RBMNE 190325 wielrenner valt bij nabootsen wedstrijdsituatie op breukstenen naast fietspad; CROW-richtlijnen; geen aansprakelijkheid wegbeheerder
RBMNE 190325 wielrenner valt bij nabootsen wedstrijdsituatie op breukstenen naast fietspad; CROW-richtlijnen; geen aansprakelijkheid wegbeheerder
zie ook: dijk-enkhuizen-lelystad-afgesloten-vanwege-ongeval/
2De kern van de zaak
[eiser] , een professioneel wielrenner, is op 16 juni 2020 tijdens het nabootsen van een wedstrijdsituatie op de Houtribdijk gevallen. [eiser] is in de berm terecht gekomen en daar gevallen op de ruwe keien (breukstenen) die direct naast het fietspad liggen. Hij heeft daarbij letsel opgelopen. [eiser] is deze procedure gestart om de Provincie en de Staat, als wegbeheerder en eigenaar van het fietspad, aansprakelijk te stellen. Hij vindt namelijk dat de inrichting van het fietspad en de berm niet voldeden aan de normen die daarvoor gelden. De Provincie en de Staat wijzen aansprakelijkheid af. De rechtbank gaat daarin mee, omdat niet vast is komen te staan dat het fietspad of de berm gebrekkig was.
3De beoordeling
Het beoordelingskader
3.1.
De rechtbank gaat bij het beoordelen van de vordering van [eiser] uit van het volgende beoordelingskader.1 Op de wegbeheerder rust de plicht ervoor te zorgen dat de toestand van de weg de veiligheid van personen en zaken niet in gevaar brengt.2 Deze verplichting is in artikel 6:174 leden 1 en 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) verwoord als een risicoaansprakelijkheid. Deze aansprakelijkheid moet worden beoordeeld aan de hand van de maatstaven die zijn ontwikkeld in eerdere rechtspraak van de Hoge Raad.3 Daarbij kan voor het geval de aansprakelijkheid op een overheidslichaam rust ook betekenis toekomen aan de beleidsvrijheid van dat overheidslichaam en aan de beschikbare financiële middelen.4
3.2.
Bij het antwoord op de vraag of de weg voldoet aan de eisen die daaraan in de gegeven omstandigheden mogen worden gesteld, en dus niet gebrekkig is, komt het dus aan op de volgende vraag: is de weg, gelet op het te verwachten gebruik of de bestemming daarvan, met het oog op voorkoming van gevaar voor personen en zaken deugdelijk? Deze vraag moet naar objectieve maatstaven worden beantwoord. Daarbij is ook van belang hoe groot de kans op verwezenlijking van het gevaar is en welke onderhouds- en veiligheidsmaatregelen mogelijk en redelijkerwijs te verlangen zijn.5 Deze maatstaven komen overeen met de ‘kelderluikcriteria’.6
3.3.
Direct naast het fietspad op de Houtribdijk liggen aan één kant breukstenen. Dat zijn grove stenen met een waterkerende functie, waar niet overheen kan worden gefietst. [eiser] is op deze stenen gevallen en verwijt de provincie dat de berm geen geschikte uitwijkmogelijkheid voor hem bood. Het klopt dat voor de toepassing van artikel 6:174 BW ook de berm naast het fietspad meegenomen moet worden in de beoordeling.7 Het klopt ook dat de breukstenen in principe gevaar op kunnen leveren voor fietsers die van het fietspad afraken. De enkele omstandigheid dat de breukstenen in deze berm gevaar voor (race)fietsers kunnen opleveren, betekent nog niet dat het fietspad niet voldeed aan de eisen die men onder de gegeven omstandigheden aan het fietspad (en de berm) mocht stellen.8 Het antwoord op de vraag of sprake is van een gebrekkig fietspad hangt immers af van veel meer omstandigheden (zie rov. 3.1. en 3.2.).
De inrichting van het fietspad is niet strijd met de CROW-richtlijnen
3.4.
Bij de beoordeling van de vraag of het fietspad gebrekkig is, gelet op het te verwachten gebruik en de bestemming ervan en met het oog op voorkoming van gevaar voor personen en zaken, beroepen alle partijen zich op de (niet-bindende) CROW-richtlijnen. [eiser] overlegt meerdere rapporten van [onderneming] om zijn standpunt te onderbouwen dat er sprake is van een inrichting in strijd met de CROW-richtlijnen. De Staat en de Provincie zijn het daar niet mee eens en onderbouwen dit onder andere met een verklaring van twee verkeersadviseurs. De rechtbank komt tot de conclusie dat het fietspad niet in strijd met de CROW-richtlijnen is ingericht.
3.5.
Op het fietspad is ten eerste voorzieningenblad 17 van de CROW-richtlijnen van toepassing. Daarin staat onder andere welke breedte een fietspad moet hebben, gebaseerd op de spitsuurintensiteit. Uit de onweersproken meetgegevens van de provincie blijkt dat de spitsuurintensiteit op dit fietspad minder dan 50 fietsers bedraagt. Daarbij hoort een breedte van 2,50 meter, maar in werkelijkheid is het fietspad 3,00 – 3,30 meter breed. Er is bij de weginrichting dus voor gekozen om het fietspad breder te maken dan minimaal noodzakelijk is volgens de CROW-richtlijnen. Alleen bij het smalste tweerichtingenpad – een fietspad van 2,50 meter breed – staat een voetnoot. In deze voetnoot staat: “Tot een breedte van 2,50 meter heeft een pad aan beide zijden een overrijdbare berm, zodat fietsers de mogelijkheid hebben om uit te wijken.” Deze voetnoot is niet van toepassing op het fietspad op de Houtribdijk , omdat dat fietspad 3,00 – 3,30 meter breed is.. Uit voorzieningenblad 17 volgt daarom niet dat het fietspad op de Houtribdijk een overrijdbare berm moet hebben, zoals [eiser] heeft betoogt.
3.6.
Ook hoofdstuk 7.2 van de CROW-richtlijnen is van toepassing op het fietspad. Daarin wordt beschreven hoe bermen naast een fietspad eruit moeten zien. Er staat, voor zover relevant: “Bermen langs fietspaden moeten vergevingsgezind worden ingericht en mogen geen objecten bevatten die hinder voor fietsers opleveren. Hiertoe moet een obstakelvrije ruimte van ten minste 0,50 m worden aangehouden. (…) Het gedeelte van de berm direct naast het fietspad moet vlak en stevig zijn en op gelijke hoogte liggen met het fietspad, zeker als het fietspad smaller is dan 2,50 m.” In dit hoofdstuk wordt verwezen naar voorzieningenblad 64. Daarin wordt de algemene norm van hoofdstuk 7.2 concreet uitgewerkt door te beschrijven waar een ‘bermverhardingsstrook’ aan moet voldoen. In voorzieningenblad 64 staat onder andere: “Functie – bieden van een vergevingsgezinde wegkant”; “Uitvoering - breedte bermstrook 0,40 à 0,50 m” en “Overwegingen – alternatief is fietspad verbreden”. In dit geval is voor het alternatief gekozen, want het fietspad op de Houtribdijk is breder gemaakt dan voorgeschreven (3,00 – 3,30 meter in plaats van 2,50 meter). Het was daarom niet nodig om naast de extra breedte ook nog een overrijdbare berm aan te leggen.
3.7.
Ook los van voorzieningenblad 64 (en het alternatief dat daarin word geboden) voldoet het fietspad met de huidige inrichting aan de algemene norm om naast een fietspad een obstakelvrije ruimte van ten minste 0,50 meter te hebben. Het fietspad moet minimaal 2,50 meter breed zijn. Door de gehanteerde extra breedte is daar aan beide zijden minimaal 0,25 meter bijgekomen. [eiser] geeft zelf aan dat de breukstenen op minimaal 0,25 meter van het fietspad liggen (gemeten vanaf de binnenzijde van de kantlijn).9 Bij elkaar is er dus minimaal 0,50 meter extra (obstakelvrije) ruimte naast de breedte die het fietspad moet hebben.
3.8.
De rechtbank gaat niet mee in het gekunstelde onderscheid dat [eiser] hanteert tussen de eerste alinea en de tweede alinea onder het kopje “Bermen” van hoofdstuk 7.2 van de CROW-richtlijnen. De eerste alinea vermeldt een “obstakelvrije ruimte” en een “vergevingsgezinde” inrichting van de berm. De tweede alinea gaat over een “verstevigde berm” (door [eiser] aangeduid als “overrijdbare berm”). Volgens [eiser] gaat voorzieningenblad 64 alleen over de verstevigde berm van de tweede alinea. Dat is onjuist; het voorzieningenblad ziet ook op de eerste alinea om de volgende drie redenen:
a. De verwijzing naar voorzieningenblad 64 staat direct onder het kopje “Bermen” (de verwijzing is dus niet beperkt tot een bepaalde alinea).
Voorzieningenblad 64 spreekt zelf over het bieden van een “vergevingsgezinde wegkant” – een term die op zowel een obstakelvrije ruimte als een verstevigde berm kan slaan.
Zowel in het voorzieningenblad als in de eerste alinea wordt de term “vergevingsgezind” gebruikt.
3.9.
[eiser] heeft voor de zitting nog een extra productie overgelegd waarin hij voorbeelden laat zien van fietspaden op andere dijken. Daaruit blijkt dat er verschil zit in de inrichting van de bermen naast die fietspaden. Dat maakt de beoordeling van de vraag of dit fietspad aan de CROW-richtlijnen voldoet echter niet anders. Elke situatie moet op zichzelf worden beoordeeld aan de hand van alle relevante omstandigheden. De context bij de overgelegde foto’s ontbreekt. [eiser] heeft ook niet weersproken dat deze dijken en fietspaden verschillende functies hebben, zoals de Staat naar voren heeft gebracht.
Met de waarschuwing in het Ontwerpbesluit is rekening gehouden
3.10.
De Houtribdijk is in 2017 versterkt. Daarvoor is in februari 2016 een Ontwerpbesluit Projectplan Waterwet (hierna: het Ontwerpbesluit) vastgesteld, waarop ook het fietspad is ingetekend. De breedte van het fietspad stond toen nog niet vast. Wel was toen al duidelijk dat direct naast het fietspad breukstenen zouden komen te liggen. Het Ontwerpbesluit vermeldt in paragraaf 2.4.2, waarin het profiel van de harde bekleding van de dijk wordt besproken, dat vereist is dat de dijkbekleding de waterveiligheid kan garanderen. Daarbij staat de volgende waarschuwing: “Verkeersveiligheid: de bekleding met gepenetreerde breuksteen direct langs een weg of fietspad vormt zonder aanvullende maatregelen een obstakel voor het verkeer. Conform de eisen van de CROW moet dit obstakel voorkomen worden of worden afgeschermd”.
3.11.
[eiser] vindt dat de Provincie en/of de Staat bij de huidige inrichting van het fietspad niet genoeg rekening hebben gehouden met deze waarschuwing. Daar gaat de rechtbank niet in mee. De waarschuwing bevat een voorbehoud: alleen zonder aanvullende maatregelen vormen de breukstenen een obstakel. De Provincie heeft aangegeven dat het breder maken van het fietspad juist zo’n aanvullende maatregel is.
De manier waarop [eiser] het fietspad gebruikte, viel niet onder het te verwachten gebruik
3.12.
Ook los van de CROW-richtlijnen is geen sprake van een gebrekkig fietspad. Bij het inrichten van het fietspad moet tot op zekere hoogte rekening worden gehouden met fietsers die de verkeersregels overtreden en die niet steeds de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid in acht nemen. Bij het inrichten van een fietspad hoeft daarentegen geen rekening te worden gehouden met weggebruikers die (terwijl zij beter zouden moeten weten) meerdere verkeersovertredingen tegelijk begaan. De rechtbank vindt in dit verband het volgende van belang.
3.13.
Het klopt, zoals [eiser] betoogt, dat er geen maximumsnelheid geldt voor fietsers. Dat wil nog niet zeggen dat bij het inrichten van het fietspad rekening gehouden moest worden met fietsers die 52-53 km/u rijden. Dat een speed pedelec 45 km/u kan halen en opgevoerde brommers nog harder kunnen, is niet relevant, omdat voor zulke voertuigen wél een maximumsnelheid geldt (namelijk 40 km/u). [eiser] overtrad misschien niet een maximumsnelheid, maar uit zijn eigen stellingen blijkt dat de volgende verkeersregels werden overtreden:
a. Het is verboden om zeer dicht achter een ander voertuig te rijden.10 De wielrenners reden in formatie (in een ‘treintje’) vlak achter elkaar. In de woorden van [eiser] zelf: “Vanwege de hoge snelheid kroop ik dicht op het achterwiel van [A (voornaam)] [ [A (achternaam)] , toevoeging rb] om zo een goede slipstream te hebben.”11 Toen de gangmaker op de scooter even in moest houden voor overstekende ganzen, hielden ook de andere wielrenners in en raakte [eiser] vrijwel onmiddellijk met zijn voorwiel het achterwiel van zijn voorganger.
Het is verboden om wedstrijden te houden op de openbare weg. Onder ‘wedstrijd’ valt ook het vaststellen van prestaties of die te vergelijken met andere deelnemers.12 [eiser] verklaart zelf dat hij en de andere wielrenners een wedstrijdsituatie na probeerden te bootsen, omdat zij in de coronatijd geen wedstrijdritme hebben kunnen opdoen.13
Bestuurders zijn verplicht zo veel mogelijk rechts te houden.14 In plaats daarvan reden de wielrenners in het midden van het fietspad. “Op de dijk ontwikkelden we de snelheid die we wilden en reden in het midden van het fietspad”, aldus [eiser] .15 Bij deze overtreding moet nog worden opgemerkt dat [eiser] meer uitwijkmogelijkheden had gehad als hij wel zo veel mogelijk rechts had gereden. De afstand tussen zijn positie op de weg en de breukstenen was dan namelijk groter geweest.
De bestuurder moet in staat zijn zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kan overzien en waarover deze vrij is. Het ongeluk laat zien dat [eiser] hiertoe niet in staat was.
3.14.
Tijdens de mondelinge behandeling zijn al deze overtredingen besproken. Daarop kwam alleen het verweer dat dit viel onder ‘normaal’ gebruik van het fietspad, maar daar gaat de rechtbank niet in mee. Het overtreden van verkeersregels is niet (nooit) normaal gebruik.
3.15.
Uit de volgende omstandigheden blijkt bovendien dat bij het ongeluk geen sprake was van een normaal gebruik van de weg waarmee bij het inrichten van het fietspad rekening gehouden had moeten worden:
a. [eiser] geeft zelf aan dat hij bezig was met het nabootsen van een wedstrijdsituatie.
De wielrenners reden achter een (opgevoerde) scooter die als ‘gangmaker’ moest dienen.
Als professioneel wielrenner kon [eiser] veel hogere snelheden halen dan de gemiddelde (race)fietser: de groep reed 52-53 km/u.
De kans op verwezenlijking van het gevaar is klein
3.16.
Het fietspad op de Houtribdijk wordt weinig gebruikt. Volgens de meetgegevens van de provincie maakten in de periode 2019-2023 per etmaal niet meer dan 62 fietsers gebruik van het fietspad (som van beide richtingen). Bij toepassing van de vuistregel dat de spitsuurintensiteit 10% van het totaal aantal fietsers per etmaal bedraagt, betekent dit dat er zelfs in de spits niet meer dan 6 fietsers per uur langskomen. Alleen daarom al is de kans op een ongeluk klein.
3.17.
De kans dat een fietser valt op de breukstenen is nog kleiner, omdat de breukstenen duidelijk zichtbaar zijn en een oplettende fietser deze dus zo veel mogelijk zal ontwijken. [eiser] fietste al vele kilometers langs de breukstenen voordat hij ten val kwam. De aanwezigheid van de breukstenen had [eiser] dus moeten betrekken op zijn weggedrag, maar dat heeft hij niet of onvoldoende gedaan. Dit terwijl hij eenvoudig snelheid had kunnen minderen, meer rechts had kunnen gaan rijden of meer afstand tot zijn voorganger had kunnen houden.
3.18.
Daarnaast heeft de rechtbank in randnummer 3.15. al overwogen dat [eiser] het fietspad niet regulier gebruikte, maar een bijzondere (wedstrijd)situatie nabootste. Dat is niet alleen relevant voor de vraag of hiermee rekening had moeten worden gehouden bij het inrichten van het fietspad, maar ook voor de vraag hoe groot de kans op verwezenlijking van het gevaar is. De situatie die [eiser] nabootste, zal zich nauwelijks vaker voordoen op dit fietspad. Dat is nog een aanwijzing dat de kans op verwezenlijking van het gevaar klein is.
3.19.
Verder vindt de rechtbank van belang dat de sinds de opening van de heringerichte dijk tot de datum van het ongeval geen ongevallen op de dijk zijn gemeld. Ook na het ongeval van [eiser] zijn geen nieuwe ongevallen gemeld. Hoewel niet doorslaggevend, draagt ook die omstandigheid bij aan de conclusie dat de kans op verwezenlijking van het gevaar klein is.
Aanvullende maatregelen zijn niet mogelijk en ook niet redelijkerwijs te verlangen
3.20.
In randnummer 3.11. is al besproken dat bij het fietspad op de Houtribdijk ervoor is gekozen om, bij wijze van veiligheidsmaatregel, het fietspad breder dan noodzakelijk te maken. Het voorstel van [eiser] om de breukstenen geheel weg te laten, is onmogelijk omdat de breukstenen noodzakelijk zijn voor de primaire (waterkerende) functie van de dijk, zoals aangegeven door de Provincie en de Staat. [eiser] heeft verder aangegeven dat de breukstenen zouden kunnen worden afgeschermd door een geleiderail aan te brengen. Ook dat is geen haalbare maatregel. Geleiderails vormen eerder een obstakel op zich. Fietsers zitten relatief hoog ten opzichte van geleiderails, waardoor fietsers bij een aanrijding over de geleiderails heen kunnen vallen. [eiser] geeft aan dat het ongeval hem niet was overkomen als er geleiderails waren geweest. Hij onderbouwt dat echter niet en de rechtbank vindt dit ook niet aannemelijk. Het is ook goed voorstelbaar dat [eiser] na een botsing tegen de geleiderails met 52 km/u juist hierover zou zijn gelanceerd.
3.21.
In dit verband is het verder noodzakelijk om stil te staan bij de beleidsvrijheid die aan de Staat en de Provincie toekomt bij de uitvoering van hun publieke taak en de financiële middelen die hun in dat verband ten dienste staan.16 De Provincie heeft aangegeven dat zij nauwelijks beleidsvrijheid heeft om iets te veranderen aan de inrichting van het fietspad, omdat zij hiervoor toestemming nodig heeft van de Staat (Rijkswaterstaat). De Staat heeft aangegeven dat de huidige breedte van het fietspad het maximaal haalbare is. Een verdere verbreding van het fietspad of het aanbrengen van zachte bermen naast het fietspad is slechts mogelijk als het bestaande zandlichaam waar de dijk op rust (zandcunet) in zijn geheel breder wordt gemaakt. Dat zou een ingrijpende operatie zijn, ook financieel gezien. [eiser] heeft dit alles niet weersproken. De rechtbank oordeelt dat van de Provincie en de Staat niet verlangd kan worden dat zij nog meer of andere veiligheidsmaatregelen treffen. Het zou een buitensporige en disproportionele financiële investering vragen om de dijk als geheel te verbreden, terwijl het fietspad nauwelijks wordt gebruikt.
Conclusie
3.22.
De rechtbank is van oordeel dat naar objectieve maatstaven gemeten de kans op een ongeval klein is en het fietspad niet gebrekkig is. Gelet op alle omstandigheden die de rechtbank hiervoor heeft besproken (inclusief de ‘kelderluikcriteria’), zijn de Provincie en de Staat dus niet tegenover [eiser] aansprakelijk op grond van artikel 6:174 BW. Hierop stuit ook de gestelde aansprakelijkheid op grond van artikel 6:162 BW af, omdat deze op dezelfde feiten en stellingen berust. Aan bespreking van het beroep op eigen schuld aan de zijde van [eiser] , waarmee de Staat en de Provincie zich hebben verweerd, komt de rechtbank niet toe. Dat geldt ook voor de vraag of de Provincie (als wegbeheerder) of juist de Staat (als beheerder van de dijk) aansprakelijk is.
1Zoals bepaald door de Hoge Raad (HR) in zijn arrest van 7 oktober 2016, ECLI:NL:HR:2016:2283, rov. 3.5.2 en 3.5.3. De verwijzingen in deze rechtsoverwegingen zijn vanwege de leesbaarheid opgenomen als voetnoot 2 tot en met 6 in dit vonnis.
2Vgl. onder meer het nog onder het oude recht gewezen HR 20 maart 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC0549, NJ 1993/547 (Bussluis).
3Namelijk in HR 17 december 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN6236, NJ 2012/155 (Wilnis), rov. 4.4.3 (vgl. HR 4 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:831, NJ 2014/368 (Reaal/Deventer)).
4Vgl. Parl. Gesch. Boek 6 (Inv. 3, 5 en 6), blz. 1394, met betrekking tot de eveneens op artikel 6:174 berustende aansprakelijkheid van een wegbeheerder.
5HR 17 december 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN6236, NJ 2012/155 (Wilnis), rov. 4.4.4.
6HR 5 november 1965, ECLI:NL:HR:1965:AB7079, NJ 1966/136 (Kelderluik) en HR 28 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:47, NJ 2013, 366.
7HR 4 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:831, NJ 2014/368 (Reaal/Deventer), rov. 3.3.
8HR 4 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:831, NJ 2014/368 (Reaal/Deventer), rov. 3.3.
9Zie productie 10 van [eiser] , pagina 4.
10Artikel 5a lid 1 onder h Wegenverkeerswet (WVW) 1994.
11Productie 1 bij de dagvaarding.
12Artikel 10 leden 1 en 2 WVW 1994.
13Productie 1 bij de dagvaarding.
14Artikel 3 lid 1 Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV) 1990.
15Productie 1 bij de dagvaarding.
16Vgl. Hoge Raad 17 december 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN6236 (Wilnis), rov. 4.4.3 en 4.4.5.
Rechtbank Midden-Nederland 19 maart 2025, ECLI:NL:RBMNE:2025:1115