Overslaan en naar de inhoud gaan

RBZWB 300124 fietser raakt uit koers door tyleenbuis op wegdek, en is aansprakelijk voor daaropvolgend dodelijk ongeval

RBZWB 300124 fietser raakt uit koers door tyleenbuis op wegdek, en is aansprakelijk voor daaropvolgend dodelijk ongeval
- begroot en toegewezen conform verzoek 24 uur x € 290,00 + 21% = 8421,60

2.
De feiten

2.1.
De nabestaanden zijn respectievelijk de echtgenote en dochter van wijlen de heer [ X ] , hierna: [ X ] .

2.2.
[ X ]  en [ Y ]  zijn op 2 mei 2020 rond 15.00 uur tijdens het wielrennen betrokken geweest bij een ongeval. [ X ]  reed op zijn racefiets over de Zeelandbrug vanuit de richting van Noord-Beveland toen hij ter hoogte van hectometerpaal 19.0 in botsing kwam met [ Y ] , die vanuit de tegengestelde richting, eveneens op een racefiets, kwam aangereden.

2.3.
Ten tijde van het ongeval waren er werkzaamheden gaande op de Zeelandbrug. Ten behoeve van die werkzaamheden was een waterleiding aangelegd aan de Noordzeezijde van de Zeelandbrug. Deze waterleiding, bestaande uit een zwarte tyleenbuis met een diameter van 55 mm, was met tiewraps bevestigd aan de reling van de brug. De botsing ontstond doordat [ Y ]  op de verkeerde helft van het fietspad terechtkwam nadat hij- op zijn eigen weghelft- een losgeraakt stuk van die tyleenbuis had overreden. Het fietspad waar [ X ]  en [ Y ]  op reden heeft een breedte van 2,7 meter.

2.4.
Als gevolg van het ongeval liepen [ X ]  en [ Y ]  ernstig lichamelijk letsel op. [ X ]  is op de dag van het ongeval in het ziekenhuis aan zijn verwondingen overleden.

2.5.
De politie heeft naar de oorzaak van het ongeval onderzoek gedaan. In dat kader heeft de [ getuige 1 ] , hierna: [ getuige 1 ] , op 2 mei 2020 als getuige een verklaring afgelegd. In het proces-verbaal van dit getuigenverhoor staat, voor zover van belang, het volgende:
"Zojuist 2 mei 2020 omstreeks 15.05 uur reed ik alleen op mijn racefiets over het fietspad van de Zeelandbrug in de richting van Colijnsplaat. Ik fietste nog aan het begin van de Zeelandbrug net voorbij het bewegende deel waar de brug open kan gaan. Ik werd toen ingehaald door een man op een racefiets, ik schat de snelheid van deze racefietser in rond de 25 km/h. Ik zag dat de fietser die mij net ingehaald had op een dunne zwarte buis klapte die half op de weg lag, ik zag dat hij hierdoor naar links gelanceerd werd waar op dat moment een man op de racefiets tegemoet kwam met hoge snelheid. Beide fietsers hadden geen tijd om verder te reageren en klapte direct op volle snelheid tegen elkaar aan en belandde op de grond. ( ... )
Er lag dus een zwarte buis op de weg over het fietspad. Deze buis loopt langs de railing van de brug en het uiteinde van de buis was kennelijk losgeraakt en lag op het weggedeelte waar ik fietste en de man voor mij dus ook. De man voor mij zag de buis mogelijk niet omdat hij mij net had ingehaald. Hij fietste een paar meter voor mij toen hij over de buis reed waardoor hij naar links werd gelanceerd en hierdoor vol met de tegenligger in aanrijding kwam
."

2.6.
Naast [ getuige 1 ]  waren er geen directe getuigen van het ongeval. Wel hebben tijdens het politieonderzoek diverse getuigen verklaard dat zij op de dag van het ongeval een losgeraakt deel van de zwarte buis op het fietspad hebben zien liggen.

2.7.
[ Y ]  heeft zelf geen herinnering aan het ongeval en aan hetgeen vlak daarvoor gebeurde, In de verklaring die hij tegenover de politie heeft afgelegd staat onder meer:
"Ik fiets al ruim veertig jaar sportief. Ik fiets heel veel, wel 300 km per week. Ik heb in het verleden ook wedstrijden verreden. In de winter doe ik mee aan competitie voor mountainbike. Kortom, ik ben een getrainde en ervaren toerfietser.
( ... )
Het laatste wat ik mijzelf nog kan herinneren, ik, dat ik vanaf Zierikzee de helling van de Zeelandbrug op reed. Ik reed toen ongeveer 21 km/u. lk zag dat er een fietser voor me reed, ik kende die man niet, ik dacht dat hij een wit/geel shirt droeg. Ik haalde die fietser links in.
( ... )
Ik kwam op het vlakke gedeelte van de brug en zag het brugwachtershuisje voor me. Ik oriënteerde mezelf nog even op het verkeer. Ik zag op dat moment geen andere fietsverkeer.
( ... )
Mijn positie op de racefiets was naar voren gericht, met mijn handen bovenop het stuur, ter hoogte van de remgrepen. Ik reed ongeveer 27-28 km/u. Aanzienlijk onder de 30 km/u. Daarna kan ik me niets meer herinneren, toen werd ik wakker in het ziekenhuis. Bij mij speelt sindsdien de grote vraag: "Wat is er toch gebeurd, hoe kan dit nou?
".
De andere fietser waarover [ Y ]  tegenover de politie heeft verklaard, was niet [ getuige 1 ] . Ook over het inhalen van [ getuige 1 ]  weet [ Y ]  zich niets te herinneren.

2.8.
De aansprakelijkheid van [ Y ]  was ten tijde van het ongeval krachtens een AVP-verzekering verzekerd bij Achmea. Achmea heeft zich op het standpunt gesteld dat [ Y ]  niet aansprakelijk is voor de gevolgen van het ongeval.

3.
Het geschil

3.1.
De nabestaanden verzoeken te verklaren voor recht dat [ Y ]  aansprakelijk is voor de schade die voortvloeit uit het overlijden van [ X ]  op 2 mei 2020, de kosten van deze procedure te begroten op een bedrag van € 8.566,80 en [ Y ]  te veroordelen dit bedrag, vermeerderen met het griffierecht, aan de nabestaanden te betalen.
Zij stellen daartoe - samengevat - dat [ Y ]  onrechtmatig heeft gehandeld doordat hij niet op de voor hem bestemde helft van het fietspad heeft gereden en heeft verzuimd om te anticiperen op de verkeerssituatie. Volgens de nabestaanden valt [ Y ]  te verwijten dat hij onvoldoende oplettend is geweest in de gegeven omstandigheden. Het was mogelijk om de tyleenbuis en het gevaar voor botsing met [ X ]  te (voorzien en te vermijden. Voorts hoefde hij geen obstakelvrij fietspad te verwachten gezien de werkzaamheden die daar plaatsvonden en was gelet daarop extra oplettendheid vereist. Onder de gegeven omstandigheden kan daarom niet gezegd worden dat aan [ Y ]  geen enkel verwijt te maken valt. Zijn (onrechtmatig) handelen, kan daarom op grond van schuld aan hem worden toegerekend.
De schade van de nabestaanden bestaat uit affectieschade, kosten van de begrafenis en levensonderhoud waarin [ X ]  voorzag.

3.2.
[ Y ]  en Achmea bestrijden dat [ Y ]  aansprakelijk is voor de door de nabestaanden geleden schade. Zij weerspreken dat het ontstaan van het ongeval aan [ Y ]  kan worden toegerekend. Daartoe stellen zij - samengevat - dat [ Y ]  geen verwijt treft, aangezien hij niet kon anticiperen op de aanwezigheid van de buis vanwege de inhaalactie en het met hoge snelheid naderende [ X ] . Verder was er voor hem geen reden om (op dat moment) niet in te halen, was hij niet gewaarschuwd voor de aanwezigheid van op het fietspad liggende bouwmaterialen en hoefde hij dus niet te verwachten dat de buis op het fietspad lag. Tot slot was de buis door schaduwwerking moeilijk zichtbaar, aldus Achmea en [ Y ] . Er was voor [ Y ]  in de gegeven omstandigheden geen mogelijkheid om anders op de buis te reageren dan hij heeft gedaan. Ook als hij langs de buis was gereden, zou het ongeval hebben plaatsgevonden, omdat [ Y ]  en [ X ]  elkaar al dicht genaderd waren.
Achmea en [ Y ]  voeren verder verweer tegen de (hoogte van de) door de nabestaanden verzochte kostenvergoeding.

4.
De beoordeling

4.1.
Deze zaak gaat over de gevolgen een noodlottig ongeval, waarbij [ X ]  om het leven is gekomen en [ Y ]  ernstig gewond is geraakt. Het staat niet ter discussie dat het ongeval ook voor [ Y ]  ernstige gevolgen heeft gehad en dat het nooit zijn bedoeling is geweest om zichzelf of anderen in gevaar te brengen. Dit staat echter los van de vraag of hij voor de gevolgen van het ongeval aansprakelijk gehouden kan worden.

4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat [ Y ]  onrechtmatig heeft gehandeld jegens [ X ]  door na het overrijden van de buis op de andere weghelft te geraken en daar een botsing te veroorzaken. Ook de componenten schade en causaal verband worden niet betwist. Tussen partijen staat alleen ter discussie de vraag of het handelen van [ Y ]  krachtens schuld aan hem kan worden toegerekend.
Partijen hebben verzocht deze vraag te beantwoorden aan de hand van hun stellingen en de informatie in dit dossier. Aangezien (nadere) bewijslevering dus niet aan de orde is, leent deze zaak zich voor behandeling in het kader van deze deelgeschilprocedure.

Inleiding

4.3.
In algemene zin geldt bij beantwoording van de vraag of een onrechtmatige daad aan de dader op grond van schuld kan worden toegerekend het volgende. Beoordeeld moet worden of de dader, rekening houdend met zijn persoonlijke kenmerken zoals zijn kennis, kunde, ervaring en capaciteiten, rechtens een verwijt van zijn gedraging kan worden gemaakt. Het gaat daarbij dus niet over de vaststelling van morele laakbaarheid van de dader maar van diens juridische verantwoordelijkheid.
Voor de vaststelling dat de dader anders had kunnen en moeten handelen, is vereist dat de dader beschikte over de benodigde kennis en kunde om het onrechtmatige karakter van zijn gedraging te doorzien en om zich van die gedraging te onthouden.
Daarbij geldt dat ook een lichte mate van schuld voldoende is om de daad aan de dader te kunnen toerekenen. Als er sprake is van risicovol handelen dan valt hem in het algemeen spoedig een verwijt te maken van zijn gedraging.
Wat risicovol is hangt af van de omstandigheden van het geval. Norm is dat men in de gegeven omstandigheden niet meer risico mag nemen dan redelijkerwijs verantwoord is.

4.4.
Of het ongeval in dit geval krachtens schuld aan [ Y ]  kan worden toegerekend, is dus afhankelijk van de persoonlijke kenmerken van [ Y ]  gezien in verband met de aard en omstandigheden van zijn onrechtmatige gedraging. De vraag die in dit verband gezien het partijdebat meer specifiek beantwoord dient te worden is of [ Y ]  de buis had kunnen en moeten zien. Vervolgens rijst de vraag of hij, gelet op de naderende [ X ] , zijn inhaalactie in verband daarmee had kunnen en moeten uitstellen of aanpassen om de aanrijding te voorkomen.

Welke omstandigheden zijn van belang?

4.5.
De omstandigheden die hierbij een rol spelen zijn de volgende.

4.5.1.
Het fietspad was relatief smal (2,7 m) en was aan beide zijden afgesloten (door een stalen reling aan de ene zijde en een betonnen muur aan de andere zijde).

4.5.2.
Er werden in de periode waarin het ongeval plaatsvond, onderhoudswerkzaamheden uitgevoerd aan de brug. Op de dag van het ongeval zelf vonden er geen werkzaamheden plaats.

4.5.3.
Op het moment van het ongeval was het helder zonnig weer. Omdat het begin mei was, stond de zon hoog. Er stond een vrij stevige wind, windkracht 4 à 5 uit west zuidwestelijke richting (zie het proces-verbaal van de politie, p. 25).

4.5.4.
Het stuk van de losliggende tyleenbuis waar [ Y ]  overheen is gereden bevond zich op een afstand van circa 100 meter gerekend vanaf het bewegende deel van de brug, enkele meters voor de plaats waar [ Y ]  met [ X ]  in botsing kwam (bij hectometerpaal 19.0, zie de door politie opgestelde situatieschets, productie 1g bij het verzoekschrift).

4.5.5.
[ Y ]  is (blijkens zijn verklaring bij de politie en ter zitting) een ervaren wielrenner.

Was de buis op zichzelf duidelijk zichtbaar?

4.6.
Achmea en [ Y ]  hebben aangevoerd dat de buis mogelijk door schaduwwerking minder goed zichtbaar is geweest. De nabestaanden hebben ter zitting aangevoerd dat de foto waarnaar Achmea en [ Y ]  in dit verband verwijzen (productie 1 h bij het verzoekschrift) enkele uren na het ongeval is genomen. Door de lagere zonstand is daarop schaduw van de reling van de brug op het wegdek zichtbaar. Zij verwijzen op hun beurt naar de foto van de politie die op pagina 7 van het verzoekschrift is opgenomen en die vlak na het ongeval gemaakt. Daarop is te zien dat de schaduw recht naar beneden valt en dus niet op het wegdek. Onder de bovenste foto, waarop boven de twee verongelukte fietsers op het fietspad een langwerpig zwart object te zien is, staat (als onderschrift van de politie) vermeld "Duidelijk zichtbaar het stuk tyleenslang op rijstrook". Achmea en [ Y ]  hebben een en ander niet weersproken. De rechtbank leidt hieruit af dat er - anders dan Achmea en [ Y ]  stellen - ten tijde van het ongeval geen sprake was van schaduwwerking van de reling op het wegdek. Er was een duidelijk contrast tussen de zwarte tyleenbuis en het fietspad, waardoor de buis goed waarneembaar moet zijn geweest. Dat de buis duidelijk zichtbaar was op het wegdek volgt ook uit bij de politie afgelegde verklaringen van de getuigen die de buis voorafgaand aan het ongeval hebben waargenomen ( [ getuige 2 ] , [ getuige 3 ] , [ getuige 4 ]  en [ getuige 5 ] ).
De rechtbank concludeert hieruit dat de buis op zichzelf ten tijde van het ongeval goed zichtbaar was.

Heeft [ Y ]  de buis kunnen waarnemen?

4.7.
Achmea en [ Y ]  hebben, mede onder verwijzing naar de verklaring van [ getuige 1 ] , aangevoerd dat [ Y ]  de buis in verband met de inhaalactie, in combinatie met de snel naderende [ X ] , niet (tijdig) heeft kunnen waarnemen.

4.8.
De rechtbank volgt Achmea en [ Y ]  hierin niet.
Voor de inhaalactie zal [ getuige 1]  het zicht van [ Y ]  op de weg voor hem voor inderdaad hebben belemmerd. Dat was echter niet meer het geval tijdens en na de inhaalactie. Uit de verklaring van [ getuige 1 ]  volgt immers dat [ Y ]  al enkele meters voor hem reed toen hij tegen de buis aan reed. De rechtbank leidt hieruit af dat [ Y ] , al op het moment dat hij zich tijdens de inhaalactie naast [ getuige 1 ] bevond, vrij zicht had op het weggedeelte waarop de tyleenbuis lag. Dit was dus ook het geval toen hij zich vervolgens terug naar zijn eigen weghelft begaf, ook al duurde dat gezien zijn snelheid maar enkele seconden. [ Y ]  had de buis, gezien de geringe breedte van de weg, het duidelijke contrast van de buis met de ondergrond en de afstand waarop de tyleenbuis zich bevond ten opzichte van zijn positie, dus kunnen waarnemen. Dat [ Y ]  (waarschijnlijk) op dat moment ook de hem (snel) naderende [ X ]  zag, maakt niet dat de buis op zichzelf niet ook tegelijkertijd waarneembaar was.

Had [ Y ]  anders kunnen en moeten handelen?

4.9.
[ Y ]  heeft ter zitting verklaard dat hij het risico om op de buis te rijden niet zou hebben genomen als hij de buis tijdig had gezien. Gelet op zijn snelheid zaten er volgens hem maar enkele seconden tussen het inhalen en de botsing op de buis en was dit onvoldoende om, als hij de buis had gezien, daar ook op te reageren. [ Y ]  heeft verder ter zitting verklaard dat hij, als hij de buis tijdig had zien liggen, daar zeker op zou hebben gereageerd. Als hij geen tijd zou hebben gehad om te remmen, was hij er met de fiets overheen gesprongen, omdat hij die techniek beheerst. De rechtbank wil er, mede gelet op deze verklaring van [ Y ]  ter zitting, vanuit gaan dat [ Y ]  de buis inderdaad niet, althans niet tijdig, heeft gezien. Mogelijk was hij (alleen) gefocust op de hem naderende [ X ] . De nabestaanden gaan er zelf ook van uit dat aannemelijk is dat [ Y ]  door de aanwezigheid van de buis verrast is.

4.10.
De rechtbank is echter van oordeel dat het in de gegeven omstandigheden aan [ Y ]  kan worden verweten dat hij de buis niet (tijdig) heeft gezien en overweegt daarover het volgende.

4.11.
Hoewel er kennelijk geen waarschuwingsborden stonden op de Zeelandbrug en [ Y ]  de aanwezigheid van de buis op het fietspad ook niet hoefde te verwachten, diende [ Y ]  gezien de omstandigheden bovendien wel extra voorzichtigheid te betrachten. Het was immers voor verkeersdeelnemers op de brug wel duidelijk dat er in die periode werkzaamheden werden uitgevoerd. Het fietspad ter plaatse is bovendien smal en biedt geen uitwijkmogelijkheden. Verder geldt dat bestuurders in het algemeen ervoor moeten zorgen dat zij voldoende zicht kunnen houden op de weg voor hen, zodat zij in staat zijn om zo nodig tijdig te remmen (art. 19 RVV 1990).

4.12.
Uit zijn verklaring bij de politie en ter zitting volgt verder dat [ Y ]  een ervaren fietser is en dat hij zich bewust is van de risico's die het inhalen van een andere wielrenner in de gegeven omstandigheden, waarbij een tegemoetkomende wielrenner in zicht is, met zich meebrengt. [ Y ]  moet ook hebben beseft, zo heeft hij ook ter zitting verklaard, dat zijn tegenligger, [ X ] , wind mee had, dat diens snelheid daarom hoger was dan zijn eigen snelheid en dat beide fietsers elkaar, gezien hun snelheden, in snel tempo naderden.

4.13.
Als [ Y ] , zoals Achmea en hij lijken te stellen, tijdens zijn inhaalactie onvoldoende tijd heeft gehad om én de hem naderende [ X ]  in het vizier te houden én voldoende zicht te houden op de weg voor hem, had [ Y ]  moeten beseffen dat er kennelijk te weinig tijd was orn de inhaalactie (veilig) af te ronden. [ Y ]  heeft daarmee, mede gezien de werkzaamheden aan de brug en de geringe breedte van het fietspad, een te groot en onnodig risico genomen. [ Y ]  had de inhaalactie daarom moeten uitstellen of afbreken, hetgeen naar het oordeel van de rechtbank ook mogelijk was geweest. In plaats daarvan heeft hij, kennelijk zonder zich er (voldoende) van te (kunnen) vergewissen of zijn eigen weghelft vrij was van obstakels, zijn inhaalactie afgerond door weer voor [ getuige 1 ]  te gaan rijden.

Conclusie

4.14.
Gezien voornoemde omstandigheden heeft [ Y ]  hiermee naar het oordeel van de rechtbank een onnodig risico genomen door zijn inhaalactie in te zetten en af te ronden zonder na te (kunnen) gaan of hij zijn weg op zijn eigen weghelft veilig kon voortzetten. [ Y ]  had de tyleenbuis immers kunnen waarnemen op een moment waarop hij nog de mogelijkheid had om de aanrijding te voorkomen, namelijk het moment dat hij zich naast [ getuige 1 ]  bevond tijdens zijn inhaalactie of vlak daarna. Hij had gelet op de naderende [ X ]  zijn inhaalactie moeten uitstellen of aanpassen waardoor een aanrijding voorkomen had kunnen worden. Door anders te handelen heeft [ Y ]  niet de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid betracht die van hem als ervaren wielrenner verwacht mocht worden in de gegeven omstandigheden en heeft hij meer risico genomen dan redelijkerwijs verantwoord was. Dat hij de buis niet (tijdig) heeft gezien, kan hem daarom onder deze omstandigheden in juridische zin worden verweten.

4.15.
De rechtbank concludeert dan ook dat het onrechtmatig handelen aan [ Y ]  kan worden toegerekend, zodat hij aansprakelijk is voor de daaruit voortvloeiende schade. Het verzoek om te verklaren voor recht dat [ Y ]  aansprakelijk is voor de schade die voortvloeit uit het overlijden van [ X ] , zal daarom worden toegewezen.

Kosten deelgeschil

4.16.
De rechtbank dient op grond van artikel 1019aa lid 1 Rv de kosten van de procedure te begroten en daarbij de redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW in aanmerking te nemen, ook indien een verzoek niet wordt toegewezen. Bij de begroting van de kosten dient de rechtbank de dubbele redelijkheidstoets te hanteren; zowel het inroepen van de rechtsbijstand als de daarvoor gemaakte kosten moeten redelijk zijn. Dit betekent dat indien een deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld, de kosten daarvan niet voor vergoeding in aanmerking komen. Van deze laatste situatie is in het onderhavige geval geen sprake.

4.17.
In het verzoek is met betrekking tot het uurtarief van de advocaat van de nabestaanden uitgegaan van een honorarium van € 295,00 per uur, exclusief BTW. Verder hebben de nabestaanden onderbouwd dat hun advocaat 24 uur heeft besteed aan de behandeling van het dossier. Achmea en [ Y ]  hebben aanvankelijk verweer gevoerd, stellende dat zowel het gehanteerde uurtarief als de tijdsbesteding bovenmatig zijn. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling, waar namens de nabestaanden een nadere onderbouwing is gegeven van zowel het uurtarief als de in rekening gebrachte uren, hebben Achmea en [ Y ]  zich geconformeerd aan het oordeel van de rechtbank op dit punt. De rechtbank is van oordeel dat zowel het uurtarief als de in rekening gebrachte uren redelijk zijn en begroot de kosten van dit deelgeschil daarom overeenkomstig het verzoek op een bedrag van € 8.566,80, te vermeerderen met het door verzoekster verschuldigde griffierecht van € 314,00.

Met dank aan dhr. mr. J. Roth, SAP Letselschade Advocaten voor het inzenden van deze uitspraak.

Citeerwijze: www.letselschademagazine.nl/2024/RBZWB-300124

zie ook Rechtbank Zeeland-West-Brabant 30 januari 2024, ECLI:NL:RBZWB:2024:1007