Overslaan en naar de inhoud gaan

RBROT 130824 rechtdoorgaande fietser door rood, linksafslaande auto trekt hard op bij groen, fietser tegen achterzijde auto, toepassing 50%-regel

RBROT 130824 rechtdoorgaande fietser door rood, linksafslaande auto trekt hard op bij groen, fietser tegen achterzijde auto, toepassing 50%-regel
verzocht 17,09 uur x € 300,00 + 5% + 21%, toegewezen 12 uur x € 300,00 + 21% = € 4.356,00 x 50 % vanwege ES

2 De feiten

2.1.

Op 13 september 2020 heeft een verkeersongeval plaatsgevonden waarbij [verzoeker] op zijn racefiets en de heer [persoon A] (hierna: ‘ [persoon A] ’) in zijn bij Allianz verzekerde personenauto (BMW) betrokken waren.

2.2.

De aanrijding vond plaats op de kruising van de Kralingse Zoom en de Jacques Dutilhweg in Rotterdam. Zoals aan de hand van de volgende afbeelding is geïllustreerd, fietste [verzoeker] op het fietspad van de Kralingse Zoom rechtdoor (gele pijl) en sloeg [persoon A] , die vanaf de tegenovergestelde kant van de Kralingse Zoom kwam, af naar links, de Jacques Dutilhweg in (oranje pijl). Op de plek waar de pijlen elkaar kruisen is [verzoeker] tegen de rechterachterkant van de auto van [persoon A] aangereden. [verzoeker] heeft daarbij letsel opgelopen.


2.3.

Aanvankelijk stond [persoon A] in zijn auto te wachten voor een rood uitstralend verkeerslicht op de rechterstrook van de twee rijstroken voor verkeer dat naar links afslaat. Het verkeerslicht was voorzien van een verlichte pijl. Op de rijstrook links van hem (dus ook om linksaf te slaan) stond de heer [persoon B] (hierna: ‘ [persoon B] ’) in zijn personenauto. [persoon A] en [persoon B] trokken tegelijkertijd op en zijn afgeslagen richting de Jacques Dutilhweg.

2.4.

De advocaat van [verzoeker] heeft een telefoonnotitie gemaakt van een gesprek tussen hem en [persoon B] van 5 maart 2021. In deze notitie staat onder meer het volgende.

[…]

De BMW stond rechts van [persoon B] , zo begrijp ik.

Hij wachtte samen met de BMW op groen licht.

Wij kregen groen licht.

Hij ging samen met de BMW rijden.

De rechterauto reed heel agressief en heel snel.

Hij liet mij achter.

Hij reed asociaal.

Hij reed echter wel weg bij groen.

Hij reed heel snel.

De fietser reed door rood.

De fietser zag het rode licht niet.

Hij reed op een snelle fiets.

Hij reed 30 km/uur

[…]

2.5.

Op 13 september 2022 heeft een voorlopig getuigenverhoor plaatsgevonden waarbij [verzoeker] , [persoon A] en [persoon B] onder meer als volgt hebben verklaard:

[verzoeker] :

Ik kwam bij de T-splitsing aan, dat is de T-splitsing met de Jacques Dutilhweg. Ik zag dat het verkeerslicht nog niet op rood stond en ik keek omhoog van mijn stuur en ik gaf nog wat gas bij, want zo doe je dat op een racefiets. Toen ik omhoog keek stond het licht op groen. Net voordat ik het kruispunt op reed zag ik dat het licht groen was. […]

[persoon A] :

Ik stond stil voor het rode verkeerslicht naast een Volvo. Er zijn twee rijstroken voor linksaf. Ik stond in de rechterrijstrook. Ik trok op en de Volvo ook. Ik trok sneller op dan de Volvo. Mijn BMW heeft 256 of 265 pk. Ik reed de Jacques Dutilhweg op. Ik hoorde ineens een harde klap. Ik stapte uit mijn auto en zag een bloedende man op de grond liggen. […] Ik reed door groen licht. Als wij met twee auto’s optrekken na groen licht, dan denk ik dat de fietser rood licht heeft gehad. Het kan niet zo zijn dat twee auto’s allebei optrekken en door rood licht rijden.

[persoon B] :

Er zijn twee rijstroken om links af te slaan. Ik stond op de meest linker rijstrook. De auto waartegen de fietser is gebotst stond rechts van mij. Ik stond voor rood licht te wachten. Toen het groen werd ging ik rijden. Ik reed erg voorzichtig, ik had ook m’n kinderen achterin. Naast mij reed een donkerblauwe of zwarte BMW. Dat was een wat sportievere auto. De fietser reed toen tegen de rechterachterkant van de BMW. […]

Ik weet dat ik door groen licht reed. Ik zag het licht van de fietser niet. Ik denk dat de fietser rood licht had omdat het verkeerslicht anders niet klopt. […]

Ik reed niet hard. Waarschijnlijk hooguit 20 kilometer per uur. De BMW reed harder maar ik kan het niet inschatten. U houdt mij voor dat ik eerder heb verklaard dat de BMW agressief reed. Ik weet niet of dat het juiste woord is. […]

Ik weet niet of de bestuurder van de BMW asociaal of agressief wegreed, maar hij reed wel snel en sneller dan ik. […]

3 Het geschil

3.1.

[verzoeker] verzoekt de rechtbank primair om te beslissen dat Allianz volledig aansprakelijk is voor de schade die hij heeft geleden zonder aftrek wegens medeschuld. Subsidiair – indien de rechtbank van oordeel is dat Allianz een beroep op medeschuld toekomt – verzoekt [verzoeker] de rechtbank om vast te stellen welk percentage eigen schuld geldt. Dit subsidiaire verzoek vat de rechtbank op als een verzoek om een verklaring voor recht. Ten slotte verzoekt [verzoeker] de rechtbank om zijn kosten met betrekking tot dit deelgeschil te begroten en Allianz te veroordelen om dat bedrag aan hem te betalen.

3.2.

Allianz voert verweer en concludeert tot afwijzing van de verzoeken van [verzoeker] dan wel tot forse matiging daarvan. Met betrekking tot het subsidiaire verzoek van [verzoeker] verzoekt Allianz voor recht te verklaren dat [verzoeker] voor 50% heeft bijgedragen aan het ontstaan van de aanrijding, zodat de vergoedingsplicht van Allianz voor de schade van [verzoeker] en de kosten van het deelgeschil evenredig moeten worden verminderd met dit percentage.

3.3.

Op de stellingen van partijen wordt, voor zover van belang, hierna ingegaan.

4 De beoordeling

Geschiktheid deelgeschil

4.1.

De vraag naar de omvang van de schadevergoedingsplicht als bedoeld in artikel 6:101 BW houdt partijen verdeeld en blokkeert daarmee de verdere afwikkeling van de schade. Een oordeel over dit geschilpunt kan daarom een bijdrage leveren aan het vlot trekken van de onderhandelingen die uiteindelijk kunnen leiden tot een vaststellingsovereenkomst. Het verzoek is dan ook, zoals niet tussen partijen ter discussie staat, geschikt voor behandeling als deelgeschil in de zin van artikel 1019w Rv.

Aansprakelijkheid op grond van artikel 185 Wegenverkeerswet (WVW)

4.2.

Bij de beoordeling van de aansprakelijkheid staat het hierna beschreven wettelijk kader voorop. Bij het ongeval waren een motorrijtuig (de auto van [persoon A] ) en een fietser ( [verzoeker] ) betrokken. In deze situatie geldt artikel 185 lid 1 WVW. In dit artikel is bepaald dat, indien een auto waarmee op de weg wordt gereden betrokken is bij een verkeersongeval waardoor schade wordt toegebracht aan niet door die auto vervoerde personen, de eigenaar van de auto verplicht is om die schade te vergoeden, tenzij aannemelijk is dat het ongeval is te wijten aan overmacht. Indien overmacht niet aannemelijk is, is de eigenaar van het motorrijtuig dus in beginsel krachtens artikel 185 WVW aansprakelijk.

4.3.

Verder is van belang dat de Hoge Raad in een aantal arresten, voor het eerst in zijn arrest van 28 februari 1992 (ECLI:NL:HR:1992:ZC0526), de zogenoemde 50%-regel heeft aanvaard ten behoeve van een voetganger of fietser die het slachtoffer is van een verkeersongeval met een motorrijtuig. Deze regel houdt in dat indien overmacht van de bestuurder van de auto niet aannemelijk is gemaakt, maar er wel een fout is gemaakt door een aangereden fietser of voetganger zonder dat daarbij sprake is van opzet of aan opzet grenzende roekeloosheid, de billijkheid eist dat bij de verdeling van de schade over de betrokkenen tenminste 50% van de schade ten laste van de eigenaar van de auto wordt gebracht omdat sprake is van verwezenlijking van het gevaar dat inherent aan het rijden met een auto is verbonden. Dit brengt mee dat de auto-eigenaar in ieder geval aansprakelijk is voor de helft van de schade van de fietser of voetganger. Ten aanzien van de andere helft is in beginsel beslissend in hoeverre de - foutieve - gedragingen van de eigenaar en de aangereden fietser of voetganger tot de schade hebben bijgedragen.

De 50%-regel is gegrond op de billijkheid als bedoeld in artikel 6:101 lid 1 BW en geldt specifiek voor de aansprakelijkheid van een automobilist jegens kwetsbare verkeersdeelnemers.

4.4.

Partijen zijn het erover eens dat geen sprake is van overmacht aan de zijde van [persoon A] . Ook is niet in geschil dat aan de zijde van [verzoeker] geen sprake is geweest van opzet of aan opzet grenzende roekeloosheid.

Eigen schuld en de hoogte van de schadevergoedingsplicht

4.5.

Uit het voorgaande volgt dat [persoon A] (en op de voet van artikel 7:954 BW zijn aansprakelijkheidsverzekeraar Allianz) de volledige schade van [verzoeker] dient te vergoeden, tenzij die schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan [verzoeker] als fietser kan worden toegerekend (‘eigen schuld’, artikel 6:101 BW).

Stelplicht en bewijslast van ‘eigen schuld’ van [verzoeker] rusten op [persoon A] / Allianz.

4.6.

Allianz stelt zich op het standpunt dat [verzoeker] voor 90-100% aan het ongeval, en dus zijn eigen schade, heeft bijgedragen. Allianz voert daartoe aan dat de oorzaak van het ongeval niet is gelegen in de wijze waarop [persoon A] aan het verkeer heeft deelgenomen, maar enkel het gevolg is van het feit dat [verzoeker] op zijn racefiets door een rood stoplicht is gefietst. Gezien de 50%-regel moet de schadevergoedingsplicht op 50% worden vastgesteld, in plaats van op 0-10% voor rekening van Allianz, waar een causale verdeling toe zou leiden, aldus Allianz.

4.7.

[verzoeker] betwist dat sprake is van eigen schuld. Hij stelt zich op het standpunt dat hij niet door rood is gefietst en dat [persoon A] agressief heeft gereden. De causale verdeling leidt zodoende tot volledige aansprakelijkheid van Allianz. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [verzoeker] nog aangevoerd dat ook in het geval dat hij wèl door rood zou zijn gefietst, Allianz op basis van een causale verdeling voor 60-75% aansprakelijk is omdat [persoon A] agressief reed en rekening had moeten houden met de mogelijkheid dat een fietser door rood fietst. Subsidiair doet [verzoeker] een beroep op de billijkheidscorrectie.

4.8.

De rechtbank overweegt als volgt.

4.9.

Allianz stelt en heeft aan de hand van de getuigenverklaring van [persoon B] onderbouwd dat [persoon A] door groen is gereden. Volgens [persoon B] trok hij zelf op bij groen licht, evenals de BMW van [persoon A] , en het is uitermate onwaarschijnlijk dat [persoon A] en [persoon B] - die elkaar niet kennen en volledig toevallig naast elkaar voor een stoplicht staan te wachten - allebei tegelijkertijd door rood licht zouden zijn opgetrokken. In het verzoekschrift wordt erkend dat [persoon A] ‘zelf ook groen’ had. Zodoende staat als onvoldoende gemotiveerd betwist vast dat [persoon A] door groen is gereden.

4.10.

Vervolgens is de vraag aan de orde of, zoals Allianz stelt en door [verzoeker] wordt betwist, [verzoeker] door rood is (moet zijn) gereden. Allianz heeft ter onderbouwing van haar stelling aangevoerd dat de verkeerslichten voor [persoon A] en [verzoeker] nooit tegelijkertijd op groen kunnen staan omdat het verkeerslicht voor [persoon A] een verlichte pijl bevat en de verkeerslichten voor de kruisende richtingen dus als daarmee conflicterend worden aangemerkt. Allianz heeft ook beeldmateriaal in het geding gebracht waaruit dit blijkt. [verzoeker] heeft ter betwisting slechts aangevoerd dat hij zelf in de veronderstelling was dat hij door groen is gereden. Hij heeft die betwisting onderbouwd met zijn eigen getuigenverklaring, maar niet met bijvoorbeeld een getuigenverklaring van een derde, onafhankelijk persoon.

Ook is gesteld noch gebleken dat de verkeerslichten op het moment van het ongeval niet naar behoren functioneerden waardoor tegelijkertijd zowel [verzoeker] als [persoon A] door groen konden rijden.

Gelet op het vorenstaande stelt de rechtbank vast dat [verzoeker] voorafgaand aan het ongeval door rood moet zijn gereden hoewel hij zelf een andere indruk heeft gehad.

4.11.

Het fietsen door rood licht is een ernstige fout die aan [verzoeker] is toe te rekenen en die mede zijn schade heeft veroorzaakt. Er is dan ook sprake van eigen schuld in de zin van artikel 6:101 BW. Wat het handelen van [persoon A] betreft, is niet komen vast te staan dat hij agressief heeft gereden of anderszins een fout heeft gemaakt. [verzoeker] heeft in dit kader verwezen naar een telefoongesprek van zijn advocaat met [persoon B] dat door deze advocaat is verwerkt in de bij alinea 2.4 geciteerde telefoonnotitie, maar [persoon B] heeft die bewoordingen later, toen hij onder ede stond tijdens een getuigenverhoor, in twijfel getrokken. Bovendien is niet komen vast te staan dat [persoon A] , al trok hij sneller op dan [persoon B] , voorafgaand aan het ongeval een fout heeft gemaakt door zodanig hard op te trekken dat hij de toegestane snelheid overtrad. [persoon B] heeft immers ook verklaard dat hij zelf juist heel rustig optrok. Ten slotte kan [persoon A] naar het oordeel van de rechtbank niet worden verweten dat hij (meer) rekening had moeten houden met de mogelijkheid dat een fietser door rood fietst. In dit kader is van belang dat niet [persoon A] tegen [verzoeker] is aangereden en dat [verzoeker] ook niet tegen de voorzijde van [persoon A] auto is gereden (waarbij [verzoeker] in het blikveld van [persoon A] zou moeten zijn geweest kort voor de aanrijding) maar dat [verzoeker] tegen de achterzijde van [persoon A] auto is gereden, én dat [verzoeker] op zijn racefiets “extra gas” had gegeven voordat hij het kruispunt opreed, en voorts dat het verkeerslicht voor [persoon A] een verlichte pijl bevatte, waardoor hij in beginsel niet bedacht hoefde te zijn op kruisend verkeer omdat de verkeerslichten voor dat kruisende verkeer op rood behoorden te staan. De rechtbank komt tegen die achtergrond tot het oordeel dat de fout van [verzoeker] in overwegende mate (meer dan 50%) aan het plaatsvinden van het ongeval en de daardoor door [verzoeker] geleden schade heeft bijgedragen.

4.12.

Op basis van de reeds genoemde 50%-regel dient tenminste 50% van de schade van [verzoeker] ten laste van Allianz te worden gebracht. Dit wordt, zo blijkt uit de bewoording van de Hoge Raad, ‘geëist door de billijkheid’. Anders dan [verzoeker] meent bestaat voor een nadere billijkheidscorrectie in dit geval geen grond. De aard en de ernst van het letsel van [verzoeker] - voor zover bekend - geven daartoe onvoldoende aanleiding, en zijn overigens niet met stukken onderbouwd.

Conclusie

4.13.

Het voorgaande leidt tot de conclusie dat Allianz de schade die [verzoeker] als gevolg van het ongeval heeft geleden voor 50% dient te vergoeden. Het primaire verzoek van [verzoeker] zal dan ook worden afgewezen. Het subsidiaire verzoek zal worden toegewezen in die zin dat voor recht zal worden verklaard dat [verzoeker] voor 50% eigen schuld heeft aan het ontstaan van het ongeval.

Kosten deelgeschil

4.14.

De rechtbank dient op grond van artikel 1019aa lid 1 Rv de kosten van de procedure te begroten en daarbij de redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW in aanmerking te nemen, ook indien een verzoek niet wordt toegewezen. Bij de begroting van de kosten dient de rechtbank de dubbele redelijkheidstoets te hanteren; zowel het inroepen van de rechtsbijstand als de daarvoor gemaakte kosten moeten redelijk zijn. Dit betekent dat indien een deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld, de kosten daarvan niet voor vergoeding in aanmerking komen.

4.15.

Van het volstrekt onnodig of onterecht instellen van een deelgeschilprocedure is in het onderhavige geval geen sprake. [verzoeker] heeft met het inschakelen van een advocaat en het voeren van onderhavige procedure kosten gemaakt die hebben bijgedragen aan het vaststellen van zijn rechtspositie. In die zin heeft hij in redelijkheid kosten van rechtsbijstand gemaakt zodat die kosten voor vergoeding in aanmerking komen voor zover die kosten redelijk zijn.

4.16.

De advocaat van [verzoeker] begroot de kosten voor het deelgeschil op € 6.818,85, wat neerkomt op 17,09 bestede uren tegen een uurtarief van € 300,00, vermeerderd met 5% kantoorkosten en 21% btw en € 305,00 griffierecht. Allianz maakt bezwaar tegen het uurtarief en het urentotaal. Zij acht een vergoeding van € 3.000,00 inclusief btw redelijk, onder aftrek van het aan te nemen percentage eigen schuld. Tot slot maakt Allianz bezwaar tegen de begrote kantoorkosten van 5%.

4.17.

De rechtbank acht een uurtarief van € 300,00 exclusief btw bij een gespecialiseerd en ervaren advocaat op zichzelf niet onredelijk, mits daar een lager aantal bestede uren tegenover staat. Van een ervaren advocaat – waarvan niet in geschil is dat mr. Hovinga dit is – mag immers een efficiënte manier van werken worden verwacht. Kantoorkosten worden dan geacht begrepen te zijn in het gehanteerde uurtarief, te meer nu mr. Hovinga niet heeft onderbouwd waarom het ondanks toenemende digitalisering redelijk zou zijn om kantoorkosten van 5% in rekening te brengen. Gelet hierop en gezien de zowel in feitelijke als juridische zin beperkte complexiteit van deze zaak acht de rechtbank een urentotaal van 12 uur redelijk. De kosten van deze procedure worden aldus begroot op € 4.676,00 (12 x € 300,00 + 21% btw + 320,00 griffierecht).

4.18.

Wanneer een schadevergoedingsplicht op de voet van artikel 6:101 BW wordt verminderd, wordt eveneens de verplichting om de in artikel 6:96 lid 2 BW bedoelde kosten te vergoeden in beginsel in dezelfde mate verminderd. Nu de kosten van de behandeling van het deelgeschil op grond van artikel 1019aa Rv hebben te gelden als kosten in de zin van artikel 6:96 lid 2 BW, wordt het hiervoor vastgestelde percentage eigen schuld van 50% op de kostenbegroting in mindering gebracht. Dit betekent dat een bedrag van € 2.338,00 (0,5 x € 4.676,00) voor vergoeding door Allianz in aanmerking komt.ECLI:NL:RBROT:2024:8155