RBGEL 040522 Afwijzing VAV, niet voldaan aan stelplicht tzv verband seksueel misbruik en gevolgen; € 5.000 smartengeld (2)
- Meer over dit onderwerp:
RBGEL 040522 Afwijzing VAV, niet voldaan aan stelplicht tzv verband seksueel misbruik en gevolgen; € 5.000 smartengeld
- geen rechtsverwerking door enkel tijdsverloop, van bijzondere omstandigheden is niet gebleken
- iedere partij draagt eigen proceskosten, beslagkosten voor rekening gedaagde
2
De feiten
2.1.
[gedaagde] is een neef van de moeder van [eiser] en dus de achterneef van [eiser] . In de periode van 25 april 2001 tot en met 26 juli 2005 heeft [gedaagde] met [eiser] op diverse momenten ontuchtige handelingen gepleegd. [eiser] is geboren op [datum] 1992. [gedaagde] is geboren in 1967.
2.2.
[gedaagde] is door de politierechter bij vonnis (op tegenspraak) van 6 januari 2006 veroordeeld tot twee maanden voorwaardelijke gevangenisstraf en een werkstraf voor de duur van 120 uren voor het meermaals plegen van ontucht met een minderjarige (artikel 247 Wetboek van Strafrecht) in de hiervoor genoemde periode. Het vonnis is onherroepelijk geworden.
2.3.
[eiser] is bij dit vonnis door de politierechter niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding. Daarbij is bepaald dat [eiser] zijn vordering slechts kan aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
2.4.
[eiser] heeft, na daartoe op 9 november 2021 verkregen verlof van de Voorzieningenrechter van deze rechtbank, gepoogd om ten laste van [gedaagde] conservatoir derdenbeslag te leggen onder de Rabobank. Dat beslag heeft geen doel getroffen.
3
Het geschil
3.1.
[eiser] vordert – samengevat - dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk, uitvoerbaar bij voorraad:
a. voor recht zal verklaren dat [gedaagde] aansprakelijk is voor de schade die [eiser] heeft geleden, lijdt en zal lijden door het onrechtmatig handelen van [gedaagde] ;
b. [gedaagde] zal veroordelen tot betaling van € 420.000,00, vermeerderd met rente
c. [gedaagde] zal veroordelen in de proces-, beslag- en nakosten, vermeerderd met rente.
3.2.
[eiser] heeft aan zijn vordering, bezien tegen de achtergrond van de vastgestelde feiten, ten grondslag gelegd dat [gedaagde] door het plegen van ontuchtige handelingen onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld. Hierdoor heeft [eiser] (materiële en immateriële) schade geleden en zal hij in de toekomst nog schade lijden. [gedaagde] dient die schade aan hem te vergoeden.
3.3.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] heeft - samengevat - geconcludeerd tot afwijzing van de vordering, althans tot matiging van de vordering, met veroordeling van [eiser] in de kosten van de procedure.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4
De beoordeling
Rechtsverwerking
4.1.
[gedaagde] heeft ter zitting zijn beroep op verjaring ingetrokken. Zijn beroep op rechtsverwerking heeft hij gehandhaafd. [gedaagde] heeft daartoe aangevoerd dat [eiser] pas 15 jaar en 10 maanden na het vonnis van de politierechter een dagvaarding jegens hem heeft uitgebracht, zonder voor deze lange termijn een reden aan te voeren. [gedaagde] hoefde er volgens hem daarom geen rekening meer mee te houden dat hij na al die jaren alsnog in rechte zou worden betrokken.
4.2.
Voor het aannemen van rechtsverwerking is enkel tijdsverloop of enkel stilzitten onvoldoende. Vereist is de aanwezigheid van bijzondere omstandigheden als gevolg waarvan hetzij bij de wederpartij het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat dat de gerechtigde zijn aanspraken niet (meer) geldend zal maken, hetzij de wederpartij in zijn positie onredelijk zou worden benadeeld als de gerechtigde alsnog zijn aanspraak geldend zou maken.
4.3.
[gedaagde] heeft slechts gewezen op het tijdsverloop en geen bijzondere omstandigheden gesteld zoals hiervoor bedoeld. Het beroep op rechtsverwerking faalt dan ook.
Verklaring voor recht
4.4.
[gedaagde] heeft erkend dat hij onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser] . Dat betekent dat de gevorderde verklaring voor recht zal worden toegewezen. [gedaagde] is dan immers aansprakelijk voor de als gevolg daarvan door [eiser] geleden en nog te lijden schade.
Materiële schade
4.5.
[eiser] vordert een bedrag van € 390.000,00 aan verlies aan verdienvermogen. [gedaagde] heeft aangevoerd dat het door [eiser] gestelde gebruik van verdovende middelen en de gestelde gedragsproblemen niet per definitie het gevolg zijn van het misbruik. Volgens [gedaagde] zijn er diverse problematische feiten en omstandigheden die het leven van [eiser] kunnen hebben bemoeilijkt, zoals de minder stabiele thuissituatie van [eiser] , zijn sociale netwerken en de keuzes die [eiser] zelf in het leven heeft gemaakt. [eiser] kan niet alles wat er in zijn leven is gebeurd in de schoenen van [gedaagde] schuiven zonder daarvoor een concrete onderbouwing te geven, aldus [gedaagde] .
4.6.
Voor de beoordeling van de vordering van [eiser] tot vergoeding van materiële schade, moet door de rechtbank een vergelijking worden gemaakt tussen de situatie van [eiser] mét en de hypothetische situatie zónder de onrechtmatige gedragingen van [gedaagde] . De stelplicht en bewijslast van feiten en omstandigheden waaruit volgt dat er een oorzakelijk verband bestaat tussen het misbruik en de door [eiser] ondervonden problemen en de volgens hem daaruit voortvloeiende schade, rusten op [eiser] .
4.7.
[eiser] heeft hierover in de dagvaarding gesteld dat uit de behandelverslagen blijkt dat [eiser] sinds het misbruik moeite heeft met het erkennen van gezag. Verder blijkt uit het medisch dossier dat [eiser] verdovende middelen is gaan gebruiken om mentaal ruimte te bieden aan hetgeen hem is overkomen. Ten slotte is [eiser] ervan overtuigd dat zijn gebrek aan zelfvertrouwen en vertrouwen in anderen, is terug te voeren op het misbruik, aldus nog steeds [eiser] .
4.8.
In het licht van de betwisting door [gedaagde] , heeft [eiser] het oorzakelijk verband tussen het misbruik en de door hem gestelde, hiervoor weergegeven, gevolgen van het misbruik naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd. [eiser] heeft weliswaar verwezen naar de behandelverslagen, maar heeft - behoudens over het hierna vermelde onderdeel - niet concreet genoemd waar en in welk verslag te lezen is dat zijn problemen door het misbruik zijn veroorzaakt. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiser] wel gewezen op pagina’s 3 en 4 van het op 5 april 2009 gedateerde Concept hulpverleningsplan Oriëntatiegroep van de maatschappij [naam] , maar daaruit volgt naar het oordeel van de rechtbank zonder nadere toelichting - die [eiser] niet heeft gegeven - niet dat de door [eiser] gestelde problemen zijn veroorzaakt door het misbruik.
Anders dan [eiser] heeft aangevoerd, kan op grond van deze behandelverslagen dus niet worden vastgesteld dat de deskundigen van oordeel zijn dat [eiser] door het misbruik moeite heeft met (het erkennen van) gezag, dat [eiser] door het misbruik verdovende middelen is gaan gebruiken om mentaal ruimte te bieden aan hetgeen hem is overkomen en dat [eiser] door het misbruik grensoverschrijdend gedrag heeft vertoond.
Daar komt bij dat de verslagen slechts betrekking hebben op de periode van 2006 tot en met 2010, zodat [eiser] zijn stelling dat dat hij tot op de dag van vandaag de gevolgen van het misbruik ondervindt en hiervoor bij tijd en wijle nog behandelingen ondergaat, niet heeft onderbouwd, ook niet na daarop reeds in het tussenvonnis (in 2.5.) te zijn gewezen. Voorts heeft [eiser] tijdens de mondelinge behandeling nog aangevoerd dat in de door hem overgelegde verslagen gelezen kan worden dat er sprake is van een bepaald beloop van problemen die uit het misbruik kunnen voortvloeien. Volgens [eiser] zijn zijn problemen misschien niet één op één op het misbruik terug te voeren, maar staat wel vast dat er door het misbruik een aanzienlijk hoger risico bestaat op afglijden. Ook voor deze stelling heeft [eiser] echter geen enkele concrete onderbouwing gegeven. Ten slotte heeft [eiser] tijdens de mondelinge behandeling nog aangevoerd dat hij niet alle medische gegevens heeft overgelegd omdat het om privacygevoelige informatie gaat. Hoewel de rechtbank hiervoor begrip heeft, is het wel aan [eiser] om voldoende feiten en omstandigheden te stellen die zijn vordering kunnen onderbouwen. Als hij dat om op zichzelf begrijpelijke redenen niet wenst te doen, komt dat voor zijn risico.
4.9.
Uit het voorgaande volgt dat [eiser] met betrekking tot het causaal verband niet aan zijn stelplicht heeft voldaan. Om die reden wordt het door [eiser] gedane bewijsaanbod in de vorm van een psychiatrisch deskundigenonderzoek gepasseerd.
4.10.
Ten overvloede wijst de rechtbank nog op hetgeen zij in het tussenvonnis heeft overwogen (in 2.5.), namelijk dat, samengevat en voor zover hier van belang, [eiser] (ook) niet heeft gesteld welke beperkingen voortvloeien uit de door hem gestelde problemen en evenmin wat de gevolgen daarvan zijn voor de mogelijkheid om een (beroeps)opleiding af te ronden, onderscheidenlijk inkomen te verwerven. Hetgeen partijen hebben aangevoerd over de (hoogte van) de materiële schade behoeft gelet op al het voorgaande geen bespreking meer.
Immateriële schade
4.11.
[eiser] vordert een bedrag van € 30.000,00 aan immateriële schadevergoeding. [gedaagde] heeft erkend dat het misbruik heeft plaatsgevonden en heeft voorts aangevoerd dat hij ‘best wil geloven’ dat de ontuchtige handelingen [eiser] schade hebben berokkend en dat de handelingen impact op het leven van [eiser] hebben gehad. Ontucht (in de zin van artikel 247 Wetboek van Strafrecht) vormt naar het oordeel van de rechtbank een ernstige en rechtstreekse inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer, [eiser] in dit geval. Dat betekent dat [eiser] recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding.
4.12.
Bij de begroting van immateriële schadevergoeding dient de rechtbank rekening te houden met alle omstandigheden van het geval. In het geval van seksueel misbruik houdt de rechtbank in het bijzonder rekening met de aard en de ernst van het misbruik en de ernst van de gevolgen daarvan en de mate van verwijtbaarheid aan de kant van [gedaagde] . De rechtbank let bij de begroting op de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, daaronder begrepen de maximaal toegekende bedragen, een en ander met in aanmerkingneming van de sedert de betreffende uitspraken opgetreden geldontwaarding (Hoge Raad 17 november 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA8358).
4.13.
[eiser] heeft ten aanzien van zijn vordering aansluiting gezocht bij de Smartengeldgids, maar verwijst naar zaken waarin bedragen tot € 15.000,00, de helft, zijn toegewezen. Beperkende factoren bij die zaken zijn volgens [eiser] het gebrek aan financiële draagkracht bij de dader en de strafrechtelijke setting waarin de beslissing is genomen. Bovendien is er de afgelopen jaren een aanzienlijke opwaartse trend van het smartengeld zichtbaar en heersen er in de maatschappij inmiddels andere gedachten over (de gevolgen van) seksueel misbruik, aldus [eiser] .
4.14.
[gedaagde] heeft er bij wijze van verweer op gewezen dat de Smartengeldgidszaken waarnaar [eiser] heeft verwezen met name verkrachtingszaken betreffen. Het hoogst toegewezen bedrag in het kader van ontucht betreft slechts € 2.500,00. [gedaagde] heeft tot slot betwist dat de zaak waarnaar [eiser] heeft verwezen waarin € 15.000,00 smartengeld is toegekend, qua feiten en omstandigheden gelijk(waardig) is met onderhavig geval. In die zaak was sprake van letsel ten gevolge van verkrachting, incest, ontsiering van lichaam en gelaat.
4.15.
[eiser] heeft ervoor gekozen om niet concreet te stellen waaruit het misbruik door [gedaagde] heeft bestaan. Hierdoor is het voor de rechtbank moeilijk om de zaak van [eiser] te vergelijken met andere gevallen. Vast staat echter dat [gedaagde] is veroordeeld voor het plegen van ontucht, zodat de rechtbank daarvan zal uitgaan bij de gevalsvergelijking. Ter zitting heeft de advocaat van [eiser] gewezen op aankomende wetgeving waarin het begrip verkrachting een ruimere betekenis krijgt. [gedaagde] heeft naar aanleiding van deze opmerking aangevoerd dat hij moeite heeft met de suggestie dat het misbruik dat heeft plaatsgevonden naar de huidige normen onder het begrip verkrachting zou vallen. Omdat de advocaat van [eiser] daarop heeft aangevoerd dat hij slechts op de maatschappelijke ontwikkeling heeft willen wijzen, zal de rechtbank het ervoor houden dat de gepleegde ontucht niet mede heeft bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam. Ook dit gegeven speelt een rol bij de gevalsvergelijking.
4.16.
Het seksueel misbruik heeft plaatsgevonden gedurende een periode van een aantal jaren. [eiser] was toen tussen de 9 en 13 jaar oud. [gedaagde] was een stuk ouder dan [eiser] en bovendien een familielid waardoor er een vertrouwensband bestond tussen beiden. Het misbruik valt [gedaagde] bovendien in hoge mate te verwijten, omdat aangenomen moet worden dat het bewust heeft plaatsgevonden. Het seksueel misbruik vormt dan ook een ernstige en rechtstreekse inbreuk op de persoonlijke integriteit van [eiser] en dus een ernstige aantasting van zijn persoon.
Gelet op de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen van ontucht zijn toegekend, daaronder begrepen de maximaal toegekende bedragen, een en ander met in aanmerkingneming van de sinds de betreffende uitspraken opgetreden geldontwaarding, heeft [eiser] naar het oordeel van de rechtbank recht op een immateriële schadevergoeding van € 5.000,00.
4.17.
Gezien het feit dat de verplichting tot schadevergoeding voortvloeit uit onrechtmatige handelen van [gedaagde] jegens [eiser] , is [gedaagde] in verzuim vanaf het moment van het plegen van de ontuchtige handelingen, waarbij [eiser] voor dit onderdeel van de vordering als datum onbetwist 25 april 2001 heeft gekozen. De over de vergoeding voor immateriële schade gevorderde wettelijke rente is daarom toewijsbaar vanaf die datum.
4.18.
De rechtbank ziet in de uitkomst van de procedure aanleiding de proceskosten (behoudens de beslagkosten) te compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
4.19.
[eiser] vordert [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. Hoewel [gedaagde] heeft betoogd dat de met het mislukte beslagpoging gemoeide kosten voor rekening van [eiser] dienen te komen, is gesteld noch gebleken dat het beslag nietig, onnodig of onrechtmatig was. Dat wordt niet anders nu het derdenbeslag onder Rabobank kennelijk geen doel heeft getroffen (2.4). Deze vordering is dan ook gelet op het bepaalde in artikel 706 Rv toewijsbaar. De beslagkosten worden begroot op € 427,75 voor verschotten, € 309,00 voor vast recht en € 1.114,00 voor salaris advocaat (1 rekesten x € 1.114,00). ECLI:NL:RBGEL:2022:2153