hoe luidt uw diagnose?
Ad 2:
(…)
Functiebeperking van de linker hand met name dig. II t/m V met name in het MCP-gewricht en in geringere mate in de interphalangeaal gewrichten. Hierdoor onvermogen om een volledige vuist te maken. Diverse littekens op de dorsale alsmede volaire zijde van de onderarm welke het gevolg zijn van een infectieus proces alsmede de reconstructieve ingrepen die hebben plaatsgevonden teneinde het weke delen tekort op de handrug te corrigeren.
3 a. Kunt u aangeven of het aannemelijk is, dat er thans een andere situatie zou bestaan m.b.t. de klachten en afwijkingen van betrokkene, wanneer hij 8-10 uur eerder onder specialistische behandeling was genomen?
b. Zo ja, kunt u dan aangeven welke afwijkingen dan nu verwacht hadden mogen worden? Wilt u uw antwoord in deze zo uitvoerig mogelijk motiveren en onderbouwen met literatuurgegevens?
Ad 3a:
Het is aannemelijk dat indien betrokkene 10 uur eerder onder specialistische behandeling was gekomen er een andere situatie zou zijn ontstaan met betrekking tot de nu geconstateerde klachten en afwijkingen. Hierbij dienen wel een aantal aantekeningen te worden geplaatst.
Ten eerste is een necrotiserende weken delen infectie een zeer zeldzaam ziektebeeld hetgeen waarschijnlijk één à twee keer in een normale chirurgische carrière wordt meegemaakt.
In de carrière van een huisarts blijft het een extreem zeldzaam voorkomend ziektebeeld. Uit de bestudeerde literatuur blijkt dat het tijdsinterval tussen het stellen van de diagnose en adequate behandeling te weten chirurgische incisie/excisie gecombineerd met antibiotische behandeling van cruciaal belang is. (…) Verder blijkt uit de literatuur dat het bijzonder moeilijk is om de diagnose te maken tussen een necrotiserende dan wel niet necrotiserende weke delen infectie zoals erysipelas of cellulitis. Dit kan slechts geschieden in een gespecialiseerde omgeving en dit onderscheid kan dus extreem moeilijk zijn in een huisartsenpraktijk. Echter in de situatie dat de huisarts van betrokkene op de ochtend van 12 december 2007 de verdenking had gehad op een necrotiserende weke delen infectie en hem daarvoor had ingestuurd naar een ziekenhuis dan zou daar middels exploratieve incisie een biopt hebben kunnen worden afgenomen. Uit dit biopt zouden dan middels grampreparaat pathogenen bekend kunnen worden waarop gerichte antibiotische therapie zou kunnen worden gestart. Mogelijk zou hierdoor een andere situatie zijn ontstaan, echter hierover bestaat geen “evidence-based medicine”.
Ad 3b:
In het gunstige geval dat in een zeer vroeg stadium de juiste behandeling was ingesteld d.w.z. operatieve exploratie en weefselbiopsie gevolgd door adequate intraveneuze therapie dan zou het aannemelijk kunnen zijn dat er geen necrose van de huid zou hebben plaatsgevonden. In de literatuur wordt vermeld dat necrose een vrij laat verschijnsel is in het geheel van necrotiserende weke delen infecties. Voor betrokkene zou dit hebben betekend dat de huid op het dorsum van de linker hand alsmede de linker arm niet zou zijn aangedaan hetgeen niet zou hebben geleid tot langdurige open defecten en de daaruit voortvloeiende (…) beperking van de linker hand.
Er is echter geen gerandomiseerde klinische studie in de literatuur bekend die een dergelijk geheel onderbouwt. (…)
4. Was een sepsis te voorkomen geweest als betrokkene 8 uur eerder onder behandeling was gekomen? Zo ja, wat had dit betekent voor het eindresultaat?
Ad 4:
Het is aannemelijk dat een sepsis te voorkomen zou zijn geweest als de juiste diagnose en de juiste behandeling zou zijn ingesteld indien betrokkene 8 uur eerder onder behandeling was gekomen. Echter dit valt niet te destilleren uit de bestudeerde literatuur gezien het feit dat er geen klinisch gerandomiseerde studies zijn die een dergelijke vraagstelling beantwoorden. Wel is het ziekte beeld dusdanig dat er een zeer progressief beloop is met name indien sprake is van een hemolytische streptococcen infectie, zodat indien deze verwekker voortijdig zou zijn herkend en direct adequate intra-veneuze therapie was gestart, er waarschijnlijk een sepsis zou zijn voorkomen. (…) In het meest gunstige geval zou er slechts een kortdurende immobilisatie van de hand hebben plaatsgevonden hetgeen waarschijnlijk weinig invloed zou hebben gehad op de handfunctie.
(…)
6. Welke beperking zouden er nu bestaan hebben wanneer betrokkene 8 uur eerder onder behandeling was gekomen?
Ad 6:
Indien betrokkene 8 uur eerder onder behandeling was gekomen en indien de juiste diagnose was gesteld en de daaropvolgende correctie therapie was ingesteld dan zou sprake zijn geweest van een zeer fors gezwollen linker hand ten gevolge van het oedeem dat bij een dergelijk infectieus proces optreedt. Dit oedeem zou met adequate handfysiotherapie en kompressen te bestrijden zijn geweest nadat de infectie onder controle was gekomen. De verwachting is dan ook dat dit niet of in mindere mate tot een verandering van de handfunctie zou hebben geleid.(…)
7. Op welk percentage schat u de b.i. gehele mens op basis van de door u geconstateerde afwijkingen en een gezond iemand stellende op 100%, uitgaande van de AMA guide (5e editie) en de richtlijnen van de NOV?
Ad 7:
Het percentage blijvende invaliditeit (…) bedraagt 30%. Hierbij is 23% toegekend aan een verminderde functie van de linker hand en pols. (…) Vervolgens is 9% toegekend aan de littekens op de onderarm en het dorsum van de linker hand. (…) Beide percentages gecombineerd levert een totaal percentage op van 30% blijvende invaliditeit.
8. Welk percentage b.i. zou u verwacht hebben als betrokkene 8 uur eerder onder specialistische behandeling was gekomen?

Ad 8:
Ik verwacht dat het percentage blijvende invaliditeit maximaal 3% was geweest indien betrokkene 8 uur eerder onder specialistische behandeling was gekomen. Hier van uitgaande dat er een lichte verstijving van de linker hand had plaatsgevonden eventueel met een exploratieve incisie waarvoor een litteken was ontstaan.
2.11.
Partijen hebben nadien over en weer gecorrespondeerd over onder meer (de uitkomst van) het rapport van Schellekens, maar dat heeft niet tot overeenstemming geleid.

2.12.
[eiser] is van beroep paranormaal genezer - paragnost en heeft een eigen praktijk. Hij is thans 66 jaar oud.

3 Het geschil
3.1.
[eiser] vordert, samengevat, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, voor recht te verklaren dat [gedaagde] tekort is geschoten in zijn verplichtingen jegens [eiser] en [gedaagde] te veroordelen tot vergoeding van de materiële en immateriële schade van [eiser], op te maken bij staat, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten, te vermeerderen met nakosten en wettelijke rente, en de beslagkosten.

3.2.
[eiser] stelt dat [gedaagde] toerekenbaar is tekortgeschoten in zijn verplichtingen als huisarts, respectievelijk niet heeft gehandeld als goed hulpverlener, door niet in te gaan op de herhaalde verzoeken van [eiser] om een consult aan huis (visite). Door blind te varen op het door zijn assistente uitgezette beleid en door na te laten contact op te nemen met [eiser] om hem te horen over zijn klachten, heeft [gedaagde] een belangrijke diagnose gemist en heeft hij niet gehandeld conform hetgeen verwacht mag worden van een gemiddeld bekwaam huisarts onder vergelijkbare omstandigheden. Als gevolg van dit onzorgvuldig handelen is sprake geweest van een delay van circa 10 uur in de behandeling, waardoor [eiser] een goede kans op een restloos herstel blijvend is ontnomen. Uit het rapport van Schellekens blijkt dat bij 8-10 uur eerder ingrijpen de schade aan de hand en arm van [eiser] minder ernstig, zo niet zeer gering, zou zijn geweest. [gedaagde] is daarom aansprakelijk voor en gehouden tot vergoeding van de door [eiser] geleden schade. Uit de uitspraak van het CTG volgt dat [gedaagde] niet heeft voldaan aan de voor zijn beroepsgroep geldende normen en dat hij een veiligheidsmaatregel heeft geschonden door na te laten te verifiëren of onder het verzoek tot het afleggen van een visite en de weigering om naar de praktijk te komen mogelijk een ernstig ziektebeeld schuilging. Daarmee nam hij het risico een ernstig ziektebeeld over het hoofd te zien, welk risico zich heeft verwezenlijkt, zodat ten aanzien van de bewijslast toepassing dient te worden gegeven aan de omkeringsregel, aldus [eiser].

3.3.
[gedaagde] betwist dat sprake is van een toerekenbare tekortkoming dan wel schending van de civielrechtelijke norm (het handelen als een redelijk handelend en redelijk bekwaam huisarts). [gedaagde] voert aan dat de door [eiser] gemelde klachten in zijn algemeenheid niet reeds als alarmerend te beschouwen waren en dat hem een consult is aangeboden, waarvan hij geen gebruik heeft gemaakt. [eiser] heeft pijnmedicatie gekregen en kennelijk was de situatie toen niet zodanig dringend dat de keuze is gemaakt om [eiser] (alsnog of in plaats daarvan) naar de praktijk te brengen. [gedaagde] acht daarbij relevant dat de echtgenote van [eiser] gewoon naar haar werk is gegaan, dat sepsis zeer zelden voorkomt (in een huisartsenpraktijk zelfs extreem zelden) en dat ook de huisartsenpost van het Slingeland ziekenhuis op grond van de door [eiser] aangegeven klachten een visite heeft afgewezen en een consult heeft afgesproken. Subsidiair betwist [gedaagde] het causaal verband tussen het handelen van [gedaagde] en de schade van [eiser]. [gedaagde] voert aan dat, ook indien hij [eiser] in de ochtend bij een visite zou hebben gezien, het niet aannemelijk is dat hij de diagnose sepsis zou hebben gesteld, laat staan dat hij een ander daarop afgestemd beleid zou hebben gevoerd. Datzelfde geldt indien [gedaagde] [eiser] zou hebben teruggebeld. Ook de huisartsenpost heeft ’s avonds de diagnose sepsis niet gesteld, maar heeft [eiser] naar het ziekenhuis gestuurd op verdenking van cardiale afwijkingen. [gedaagde] acht hierbij nog van belang dat hij een door [eiser] verlangde visite pas in de middag zou hebben afgelegd. Als hij dan [eiser] zou hebben verwezen naar het ziekenhuis, dan zou dat ook te laat zijn geweest. Uit de rapportage van Schellekens volgt volgens [gedaagde] dat alleen specialistische behandeling (vroeg) in de ochtend voldoende tijdig ingrijpen zou zijn geweest. Volgens Dekker had anders handelen door [gedaagde] de door [eiser] opgelopen schade dan ook niet kunnen voorkomen. Meer subsidiair voert [gedaagde] aan dat hooguit sprake kan zijn van proportionele aansprakelijkheid en nog meer subsidiair dat sprake is van eigen schuld van [eiser], zodat ruimte is voor toepassing van de billijkheidscorrectie. Ten slotte acht [gedaagde] de omkeringsregel niet van toepassing, nu het verwijt van [eiser] betrekking heeft op de schending van de algemene zorgvuldigheidsnorm van artikel 7:453 BW.

4 De beoordeling
4.1.
Voordat kan worden toegekomen aan de beantwoording van de vraag of sprake is van een toerekenbare tekortkoming dan wel onzorgvuldig handelen aan de zijde van [gedaagde] zal eerst duidelijkheid moeten worden verkregen omtrent de feitelijke gang van zaken op 12 december 2007, waaronder (en meer in het bijzonder) de telefonische contacten die hebben plaatsgevonden tussen [eiser] en de huisartsenpraktijk van [gedaagde].

4.2.
[eiser] heeft ter gelegenheid van de comparitie verklaard dat de praktijk van [gedaagde] om 8.00 uur open was. Hij heeft tweemaal gebeld (om 8.00 uur en 8.05 uur) en toen was de lijn in gesprek. Om 8.10 uur heeft hij de assistente van [gedaagde] ([assistente]) aan de telefoon gekregen en zijn klachten meegedeeld: hij voelde zich ontzettend ziek, te ellendig om op zijn benen te staan, zijn hand en arm waren dik en zijn hand werd met de tijd steeds dikker en pijnlijker. [eiser] heeft [assistente] verzocht om een visite van [gedaagde] aan huis. [eiser] stelt dat [assistente] hem heeft gevraagd of hij koorts had en dat hij daarop heeft geantwoord dat dat niet het geval was en dat hij zelfs ondertemperatuur had. [eiser] stelt dat hij, nadat [assistente] zijn verzoek om een visite had afgewezen, haar aanbod om een consult die ochtend (om 10.45 uur) heeft afgeslagen omdat hij te ziek was om naar de praktijk te komen. “Ik zie geen kans om naar de praktijk te komen, ik kan niet op mijn benen staan”, zo stelt hij aan [assistente] te hebben meegedeeld. Haar reactie daarop was dat ze met [gedaagde] zou overleggen en dat de medicijnen om 10.30 uur konden worden opgehaald, aldus [eiser].

4.3.
[gedaagde] heeft verklaard dat het eerste telefoongesprek tussen [eiser] en [assistente] rond 10.00 uur heeft plaatsgevonden. [gedaagde] sprak [assistente] bij de koffie om 10.15 uur en toen heeft zij hem over het telefoongesprek met [eiser] geïnformeerd. [gedaagde] zegt dat [assistente] niet heeft gezegd hoe laat het telefoongesprek had plaatsgevonden, maar concludeert dat het gesprek met [eiser] kort daarvoor moet hebben plaatsgevonden, omdat het aanbod van [assistente] voor een consult door [eiser] was afgeslagen. In zo’n geval wordt er snel teruggekoppeld en zou [assistente] zeker geen twee uur hebben gewacht om hem daarover te informeren, aldus [gedaagde]. Hij zegt dat hij er met [assistente] over heeft gesproken en dat zij zich kan herinneren dat [eiser] vlak voor het gesprek bij de koffie had gebeld. [gedaagde] stelt dat het gebruikelijk is dat naar het algemeen welbevinden van een patiënt wordt gevraagd. Of dat nu ook is gebeurd, weet hij niet. [gedaagde] zegt niet te weten of [eiser] gemeld heeft dat hij ondertemperatuur heeft. Aangezien dat niet in het huisartsenjournaal staat vermeld, wordt dat betwist. [gedaagde] beroept zich ten aanzien van de verdere inhoud van het telefoongesprek tussen [eiser] en [assistente] en het aanbod van [assistente] voor een consult op het huisartsenjournaal waarin [assistente] heeft genoteerd: “meneer had geen tijd en zal nog een keer bellen voor een afspraak, wil wel pijnstilling”. [gedaagde] stelt dat [assistente] tegen [eiser] heeft gezegd dat ze met [gedaagde] zou overleggen over de medicatie. [assistente] mag niet zelfstandig beslissen of er medicatie wordt voorgeschreven. Dat was volgens [gedaagde] dus een tussenvoorstel. Hij heeft vervolgens de medicatie geaccordeerd en heeft geregeld dat de medicijnen om 10.30 uur klaar lagen.

4.4.
[eiser] stelt dat hij de praktijk van [gedaagde] niet meer over de medicatie heeft gebeld en dat zijn echtgenote om 10.30 uur de medicatie (Ibuprofen) bij de apotheek in ’s Heerenberg heeft opgehaald. Omdat [eiser] ondanks de Ibuprofen steeds zieker werd, nog meer pijn kreeg en diarree kreeg van de Ibuprofen, heeft hij om 15.00 uur de praktijk van [gedaagde] weer gebeld en met [assistente] gesproken. Hij stelt dat hij toen opnieuw heeft gevraagd om een visite. Volgens [eiser] heeft [assistente] hem toen letterlijk geantwoord: “de dokter is niet aanwezig, ik weet niet waar hij is, hij is niet telefonisch bereikbaar, neemt u nog maar een tablet extra.”

4.5.
[gedaagde] betwist dat [eiser] om 15.00 uur heeft gebeld. In de conclusie van antwoord stelt hij dat [eiser] later die dag heeft gebeld. Ter gelegenheid van de comparitie heeft [gedaagde] verklaard dat [eiser] tussen 10.45 uur en 12.00 uur de praktijk weer heeft gebeld met de vraag of [gedaagde] akkoord was met de medicatie. Het antwoord van [assistente] was dat de medicijnen akkoord waren en dat ze vanaf 10.45 uur af te halen waren bij de apotheek. [gedaagde] weet niet meer waar hij toen was, in de praktijk of op visite. Hij stelt dat hij altijd bereikbaar is en dat [assistente] altijd weet waar hij is. [gedaagde] betwist dan ook dat [assistente] tegen [eiser] zou hebben gezegd dat hij niet bereikbaar was of er niet was. Desgevraagd heeft [gedaagde] verklaard dat, als het gesprek zou hebben plaatsgevonden zoals [eiser] stelt, [assistente] dat naar hem zou hebben teruggekoppeld. Dan zou hij zelf [eiser] hebben gebeld of er naar toe zijn gegaan. [gedaagde] stelt dat [assistente] later tegenover hem heeft verklaard dat [eiser] in het tweede telefoongesprek niet om een visite heeft gevraagd.

4.6.
De rechtbank overweegt als volgt. Partijen hebben op diverse punten een tegenovergestelde lezing gegeven van de gang van zaken op 12 december 2007, waaronder de tijdstippen waarop [eiser] de praktijk van [gedaagde] heeft gebeld en met diens assistente [assistente] heeft gesproken en de inhoud van die gesprekken. In het huisartsenjournaal staat op die datum één (telefonisch) consult vermeld zonder een tijdsaanduiding, met de vermelding dat er Ibuprofen is voorgeschreven. Vaststaat dat [gedaagde] (destijds) niet door [assistente] over het tweede telefoongesprek met [eiser] is geïnformeerd en dat zij daarvan evenmin een aantekening heeft gemaakt in het huisartsenjournaal. De feitelijke gang van zaken op 12 december 2007 kan relevant zijn voor de verdere beoordeling van de onderhavige zaak. Nu [gedaagde] de lezing van [eiser] gemotiveerd betwist, rust overeenkomstig de hoofdregel van artikel 150 Rv. op [eiser] de bewijslast van zijn stellingen met betrekking tot de gebeurtenissen op 12 december 2007 (tot aan het moment van het consult bij de huisartsenpost van het Slingeland Ziekenhuis) en de telefonische contacten met de huisartsenpraktijk van [gedaagde]. Overeenkomstig zijn bewijsaanbod zal [eiser] worden toegelaten tot bewijslevering op dit punt. De gang van zaken vanaf het moment dat [eiser] bij de huisartsenpost is gearriveerd blijkt uit het waarneembericht (rov. 2.4.) en daarover bestaat tussen partijen geen verschil van mening.

4.7.
In afwachting van de bewijslevering door [eiser] zal iedere verdere beslissing worden aangehouden. ECLI:NL:RBGEL:2013:6474