Overslaan en naar de inhoud gaan

RBGEL 180123 vordering op psychologen SJG afgewezen, kosten verweer tegen claim gedekt op polis

RBGEL 180123 vordering op psychologen SJG afgewezen, kosten verweer tegen claim gedekt op polis

3
De feiten in de hoofdzaak

3.1.
[eiseres hfdz.] heeft vanaf eind 2006 een affectieve relatie gehad met [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1] ). Uit deze relatie is op 11 augustus 2008 een dochter, genaamd [naam dochter] , geboren.

3.2.
In december 2010 heeft [eiseres hfdz.] aan [betrokkene 1] te kennen gegeven dat zij hun relatie wenste te beëindigen. [betrokkene 1] heeft daarop de woning verlaten. [eiseres hfdz.] en [betrokkene 1] hebben met elkaar afspraken gemaakt over een omgangsregeling tussen [betrokkene 1] en [naam dochter] .

3.3.
In het omgangsweekend van 19, 20 en 21 maart 2011 is [naam dochter] (voor het eerst) in de woning van [betrokkene 1] blijven slapen.

3.4.
Na terugkeer vermoedde [eiseres hfdz.] dat [betrokkene 1] [naam dochter] seksueel had misbruikt. [eiseres hfdz.] is op 22 maart 2011 met [naam dochter] naar de huisarts gegaan. De huisarts heeft [naam dochter] niet lichamelijk onderzocht, maar heeft in zijn journaal wel melding gemaakt van episodes van mishandeling/seksueel misbruik alsmede van ‘A-specifieke symptomen’. De huisarts en [eiseres hfdz.] hebben contact opgenomen met Advies-en Meldpunt Kindermishanddeling (AMK) van Stichting Bureaus Jeugdzorg Gelderland (hierna: BJZ, thans SJG). [eiseres hfdz.] heeft bij de politie aangifte jegens [betrokkene 1] willen doen, maar de politie heeft die aangifte -gelet op de leeftijd van [naam dochter] - niet willen aannemen.

3.5.
Bij beschikking van (toen nog ) rechtbank Arnhem van 31 mei 2011 (productie 3 van [eiseres hfdz.] ) is de hoofdverblijfplaats van [naam dochter] -met instemming van [betrokkene 1] - vastgesteld bij [eiseres hfdz.] . Tevens is een voorlopige omgangsregeling vastgesteld tussen [betrokkene 1] en [naam dochter] , waarbij [betrokkene 1] [naam dochter] op dinsdag-, woensdag- en donderdagochtend in het kinderdagverblijf in het bijzijn van de leidsters contact met [naam dochter] kan hebben en op elke zondag contact met [naam dochter] kan hebben ten huize van zijn moeder dan wel in een openbare ruimte.

Uit de door de rechtbank ambtshalve geraadpleegde volledige beschikking ( [eiseres hfdz.] heeft slechts bladzijde 1,6, en 7 van bedoelde beschikking overgelegd) blijkt dat [eiseres hfdz.] het vermoeden van seksueel misbruik in die procedure naar voren heeft gebracht en dat zij daar te kennen heeft gegeven onbegeleide contacten tussen [betrokkene 1] en [naam dochter] ongewenst te achten. [betrokkene 1] heeft de beschuldiging van [eiseres hfdz.] resoluut van de hand gewezen. [betrokkene 1] heeft daarbij het vermoeden uitgesproken dat [eiseres hfdz.] deze beschuldiging uit om de zorgregeling tussen hem en [naam dochter] te frustreren. De rechtbank heeft overwogen dat zij de door [eiseres hfdz.] gestelde feiten - mede door het ontbreken van een deugdelijke onderbouwing- niet zodanig acht dat elk contact tussen [naam dochter] en haar vader dient te worden stopgezet.
De rechtbank heeft -met instemming van [eiseres hfdz.] en [betrokkene 1] - een onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming bevolen naar onder meer de vraag of er factoren zijn die contact tussen [naam dochter] en haar vader belemmeren.

3.6.
In een e-mail van 22 juni 2011 (productie 4 van [eiseres hfdz.] ) doet [naam werkneemster] , werkzaam bij het kinderdagverblijf [naam kinderdagverblijf] te [plaats] , verslag van een aantal uitlatingen van [naam dochter] :

21 juni 2011 ( ... )
Papa mij zo met de vinger gedaan en dat deed au hoor!
(Wijst met vinger tegen de luier aan)
Ik ging heel hard trappen en schreeuwen
( ... )


3.7.
[naam teamleider] , teamleider Advies en Meldpunt Kindermishandeling heeft deze informatie uit deze e-mail per brief van 10 februari 2012 (productie 5 van [eiseres hfdz.] ) doorgestuurd naar de Raad voor de Kinderbescherming.

3.8.
[naam pedagogisch medewerkster] (pedagogisch medewerker bij de buitenschoolse opvang [naam buitenschoolse opvang] ) heeft in haar logboek van 18 september 2012 het volgende opgetekend:
( ... )
[naam dochter] zegt: ’mijn vader doet nare dingen’( ... )’Mijn vader doet met zijn vinger pijn bij mijn billen’ ( ... )
.”

3.9.
Bij beschikking van (toen nog) rechtbank Arnhem van 27 september 2012 is [naam dochter] voor de periode van één jaar onder toezicht gesteld van BJZ. De ondertoezichtstelling nadien nog meerdere keren verlengd, laatstelijk tot 27 december 2021 (beschikking rechtbank Geldeland van 24 december 2020, productie 1 van SJG).

3.10.
Per e-mail van 1 december 2012 (productie 8 van [eiseres hfdz.] ) meldt [naam moeder] een moeder van een meisje waar [naam dochter] bleef spelen en eten:
( ... ) Toen zei [naam dochter] : Mijn papa is niet zo lief, die doet geen leuke dingen( ... ) Hij doet niet lief en doet zijn vinger in mijn billen zei [naam dochter] toen.
En hij jokt, hij zegt dat hij het niet doet maar hij heeft het wel gedaan zijn vinger in mijn billen ( ... )
. ”

3.11.
[eiseres hfdz.] heeft begin 2013 bij de politie aangifte gedaan van seksueel misbruik van [naam dochter] door [betrokkene 1] . Deze aangifte heeft -wegens gebrek aan bewijs- niet tot vervolging van [betrokkene 1] geleid.

3.12.
Bij beschikking van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 18 juli 2013 (productie 9 van [eiseres hfdz.] ) is onder meer bepaald dat [eiseres hfdz.] en [betrokkene 1] hun medewerking zullen verlenen aan het onderzoek van [naam dochter] door Pro Persona.
Tevens is SJG verzocht erop toe te zien dat de omgangsregeling tussen [betrokkene 1] en [naam dochter] , die na de aangifte van [eiseres hfdz.] was opgeschort, zo spoedig mogelijk weer wordt opgestart.

3.13.
In de periode van september 2013-november 2013 is [naam dochter] onderzocht door Pro Persona. [naam dochter] heeft in dit kader spelbegeleidingstherapie gevolgd bij GZ psycholoog [naam psycholoog] (hierna: [naam psycholoog] ) van Pro Persona.
In het daarvan opgemaakte verslag (productie 10 van [eiseres hfdz.] ) van 28 februari 2014 komen onder meer de navolgende passages voor:
Reden van verwijzing

[naam dochter] is verwezen door BJZ haar Pro Persona. Er is sprake van een OTS

Er is een vermoeden van seksueel misbruik en er is sprake van een moeizame relatie tussen de ouders.
( ... )
Tijdens de spelbegeleiding doet [naam dochter] regelmatig negatieve uitspraken over haar vader ( ... ). Tevens zegt ze dat haar vader zijn vinger in haar voorkant en in haar achterkant heeft gedaan en dat het pijn deed. Ze zegt dat hij dit vaker zou hebben gedaan ( ... ). Als gevraagd wordt wat er moet gebeuren om het bij papa leuker te gaan vinden, zegt ze: “Papa moet niet meer de vinger in de kont stoppen
”.
In oktober vertelt ze dat vader met zijn teen aan haar voorkantje heeft gezeten. Ze wijst hierbij op haar plasser. [naam dochter] vertelt dat papa tijdens het ontbijt met zijn tenen bij haar voorkantje op en neer ging, wat ze niet fijn vond ( ... ).
Samenvattend kan worden gezegd dat er sprake is van forse problematiek tussen de ouders.
[naam dochter] lijkt hier tussenin te staan en wordt hier de dupe van. Er lijkt bij [naam dochter] geen sprake te zijn van een psychiatrische stoornis. Ze ondervindt echter zeer veel stress en spanning door de hele gang van zaken omtrent de omgang tussen ouders onderling en de omgangsregeling.
Of er wel/geen sprake is geweest van grensoverschrijdend gedrag, daar kan Pro Persona geen uitspraken over doen. Wij doen niet aan waarheidsvinding ( ... ).


3.14.
[betrokkene 1] heeft zich tot [gedaagde 1] gewend met het verzoek om een second opinion uit te brengen over het verslag van [naam psycholoog] .
In haar rapport van 31 maart 2014 (productie 12 van [eiseres hfdz.] ) vermeldt [gedaagde 1] als haar conclusie:
 [naam dochter] toont duidelijke kenmerken van het ontwikkelen van een ernstige vorm van het zogenaamde PAS-syndroom.
Persoonlijkheidsproblematiek bij de moeder is vanuit de rapportage aantoonbaar en de
 projecties van haar waanideeën (paranoia) op haar dochter [naam dochter] worden duidelijk in het verslag van Pro Persona. De uitlatingen van [naam dochter] in het onderzoek van Pro Persona zijn letterlijke onbegrepen citeringen: een uiting van het overnemen van de paranoia van de moeder. [naam dochter] toont daarover geen schuldgevoelens, hetgeen erop wijst dat de realiteitszin reeds is aangetast en geeft aan dat er reeds sprake is van een eigen actieve bijdrage van het kind. Daarnaast wordt er een te grote verantwoordelijkheid jegens moeder gesignaleerd, hetgeen wijst op een te grote binding ofwel symbiotische relatie met moeder.

Ook dit is een gevaar voor de emotionele ontwikkeling.

ADVIES

Een in het kader van de OTS verplicht persoonlijkheidsonderzoek bij de moeder, een heroverweging van de omgangsregeling op grond van de uitkomsten en verplichte opvoedingsbegeleiding om zo de bedreigde ontwikkeling van [naam dochter] te voorkomen en haar te “deprogrammeren”.

Aanbevolen literatuur: PAS-syndroom van Gardner. 

3.15.
[betrokkene 1] heeft in september 2014 bij de rechtbank een verzoek ingediend, strekkende tot onder meer het wijzigen van de vaste verblijfplaats van [naam dochter] .

3.16.
In die zaak heeft 20 november 2014 een mondelinge behandeling plaatsgevonden.
Voor de mondelinge behandeling heeft de gezinsvoogd van BJZ, mevrouw [naam gezinsvoogd] (hierna: [naam gezinsvoogd] ) per mail van 18 november 2014 (productie 13 van [eiseres hfdz.] ) aan [betrokkene 1] en [eiseres hfdz.] laten weten dat zij op de zitting geen voorkeur zal uitspreken voor het wijzigen van de hoofdverblijfplaats van [naam dochter] , daarbij verwijzend naar op 23 oktober 2014 met [betrokkene 1] en [eiseres hfdz.] gemaakte nieuwe afspraken.
Op de zitting is [gedaagde 2] , in plaats van [naam gezinsvoogd] , namens BJZ verschenen.
Blijkens het proces-verbaal van de zitting (productie 14 van [eiseres hfdz.] ) heeft [gedaagde 2] onder meer verklaard: “Het is niet zo dat ik de kant van een ouder kies. De vader heeft bij mij nooit de indruk gewekt niet mee te werken. Het is van belang dat er een keuze wordt gemaakt. De huidige situatie is enorm slecht voor [naam dochter] . De hoofdverblijfplaats van [naam dochter] is nu bij de moeder. Dit heeft niet te maken met het feit dat de thuissituatie bij de vader geen goede plaats voor [naam dochter] zou zijn ( ... ) Ik vind dat vader in een negatief daglicht wordt gesteld. Ik heb wat betreft vader nooit iets negatiefs ervaren.”

3.17.
De vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming heeft onder meer op voormelde zitting verklaard:

Er zijn heel veel zorgen om [naam dochter] ( ... ) Het betreft een hele complexe zaak. [naam dochter] wordt op deze manier al twee jaar lang beschadigd. Er zijn al veel procedures gevoerd waar een en ander aan de orde is gekomen. Het feit dat de situatie niet is verbeterd is heel ernstig. Los van de kwestie rondom de hoofdverblijfplaats ziet de Raad dat [naam dochter] ontzettend veel last heeft van de problemen tussen de ouders. Er is geen sprake van eigen kindproblematiek. Het is aan de ouders om ter zake een oplossing te zoeken. Het feit dat reeds twee jaar sprake is van een ondertoezichtstelling en dat er anderhalf jaar hulp vanuit Lindenhout is heeft nog niet geleid tot verbetering. Ook nu is Lindenhout weer ingezet ( ... ).

Vanuit de Raad kan worden bezien welke ouder in staat is [naam dochter] de meeste rust te bieden. Daarbij kan worden betrokken de vraag welke ouder het beste in staat is de andere ouder een rol te gunnen in het leven van [naam dochter] ( ... ) In deze zaak zou systeemgerichte therapie vanuit het Lorenzhuis mogelijk behulpzaam kunnen zijn ( ... ) Er moet is veranderen in onderhavige zaak. De situatie kan niet worden aangekeken of worden afgewacht. De knelpunten komen telkens weer naar voren. De vraag is hoe lang dit nog moet doorgaan. Een neutrale plaatsing is nogal wat in deze, ook al is hier al over gesproken. Er dient serieus gekeken te worden naar de plaatsing bij de vader en naar de vraag of hij meer dan moeder in staat is om [naam dochter] de benodigde rust te bieden. Het is altijd goed om eerst te kijken naar de andere ouder. De Raad heeft de oplossing op dit moment ook niet voorhanden ( ... )

Het is van groot belang dat er verandering optreedt in de situatie.”

3.18.
Bij beschikking van deze rechtbank van 18 december 2014 (productie 15 van [eiseres hfdz.] ) is de verblijfplaats van [naam dochter] gewijzigd in die zin dat de hoofdverblijfplaats van [naam dochter] wordt vastgesteld bij [betrokkene 1] en dat er een omgangsregeling is vastgesteld tussen [eiseres hfdz.] en [naam dochter] .

3.19.
De rechtbank heeft deze beslissing als volgt gemotiveerd:

De rechtbank is gebleken dat er sprake is van een diep geworteld en geëscaleerd conflict tussen de ouders. Dit is vooral een probleem tussen de ouders en [naam dochter] heeft daar last van.

Beide partijen hebben te kennen gegeven dat zij rust willen. Vast staat dat de huidige situatie niet rustig is en deze onrust al zeker vier jaar duurt. Ondanks dat sprake is van twee jaar ondertoezichtstelling is er nog geen verbetering opgetreden in de situatie tussen partijen en daarmee in de situatie van [naam dochter] . ( ... ) De enkele inzet van hulpverlening is echter niet genoeg. De ouders zullen daarnaast hun ouderlijke verantwoordelijkheid moeten oppakken om de hulpverlening de kans te geven.

Naar het oordeel van de rechtbank is het vooral belangrijk dat er iets gaat veranderen. De afgelopen jaren is de situatie, ondanks procedures, in feite onveranderd gebleven. Van het nieuwe plan van de Stichting moet worden afgewacht of dat de noodzakelijke verandering zal brengen nu hiervoor de inzet van de ouders is vereist en de afgelopen jaren hebben laten zien dat het niet vanzelfsprekend is dat de ouders hiervoor allebei hun verantwoordelijkheid nemen. Vanuit de hulpverlening is de afgelopen tijd geen besluit genomen dat tot gevolg heeft gehad dat de huidige ongewenste situatie verandert. De rechtbank is van oordeel dat er nu wel een beslissing moet worden genomen die tot verandering leidt en de rechtbank zal deze dan ook nemen. Gelet op hetgeen uit de stukken blijkt en ter zitting is besproken heeft de rechtbank de indruk dat een wijziging van de hoofdverblijfplaats van [naam dochter] een verandering zal zijn die zich in het belang van [naam dochter] kan ontwikkelen. Daarbij weegt mee dat de rechtbank inschat, net als de Raad ter zitting, dat de vader de ouder is die [naam dochter] de meeste rust kan bieden en ook de moeder een rol in haar leven kan gunnen. Een stabiele woonomgeving, die gekenmerkt wordt door rust, duidelijkheid en structuur, en waarbij [naam dochter] de mogelijkheid wordt geboden om in alle vrijheid contact te hebben met de andere ouder, is noodzakelijk voor een gezonde ontwikkeling van [naam dochter] . De moeder is erg betrokken op [naam dochter] , dat is ook ter zitting gebleken. Het wekt de indruk dat de moeder door haar houding en haar handelen [naam dochter] onbewust, en wellicht ongewild, beïnvloedt waarbij de moeder geen emotionele ruimte kan bieden om [naam dochter] een onbelast en ontspannen contact met de vader te laten hebben. De rechtbank ziet in de situatie bij de vader voor [naam dochter] meer kansen om uit het loyaliteitsconflict te geraken onder meer omdat de rechtbank verwacht dat hij [naam dochter] de meeste ruimte kan bieden. De vader heeft ook ter zitting toegezegd zich hiervoor in te zullen zetten. Daarbij is van belang dat de Stichting heeft verklaard dat de vader nimmer de indruk heeft gewekt niet mee te willen werken aan de hulpverlening. De rechtbank realiseert zich dat het een grote overgang zal zijn voor [naam dochter] en voor de moeder. De overgang voor [naam dochter] schat de rechtbank niet als te groot in, gelet op het feit dat er ook nu al een uitgebreide zorgregeling plaatsvindt tussen de vader en [naam dochter] , ouders relatief dicht bij elkaar wonen en er verder geen wijzigingen in het leven van [naam dochter] hoeven plaats te vinden. De rechtbank zal daarom in het belang van [naam dochter] haar hoofdverblijfplaats wijzigen in die zin dat deze voortaan bij de vader zal zijn. Voor de moeder zal de overgang wellicht nog groter zijn omdat zij bang is [naam dochter] hierdoor kwijt te raken. Dat is echter niet wat deze beslissing beoogt. Het doel is juist het contact met beide ouders zo rustig mogelijk te laten verlopen ( ... ).

De rechtbank geeft de ouders (dan wel de Stichting) in overweging mee zich te wenden tot het Lorentzhuis en de mogelijkheden in dit verband te onderzoeken teneinde te trachten het conflict tussen de ouders op te lossen. Ter zitting hebben de betrokkenen verklaard dat zij hier in beginsel positief tegenover staan. De rechtbank ziet het als de verantwoordelijkheid van de ouders om dit op te pakken ( ... ).

3.20.
Het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle heeft naar aanleiding van een klacht van [eiseres hfdz.] bij beslissing van 19 december 2014 (productie 16 van [eiseres hfdz.] ) [gedaagde 1] berispt. Het tuchtcollege verwijt [gedaagde 1] dat zij, zonder [eiseres hfdz.] en [naam dochter] te hebben gezien verregaande uitspraken heeft gedaan over de persoonlijkheid en mogelijke psychopathologie van klaagster en [naam dochter] , terwijl zij wist dat haar rapportage in een gerechtelijke procedure door [betrokkene 1] zou worden gebruikt.
In hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg het beroep van [gedaagde 1] tegen de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege verworpen (productie 17 van [eiseres hfdz.] ).

3.21.
[eiseres hfdz.] is van de hiervoor onder 3.18 voormelde beschikking van de rechtbank in hoger beroep gekomen. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft bij beschikking van 3 september 2015 (productie 6 van SJG) de beschikking van deze rechtbank bekrachtigd.

3.22.
[eiseres hfdz.] heeft bij het Nederlands Instituut van Psychologen (NIP) een klacht ingediend tegen [gedaagde 2] , onder meer over het optreden van [gedaagde 2] tijdens de mondelinge behandeling door de rechtbank van het verzoek van [betrokkene 1] om de hoofdverblijfplaats van [naam dochter] te wijzigen. Het College van Toezicht van het NIP heeft bij beslissing van 27 januari 2016 (productie 18 van [eiseres hfdz.] ) [gedaagde 2] berispt. Het College van Toezicht verwijt [gedaagde 2] dat, ofschoon BJZ voor de zitting aan [eiseres hfdz.] en [betrokkene 1] had laten weten dat wat betreft de hoofdverblijfplaats van [naam dochter] BJZ van mening was dat de status quo diende te worden gehandhaafd, heeft nagelaten dat standpunt ter zitting krachtig naar voren te brengen. Tevens wordt [gedaagde 2] verweten dat zij geen (krachtig) tegengeluid heeft laten horen naar aanleiding van het standpunt van de Raad voor de Kinderbescherming, die plaatsing van [naam dochter] bij [betrokkene 1] in overweging heeft gegeven.
In de beslissing komt nog de volgende passage voor: “Dat verweerster zich achteraf heeft gerealiseerd dat zij ter zitting van de kinderrechter het standpunt van BJZ en de motivatie daarvan duidelijker naar voren had moeten brengen valt ook af te leiden uit het feit dat verweerster ter zitting van het College heeft erkend dat haar verklaring afgelegd op de zitting waarin is opgenomen “dat de vader tegenover BJZ nimmer de indruk heeft gewekt niet mee te willen werken aan de hulpverlening” en mede toe heeft geleid dat de hoofdverblijfplaats van de dochter door de rechter bij de vader is vastgesteld ( ... ) Daarmee heeft verweerster op dit punt, uitgaande van het door BJZ ( ... ) weergegeven zienswijze niet in het belang gehandeld van de dochter ( ... )
Het College van Beroep van het NIP heeft het beroep van [gedaagde 2] tegen de beslissing van het College van Toezicht bij beslissing van 11 november 2016 ongegrond verklaard (productie 19 van [eiseres hfdz.] ).

3.23.
Bij -niet in het geding gebrachte- beschikking van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 26 juni 2018 is [betrokkene 1] belast met het eenzijdig gezag over [naam dochter] .

3.24.
Bij beschikking van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 3 augustus 2021 (door [eiseres hfdz.] ter zitting van 28 september 2022 in het geding gebracht) is in een procedure tussen SJG en [eiseres hfdz.] en [betrokkene 1] aan [eiseres hfdz.] het recht op omgang met [naam dochter] ontzegd.

[eiseres hfdz.] heeft tegen deze beschikking cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft bij arrest van 20 mei 2022 het cassatie beroep verworpen.

4.
De feiten in de vrijwaringszaak

4.1.
SJG is een gecertificeerde instelling die zich bezig houdt met hulpverlening aan jongeren en hun ouders. SJG werd in 2011 betrokken bij het coördineren en het verlenen van jeugdhulp aan [naam dochter] , de dochter van [eiseres hfdz.] .

4.2.
SJG heeft ten behoeve van haar bedrijfsvoering sinds 1 januari 2012 met Achmea een Aansprakelijkheidsverzekering voor Bedrijven afgesloten.

4.3.
In artikel 2.1 van de Algemene Voorwaarden (productie 2 van SJG) wordt de omvang van de verzekering als volgt verwoord:
Verzekerd is de aansprakelijkheid van de verzekerde tegenover derden in verband met een handelen of nalaten in de verzekerde hoedanigheid zoals omschreven in de polis en conform de van toepassing verklaarde voorwaarden en rubrieken.”

4.4.
De Algemene Voorwaarden bevatten in artikel 1 onder meer de navolgende begripsbepalingen:
( ... )

6 Handelen of nalaten: Hieronder wordt verstaan een gedraging van een verzekerde waaruit een aanspraak voortvloeit ( ... )
8 Aanspraak: Hieronder wordt verstaan, een tegen een verzekerde ingestelde vordering tot vergoeding van schade voortvloeiend uit een handelen of nalaten van een verzekerde ( ... )

10 Schade: Hieronder wordt verstaan:
schade aan personen
letsel of aantasting van de gezondheid van personen, al dan niet de dood ten gevolge hebbend, met inbegrip van de daaruit voortvloeiende schade; ( ... )
”.”

4.5.
Artikel 2.6 van de Algemene Voorwaarden heeft betrekking op extra vergoedingen en luidt voor zover van belang als volgt:
De verzekeraar vergoedt, boven het verzekerde bedrag per aanspraak, zonder aftrek van het eigen risico:
( ... )
2. kosten van verweer terzake met goedvinden of op verlangen van de verzekeraar verleende rechtsbijstand en/of gevoerde procedures tegen ingestelde aanspraken, ook al blijken deze ongegrond, met inbegrip van de proceskosten tot betaling waarvan de verzekerde mocht worden veroordeeld;
( ... )
.”

4.6.
Op bladzijde 5 en 6 van het polisaanhangsel (eveneens productie 2 van SJG) wordt onder de rubriek ‘Vermogensschade’ onder meer het volgende bepaald:
“Meeverzekerd is de aansprakelijkheid van de verzekerde instelling voor zuivere vermogensschade als gevolg van onrechtmatige adviezen. Onder “zuivere vermogensschade” wordt nadrukkelijk uitsluitend verstaan:

financiële schade, bestaande uit aantasting van het vermogen van jeugdigde(n), anders dan personenschade en/of zaakschade danwel de daaruit voortvloeiende schade als bedoeld in artikel 1.10 van de Algemene Voorwaarden van verzekering
( ... )”.

4.7.
SJG is op 1 mei 2021 door [eiseres hfdz.] gedagvaard, waarbij zij haar vorderingen, voor zover hier van belang als volgt heeft geformuleerd dat het de rechtbank behage:
(1) Haar vorderingen tot schadevergoeding van moeder ( [eiseres hfdz.] , rechtbank) ex art. 6:106 BW en 6:162 BW toe te wijzen en haar een bedrag toe te kennen dat zij later in dit geding zal kwantificeren maar boven de € 84.000,= ligt en daarnaast ook een bedrag aan immateriële schadevergoeding toe te kennen, in goede justitie vastgesteld met het oog op de zeer ernstige aantasting in persoon en integriteit die moeder heeft moeten lijden en nog steeds lijdt;( ... )”.

4.8.
[eiseres hfdz.] verwijt SJG -kort gezegd- dat SJG bij de uitvoering van haar taak ernstig tekortgeschoten is jegens haar dochter [naam dochter] door [naam dochter] niet te beschermen. SJG heeft in dit kader haar rapporten en plannen van aanpak toegeschreven naar de eigen vooringenomen tunnelvisie, waarbij SJG voorbij is gegaan aan het feit dat sprake is geweest van seksueel grensoverschrijdende handelingen door de vader van [naam dochter] en in plaats daarvan er van uit is gegaan dat [eiseres hfdz.] de oorzaak is van ouderverstoting door [naam dochter] . In plaats van de beschermende ouder die [eiseres hfdz.] was, is zij door toedoen van SJG neergezet op een wijze die haar in de loop van 10 jaar zeer heeft aangetast in haar integriteit en persoon.

Door het onrechtmatig handelen van SJG heeft zij in de loop van 10 jaar ernstige materiële schade geleden, bestaande uit onder meer advocaatkosten, kosten om haar recht te halen bij tuchtrechters en anderszins. Daarnaast is er het enorme psychisch leed dat is veroorzaakt doordat zij machteloos moest toezien hoe [naam dochter] werd mishandeld door het systeem dat [naam dochter] had moeten beschermen, hetgeen [eiseres hfdz.] een ernstige mate van post-traumatische stress heeft opgeleverd, aldus nog steeds [eiseres hfdz.] .

4.9.
SJG heeft op 5 mei 2021 bij haar assurantietussenpersoon melding gemaakt van de door [eiseres hfdz.] tegen haar ingestelde vorderingen. De tussenpersoon heeft de door SJG gestelde schade doorgeleid naar Achmea met het verzoek om aan SJG dekking te verlenen onder de verzekeringsovereenkomst.

4.10.
Achmea heeft geweigerd om SJG dekking te verlenen. Achmea heeft -ondanks meerdere verzoeken van SJG om haar standpunt te herzien- volhard in haar afwijzend standpunt.

5
Het geschil

in de hoofdzaak

5.1.
[eiseres hfdz.] vordert -na aanvulling c.q. wijziging van eis- dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
a. [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en SJG zal veroordelen tot schadevergoeding ex artikel 6:106 BW en artikel 6:162 BW en haar daarbij een bedrag aan materiële schadevergoeding zal toekennen, nader op te maken bij staat en haar daarnaast ook een bedrag aan immateriële schadevergoeding zal toekennen,
b. SJG zal veroordelen om de dossiers te ontdoen van alle aantastingen van haar goede naam en alle andere dienstige correcties in de dossiers aan te brengen,
c. [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en SJG zal veroordelen in de volledige en werkelijke proceskosten.

5.2.
[eiseres hfdz.] legt aan haar vordering tegen de achtergrond van de vaststaande feiten de navolgende stellingen ten grondslag.

Ten aanzien van [gedaagde 1]

De Amerikaanse psycholoog Richard Gardner heeft in 1999 het ouderverstotingssyndroom ‘Parental Alienation Syndrome’ (PAS) als psychische stoornis geponeerd. PAS zou vastgesteld en behandeld kunnen worden bij kinderen. Inmiddels is deze theorie door de internationale psychiatrie, (ontwikkelings)psychologie en orthopedagogiek empirisch getoetst en op grond daarvan verworpen. [gedaagde 1] heeft met het volle gewicht van BIG-geregistreerd psychotherapeute/arts, terwijl zij niet in de materie gespecialiseerd is, geponeerd dat [eiseres hfdz.] op grond van een als volstrekt ondeugdelijke afgeserveerde psychologische theorie aan ernstige persoonlijkheidsstoornissen lijdt en dat haar waandenkbeelden uiterst schadelijk zijn.
De advocaat van [betrokkene 1] heeft deze rapportage van [gedaagde 1] bij de rechtbank gepresenteerd als basis voor het gedane verzoek van [betrokkene 1] om de hoofdverblijfplaats van [naam dochter] te verplaatsen naar hem.

Ten aanzien van [gedaagde 2]

Ter zitting van 20 november 2014 werd het advies van [gedaagde 1] uitgebreid besproken. Toen de Raad voor de Kinderbescherming opperde dat het een idee was [naam dochter] bij vader te plaatsen en [gedaagde 2] gevraagd werd het standpunt van BJZ (thans SJG) te geven of dat de oplossing zou kunnen zijn voor het probleem dat [naam dochter] in de knel zat tussen een ouderverstotende moeder en vader, gaf [gedaagde 2] echter niet het standpunt van BJZ weer. In plaats daarvan deed zij de vernietigende uitspraak dat de vader tegenover BJZ nimmer de indruk hadt gewekt niet mee te willen werken aan de hulpverlening, hetgeen zeer incorrect was. Hierop besliste de rechtbank dat [naam dochter] uit de invloedsfeer van [eiseres hfdz.] moest worden gehaald omdat [eiseres hfdz.] als veroorzaker werd gezien van het loyaliteitsprobleem bij [naam dochter] en de onnodige spanningen die dat met zich bracht.

Ten aanzien van SJG

SJG is aan te rekenen dat zij over het hoofd heeft gezien dat hier sprake was van ernstig ex-partnergeweld en seksueel grensoverschrijdende handelingen. SJG heeft de feiten zoals die uit het dossier blijken (ondersteund door aangiftes bij de politie, meldingen van 2 scholen, 3 professionals, twee meldingen van de huisarts aan het AMK, de brief van de school aan de Raad voor de Kinderbescherming, meldingen van twee ouders en het Pro Persona rapport) terzijde gesteld in plaats van zich te laten corrigeren. Dat had ieder redelijk en betamelijk handelend hulpverlener gedaan nadat [betrokkene 1] toestemming weigerde voor een specialistisch onderzoek dat er op gericht was te inventariseren wat er aan de hand was. Nu dat onderzoek door SJG was ingestoken met als narratief dat [eiseres hfdz.] wanen had, had het feit dat [betrokkene 1] weerstand bood voor dat onderzoek een alarmsignaal moeten zijn. SJG is bij voorbaat uitgegaan van haar eigen subjectieve oordeel dat [eiseres hfdz.] de oorzaak was van ouderverstoting en kindermishandeling, in plaats dat zij aan haar plicht tot waarheidsvinding heeft gedaan door [naam dochter] leeftijdsadequaat te horen en naar haar te luisteren. SJG heeft de eigen uitlatingen van [naam dochter] stelselmatig omgekat als verwaarloosbaar. SJG is er tevens aan voorbijgegaan dat [betrokkene 1] van verschillend rechters twee jaar lang alleen maar begeleide omgang met [naam dochter] kreeg. SJG heeft in strijd met artikel 3:3 Jeugdwet haar rapporten en plannen van aanpak naar haar eigen vooringenomen tunnelvisie toegeschreven en jarenlang ter zitting in weerwil van artikel 21 Rv verklaard tegenover diverse rechters.
SJG heeft tevens gehandeld in strijd met de in het Uitvoeringsbesluit Jeugdwet gegeven norm verantwoorde werktoedeling die als richtinggevend wordt gegeven bij complexe echtscheidingszaken en bij zaken waarbij beschuldigingen van seksueel grensoverschrijdende handelingen jegens een jong kind spelen.
SJG heeft haar taak om [naam dochter] te beschermen verwaarloosd.
De civiele rechter heeft op grond van een valse voorstelling van zaken eerst [naam dochter] weggehaald uit de beschermende omgeving en vervolgens [eiseres hfdz.] als beschermende moeder haar gezag ontnomen.
De beslissing van 18 december 2014 om de hoofdverblijfplaats van [naam dochter] naar [betrokkene 1] te verplaatsen is ook de basis geweest voor de nadien genomen beslissing om [eiseres hfdz.] het gezag te ontnemen, omdat de basis daarvoor was dat [eiseres hfdz.] een ouderverstotende, dominerende en controlerende ouder is, hetgeen schadelijk is voor [naam dochter] .

Ten aanzien van [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en SJG

[gedaagde 1] , [gedaagde 2] en SJG hebben ieder voor zich onrechtmatig gehandeld jegens [eiseres hfdz.] en [naam dochter] . Er is sprake van een onterende behandeling in strijd met artikel 3 en 6 EVRM.
Het handelen van ieder van hen is condicio sine qua non geweest voor het feit dat de rechtbank zonder dat te beseffen besliste op grond van een volstrekte valse voorstelling van zaken en het normschendend handelen van ieder van de drie gedaagden voor zich en tezamen. In plaats van als de beschermende ouder die [eiseres hfdz.] was, is zij door toedoen van [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en SJG, al dan niet op verzoek van [betrokkene 1] , neergezet op een wijze die haar in de loop van 10 jaar zeer heeft aangetast in haar integriteit en persoon.

Door het onrechtmatig handelen van [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en SJG heeft zij in de loop van 10 jaar grote materiële schade geleden, bestaande uit onder meer advocaatkosten, kosten om haar recht te halen bij tuchtrechters en anderszins. Daarnaast is er voor haar het enorme psychisch leed dat is veroorzaakt doordat zij machteloos moest toezien hoe [naam dochter] werd mishandeld door het systeem dat [naam dochter] had moeten beschermen, hetgeen [eiseres hfdz.] een ernstige mate van post-traumatische stress heeft opgeleverd waar zij tot op heden niet eens de ruimte voor heeft gehad om die te (laten) behandelen.
zal haar schade op een later moment preciseren en kwantificeren. De schade zal boven de € 84.000,-- uitkomen.

5.3.
[gedaagde 1] , [gedaagde 2] en SJG voeren ieder voor zich verweer. Zij concluderen tot niet-ontvankelijkheid van [eiseres hfdz.] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiseres hfdz.] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiseres hfdz.] in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente. [gedaagde 1] en SJG vorderen daarnaast tevens veroordeling van [eiseres hfdz.] in de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.

5.4.
Op de verweren van [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en SJG en de overige stellingen van [eiseres hfdz.] wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

in de vrijwaringszaak

5.5.
SJG vordert dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
a. voor zover de vorderingen in de hoofdzaak geheel of te dele worden toegewezen Achmea tegelijkertijd zal veroordelen om aan SJG te betalen al datgene waartoe SJG bij dat vonnis ten behoeve van [eiseres hfdz.] mocht worden veroordeeld;
b. Achmea zal veroordelen om aan SJG te vergoeden alle schade en kosten die SJG heeft gemaakt en nog zal maken in het kader van het voeren van verweer tegen de vorderingen van [eiseres hfdz.] en eventuele rechtsopvolg(st)ers en/of regresnemers, waaronder de advocaatkosten in verband met het verweer in rechte (in verband met de hoofdzaak) en buiten rechte, de griffierechten en overige verschotten, dit te vermeerderen met de wettelijke rente over deze schadepost vanaf de vervaldata van de respectievelijke facturen, althans vanaf een door de rechtbank in goede justitie te bepalen dag, tot aan de dag der algehele voldoening;
c. Achmea zal veroordelen in de kosten van het geding in de hoofdzaak en in deze vrijwaring, de kosten van betekening en executie van het in deze te wijzen vonnis daaronder begrepen.

5.6.
SJG baseert haar vordering tegen de achtergrond van de vaststaande feiten in de vrijwaringszaak op de navolgende stellingen.

Er is sprake van een aanspraak zoals bedoeld is in artikel 1 sub 8 van de Algemene Voorwaarden. [eiseres hfdz.] stelt in haar dagvaarding dat zij door het handelen van SJG is aangetast in haar persoon en integriteit. Deze aantasting heeft volgens [eiseres hfdz.] geleid tot enorm psychisch leed en psychisch letsel in de vorm van posttraumatische stress. Daarmee valt de schade te kwalificeren als een letsel of aantasting van de gezondheid zoals bedoeld in artikel 1 sub 10 van de Algemene Voorwaarden.

Achmea is op grond van de Algemene Voorwaarden verplicht om de schade van [eiseres hfdz.] te vergoeden indien de aansprakelijkheid van SJG jegens [eiseres hfdz.] komt vast te staan.
Tevens vloeit uit artikel 2 sub 6 van de Algemene Voorwaarden voort dat Achmea verplicht is om de kosten van verweer (buitengerechtelijke- en gerechtelijke kosten met inbegrip van een proceskostenveroordeling) tegen de claim van [eiseres hfdz.] te dragen, ook als de claim van [eiseres hfdz.] ongegrond blijkt te zijn.

5.7.
Achmea voert verweer. Zij concludeert tot niet-ontvankelijkheid van SJG, dan wel tot afwijzing van de vorderingen van SJG, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren hoofdelijke veroordeling van SJG in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na dagtekening van het vonnis tot aan de dag der algehele voldoening indien voldoening niet binnen deze termijn plaatsvindt alsmede hoofdelijke veroordeling van SJG in de nakosten.

5.8.
Op de (overige) stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

6
De beoordeling in de hoofdzaak

de processtukken

6.1.
Bij brief van 26 oktober 2022 heeft [eiseres hfdz.] aan de rechtbank laten weten dat in het verkort proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 28 september 2022 ten onrechte staat vermeld dat zij geen bezwaar had tegen de door SJG bij brief van 20 september 2022 toegezonden beschikking van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 3 augustus 2021 (zie onder 2.24).

6.2.
Bedoelde productie zijn te laat in het geding gebracht. De rechtbank zal het bezwaar van [eiseres hfdz.] echter niet honoreren. Immers, SJG heeft in haar conclusie van antwoord (op bladzijde 5, randnummer 32) melding gemaakt van bedoelde beschikking en daarbij tevens aangegeven wat daarin was beslist en welke hoofdmotivering van het hof daaraan ten grondslag heeft gelegen. SJG heeft daarbij vermeld dat bedoelde beschikking als productie 3 is overgelegd, terwijl haar later is gebleken dat die beschikking zich niet bij de conclusie van antwoord bevond. Daar waar [eiseres hfdz.] wordt geacht op de hoogte te zijn geweest van de inhoud van bedoelde beschikking (zij was immers verweerster in het principaal hoger beroep, dat was ingesteld door SJG), is [eiseres hfdz.] dan ook niet in een rechtens te respecteren belang geschaad doordat SJG bedoelde beschikking bij brief van 20 september 2022 aan de rechtbank heeft nagezonden.

6.3.
Onder deze omstandigheden wordt SJG geacht geen bezwaar te hebben tegen de door [eiseres hfdz.] kort voor de mondelinge behandeling in het geding gebrachte stukken die betrekking hebben op de procedure in cassatie.

6.4.
De hiervoor bedoelde stukken worden dan ook geacht deel uit te maken van de processtukken.

ten gronde

6.5.
Voorop wordt gesteld dat het de rechtbank op grond van de stellingen van [eiseres hfdz.] en haar optreden ter zitting overduidelijk is dat [eiseres hfdz.] van mening is dat haar ernstig onrecht is aangedaan door rechterlijke beslissingen die er niet alleen toe hebben geleid dat [naam dochter] niet meer bij haar woont, maar dat zij daarnaast ook nog eens het ouderlijk gezag over [naam dochter] is ontnomen en aan haar het recht op omgang met [naam dochter] is ontzegd.

De rechtbank kan zich goed voorstellen dat het [eiseres hfdz.] zwaar valt om te moeten leven met deze beslissingen.

6.6.
[eiseres hfdz.] treedt in de onderhavige procedure niet tevens op in hoedanigheid van wettelijke vertegenwoordiger van [naam dochter] , die ten tijde betekenen van de inleidende dagvaarding (1 mei 2021) 13 jaar oud was. De rechtbank zal om die reden voorbij gaan aan de stelling van [eiseres hfdz.] dat [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en SJG tevens onrechtmatig jegens [naam dochter] hebben gehandeld.

6.7.
[eiseres hfdz.] stelt dat de gedragingen van [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en SJG hebben geleid tot de rechterlijke beslissingen waarbij de hoofdverblijfplaats van [naam dochter] is gewijzigd en aan [eiseres hfdz.] het ouderlijk gezag over [naam dochter] is ontnomen. [eiseres hfdz.] suggereert daarmee dat zonder de door haar gestelde gedragingen van [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en SJG bedoelde rechterlijke beslissingen anders zouden zijn uitgevallen en zij de door haar gestelde schade niet zou hebben geleden.

6.8.
[eiseres hfdz.] heeft de rechtbank verzocht om de ‘omkeringsregel’ toe te passen.

6.9.
Met de 'omkeringsregel' wordt gedoeld op de door de Hoge Raad voor bepaalde gevallen aanvaarde bijzondere, uit de redelijkheid en billijkheid voortvloeiende regel die inhoudt dat een uitzondering dient te worden gemaakt op de hoofdregel van artikel 150 Rv in dier voege dat het bestaan van causaal verband (in de zin van condicio sine qua non verband) tussen de onrechtmatige gedraging of tekortkoming en het ontstaan van de schade wordt aangenomen, tenzij degene die wordt aangesproken, bewijst -waarvoor in het kader van het hier te leveren tegenbewijs voldoende is: aannemelijk maakt- dat de bedoelde schade ook zonder die gedraging of tekortkoming zou zijn ontstaan. Voor toepassing van deze regel is vereist dat sprake is geweest van een gedraging strijd met een norm die strekt tot het voorkomen van een specifiek gevaar ter zake van het ontstaan van schade en dat degene die zich op schending van deze norm beroept, ook bij betwisting aannemelijk heeft gemaakt dat in het concrete geval het specifieke gevaar waartegen de norm bescherming beoogt te bieden, zich heeft verwezenlijkt.

6.10.
Voorop wordt gesteld dat bij de door [eiseres hfdz.] betreurde beslissingen telkens het belang van [naam dochter] centraal heeft gestaan. Het belang van [naam dochter] speelt in het kader van de onderhavige procedure geen rol.

6.11.
Het handelen van [gedaagde 2] en SJG kan alleen worden gezien in het licht van het belang van [naam dochter] dat [gedaagde 2] en SJG als uitgangspunt dienden te nemen. Het belang van [eiseres hfdz.] is weliswaar een voor [gedaagde 2] en SJG te respecteren belang, maar dat is een zijdelings belang. Het belang van [naam dochter] staat voor hen voorop. Als [gedaagde 2] en/of SJG al onrechtmatig jegens [eiseres hfdz.] zou(den) hebben gehandeld, dan is daarmee nog niet gezegd dat zij daarmee tevens hebben gehandeld in strijd met een voor [gedaagde 2] en SJG geldende norm die strekt ter voorkoming van een specifiek gevaar ter zake van het bij [eiseres hfdz.] ontstaan van de door [eiseres hfdz.] gestelde schade. [eiseres hfdz.] heeft in dit verband niet voldaan aan haar stelplicht.

[gedaagde 1] heeft weliswaar een zorgvuldigheidsnorm overtreden door in haar rapport diskwalificerende opmerkingen over [eiseres hfdz.] te maken, zonder dat zij met [eiseres hfdz.] heeft gesproken, maar daarmee is niet gezegd dat die door [gedaagde 1] geschonden norm strekt ter voorkoming van een specifiek gevaar ter zake van de door [eiseres hfdz.] gestelde schade.

De rechtbank komt dan ook niet toe aan toepassing van de omkeringsregel.

ten aanzien van [gedaagde 1]

6.12.
Uit het proces-verbaal van de mondelinge behandeling op 20 november 2014 blijkt niet dat de door [eiseres hfdz.] aan het adres van [betrokkene 1] geuite beschuldiging dat [betrokkene 1] [naam dochter] seksueel heeft misbruikt toen aan de orde is gesteld. Evenmin blijkt uit het proces-verbaal dat toen de rapportage van [gedaagde 1] van 31 maart 2014 is besproken.
De rechtbank wil wel aannemen dat de door [eiseres hfdz.] tegen [betrokkene 1] gedane aangifte van seksueel misbruik alsmede dit rapport van [gedaagde 1] onderdeel hebben uitgemaakt van de gedingstukken, maar daar moet het dan ook bij blijven. Immers, de rechtbank heeft in haar beschikking van 18 december 2014 met geen woord gerept over de vraag welke betekenis zou moeten worden toegekend aan de door [eiseres hfdz.] aan het adres van [betrokkene 1] geuite beschuldiging dat [betrokkene 1] [naam dochter] seksueel heeft misbruikt. Evenmin verwijst de rechtbank in haar beschikking naar de inhoud van het rapport van [gedaagde 1] . De rechtbank kan er bij deze stand van zaken niet vanuit gaan dat de uitlatingen die [gedaagde 1] in haar rapport over [eiseres hfdz.] heeft gedaan een (beslissende) rol hebben gespeeld bij de beslissing van de rechtbank om de hoofdverblijfplaats van [naam dochter] (die destijds bij [eiseres hfdz.] woonde) te verplaatsen naar [betrokkene 1] . Als dat wel zo zijn, dan is het niet goed denkbaar dat de rechtbank dit in haar motivering niet tot uitdrukking zou hebben gebracht. De rechtbank kan niet in het hoofd kijken van de rechter die die beslissing heeft genomen. De rechtbank gaat dan ook voorbij aan de suggestie van [eiseres hfdz.] dat de rechtbank zich destijds onbewust heeft laten leiden door de inhoud van de rapportage van [gedaagde 1] .

6.13.
De beschikking van de rechtbank is door het hof bekrachtigd.

Uit de beschikking van het hof van 3 september 2015 blijkt dat [eiseres hfdz.] heeft gesteld dat de rechtbank op onjuiste gronden en gebaseerd op door [betrokkene 1] verstrekte onjuiste informatie de hoofdverblijfplaats van [naam dochter] heeft gewijzigd. [eiseres hfdz.] heeft daartoe meer in het bijzonder aangevoerd dat de rechtbank met “de rapportage van de psychotherapeute” (met wie [eiseres hfdz.] kennelijk [gedaagde 1] heeft bedoeld) bewust is misleid door [betrokkene 1] en dat het oordeel van de rechtbank is gebaseerd op aantoonbaar onjuiste informatie en op een foute inschatting van de situatie door de Raad voor de Kinderbescherming. [eiseres hfdz.] heeft voorts gesteld dat de beslissing van de rechtbank op geen enkele wijze door enig onderzoek wordt gesteund, terwijl SJG heeft geadviseerd om de hoofdverblijfplaats niet te wijzigen.

6.14.
Voor zover van belang heeft het hof overwogen dat de Raad voor de Kinderbescherming ter zitting heeft aangevoerd dat er geen zorgsignalen zijn; niet toen [naam dochter] haar hoofdverblijf bij de moeder had en niet nu zij haar hoofdverblijf bij de vader heeft, maar dat [naam dochter] onverminderd last heeft van de slechte communicatie tussen de ouders. Toewijzing van het verzoek [eiseres hfdz.] om de hoofdverblijfplaats van [naam dochter] te wijzigen, acht het hof, alle omstandigheden in aanmerking genomen, niet in het belang van [naam dochter] .

6.15.
In de beschikking van het hof valt niet te lezen dat de rapportage van [gedaagde 1] een rol heeft gespeeld bij zijn beslissing om de aangevallen beschikking van de rechtbank te bekrachtigen.

6.16.
De rechtbank heeft ambtshalve kennis genomen van de -niet in het geding gebrachte- beschikking van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 26 juni 2018, waarbij [betrokkene 1] is belast met het eenzijdig gezag over [naam dochter] . Uit de beschikking van het hof blijkt niet dat de rapportage van [gedaagde 1] bij die beslissing een rol heeft gespeeld. Dragende overweging van het hof is dat het hof van oordeel is dat [naam dochter] klem en verloren zit tussen haar ouders en dat het hof niet verwacht dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering komt. Het hof overweegt daarbij onder meer nog dat [eiseres hfdz.] het verblijf van [naam dochter] bij [betrokkene 1] ter discussie blijft stellen, wat niet in het belang van [naam dochter] is.

6.17.
Uit de beschikking van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 3 augustus 2021 (waarbij aan [eiseres hfdz.] het recht op omgang met [naam dochter] ontzegd) blijkt dat [eiseres hfdz.] heeft verzocht om een deskundige te benoemen om een persoonlijkheidsonderzoek van beide ouders te doen en het hof een deugdelijke objectieve rapportage aan te bieden ten aanzien van de ouderverstotingsproblematiek. Tevens heeft [eiseres hfdz.] verzocht desnoods een second opinion te gelasten voor wat betreft het al dan niet plaatsgevonden seksueel misbruik dan wel daarna adequaat onderzoek te laten doen.

Het hof heeft beide verzoeken van [eiseres hfdz.] afgewezen omdat het wetsartikel waarop [eiseres hfdz.] zich beriep niet van toepassing was op de aan het hof ter beoordeling voorgelegde zaak. Ten overvloede heeft het hof overwogen dat het belang van [naam dochter] zich verzette tegen het onderzoek zoals [eiseres hfdz.] beoogde, ook indien het enkel de ouders zou betreffen. Het hof heeft daaraan toegevoegd dat het in het verleden door [eiseres hfdz.] gestelde seksueel misbruik van [naam dochter] door geen enkele deskundige is bevestigd.

In de beschikking van het hof is niet te lezen dat de rapportage van [gedaagde 1] een rol heeft gespeeld bij de beslissing om aan [eiseres hfdz.] het recht op omgang met [naam dochter] te ontzeggen.

6.18.
De conclusie kan dan ook geen andere zijn dan dat niet is komen vast te staan dat de rapportage van [gedaagde 1] heeft bijgedragen aan de door de diverse rechters gegeven beslissingen. Dit betekent dat er geen causaal verband bestaat tussen het beweerdelijk onrechtmatig handelen van [gedaagde 1] en de hiervoor bedoelde rechterlijke beslissingen en de daardoor door [eiseres hfdz.] gestelde schade.

6.19.
De rechtbank heeft nog onder ogen gezien of er niettemin aanleiding bestaat om aan [eiseres hfdz.] vergoeding van immateriële schade toe te kennen omdat aannemelijk is dat [eiseres hfdz.] zich door het rapport van [gedaagde 1] in haar eer en goede naam voelt aangetast. Voor een aanspraak op immateriële schadevergoeding is immers niet vereist dat derden kennis hebben kunnen nemen van dit rapport (vgl. HR 6 juli 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC5710).

Dit wil echter niet zeggen dat bij de vaststelling dat iemand in eer en goede naam is aangetast altijd een aanspraak bestaat op vergoeding van immateriële schade. De rechtbank heeft bij de vraag of in een dergelijk geval aanspraak op schadevergoeding bestaat een discretionaire bevoegdheid (HR 27 april 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB1337).
Nu [gedaagde 1] voor haar handelwijze in twee instanties door de tuchtrechter is berispt, is op dit punt in voldoende mate sprake van genoegdoening, ziet de rechtbank geen aanleiding om tot een vergoeding van immateriële schade toe te kennen, mede gelet op het feit dat uit de door de rechtbank en het hof genomen beslissingen niet blijkt dat deze mede op het rapport van [gedaagde 1] zijn gebaseerd.

Ten aanzien van [gedaagde 2]

6.20.
Vast staat dat [gedaagde 2] niet de gezinsvoogd van [naam dochter] is. Dat was [naam gezinsvoogd] . [gedaagde 2] heeft met juistheid opgemerkt dat de overweging van de rechtbank: “Daarbij is van belang dat de Stichting heeft verklaard dat de vader nimmer de indruk heeft gewekt niet mee te willen werken aan de hulpverlening.” niet correspondeert met wat zij over instelling van [betrokkene 1] ter zitting heeft verklaard. [gedaagde 2] heeft blijkens het proces-verbaal van de zitting immers verklaard: “De vader heeft bij mij nooit de indruk gewekt niet mee te werken.
Van groot belang is dit echter niet. De rechtbank heeft mede uit de overige verklaringen van [gedaagde 2] ter zitting kunnen afleiden dat [gedaagde 2] er vertrouwen in had dat [betrokkene 1] zich in deze coöperatief zou opstellen. [eiseres hfdz.] heeft niet gesteld dat [gedaagde 2] ervan op de hoogte was dat [betrokkene 1] in het verleden heeft geweigerd mee te werken aan een specialistisch onderzoek door Pro Persona dat er op gericht was te inventariseren wat er aan de hand was ten aanzien van het door [eiseres hfdz.] geuite vermoeden van seksueel misbruik. Omdat [gedaagde 2] niet de gezinsvoogd van [naam dochter] was, is het niet verwonderlijk dat zij daarvan wellicht niet op de hoogte was. Wat daarvan ook zij, het enkele feit dat [betrokkene 1] niet vrijwillig aan dat onderzoek heeft willen meewerken, behoefde er voor [gedaagde 2] niet aan in de weg te staan om aan te nemen dat [betrokkene 1] (wel) zou willen meewerken aan hulpverlening. Die hulpverlening was er immers op gericht om in het belang van [naam dochter] de communicatie tussen [betrokkene 1] en [eiseres hfdz.] te verbeteren.

6.21.
[eiseres hfdz.] heeft bij gelegenheid van de mondelinge behandeling van de onderhavige zaak nog aangevoerd dat er voorafgaand aan de zitting van 24 november 2014 de afspraak was gemaakt dat [naam dochter] bij [eiseres hfdz.] zou blijven. Uit de als productie 13 door [eiseres hfdz.] overgelegde e-mail van [naam gezinsvoogd] blijkt dat niet zo expliciet. Meer dan dat [naam gezinsvoogd] ter zitting geen voorkeur zou uitspreken voor het wijzigen van de hoofdverblijfplaats van [naam dochter] valt niet in haar e-mail te lezen. De nieuwe afspraken waarover [naam gezinsvoogd] spreekt zien kennelijk op afspraken die moeten bijdragen aan de oplossing van de problemen waarmee [betrokkene 1] en [eiseres hfdz.] mee geconfronteerd worden.

6.22.
Uit het proces-verbaal van de zitting van 24 november 2014 blijkt duidelijk dat de Raad van de Kinderbescherming krachtig heeft gepleit om de hoofdverblijfplaats van [naam dochter] te verplaatsen naar [betrokkene 1] . Dat advies heeft zeer zwaar meegewogen bij de beslissing van de rechtbank. Niet aannemelijk is dat een krachtige stellingname van [gedaagde 2] tegen het advies van de Raad voor de Kinderbescherming tot een andere beslissing van de rechtbank zou hebben geleid. [eiseres hfdz.] heeft niet kunnen aangeven met welk ander argument dan dat [betrokkene 1] eerder niet vrijwillig wenste mee te werken aan een onderzoek door Pro Persona, [gedaagde 2] de rechtbank op andere gedachten zou hebben kunnen brengen. De hiervoor aangehaalde verklaring van [gedaagde 2] kan niet los worden gezien van wat zij verder nog ter zitting heeft verklaard (zie hiervoor onder 3.16). De verklaring van [gedaagde 2] is enkel ondersteunend geweest voor de beslissing van de rechtbank om het advies van de Raad voor de Kinderbescherming over te nemen, dit ter doorbreking van de al lang bestaande impasse.
Bij deze stand van zaken kan niet worden gezegd dat de (door [eiseres hfdz.] verkeerd geciteerde) verklaring van [gedaagde 2] haar als onrechtmatige daad kan worden verweten, laat staan dat deze verklaring voor de rechtbank van doorslaggevend belang is geweest om de hoofdverblijfplaats van [naam dochter] te wijzigen.

6.23.
Het aanbod van [eiseres hfdz.] om te bewijzen dat [gedaagde 2] voor de zitting van 24 november 2014 ervan op de hoogte was dat tussen [eiseres hfdz.] en Bernsten is afgesproken dat de hoofdverblijfplaats van [naam dochter] niet zou worden gewijzigd, wordt dan ook als niet van belang zijnde gepasseerd.

6.24.
Voor de goede orde merkt de rechtbank nog op dat uit de beschikking van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 3 september 2015, waarin de beschikking van de rechtbank werd bekrachtigd, niet blijkt dat [betrokkene 1] niet wilde meewerken aan de hulpverlening die de rechtbank voor ogen stond.

6.25.
Het voorgaande impliceert dat de rechtbank niet hoeft te oordelen over de ook tegen haar ingestelde vorderingen tot vergoeding van materiële en immateriële schade.

Ten aanzien van SJG

6.26.
SJG heeft onweersproken aangevoerd dat zij vanaf augustus 2011 voor [eiseres hfdz.] kenbaar betrokken is geweest bij de problematiek rond [naam dochter] . [eiseres hfdz.] verwijt SJG dat zij geen actie heeft ondernomen om onderzoek te laten doen naar het door haar gestelde seksueel grensoverschrijdend gedrag van [betrokkene 1] ten opzichte van [naam dochter] . Voorts rekent [eiseres hfdz.] SGJ het optreden van [gedaagde 2] ter zitting van 20 november 2014 aan, dat volgens [eiseres hfdz.] een beslissende rol heeft gespeeld bij de beslissing van de rechtbank van 18 december 2014 om de vaste verblijfplaats van [naam dochter] te verplaatsen naar [betrokkene 1] . [eiseres hfdz.] heeft op 30 december 2015 tegen [gedaagde 2] een klacht ingediend bij het NIP. Het NIP heeft de klacht van [gedaagde 2] op 12 april 2016 gegrond verklaard.

6.27.
Met betrekking tot de door [eiseres hfdz.] gestelde schade, waarvoor zij SJG mede aansprakelijk heeft gesteld, dient als uitgangspunt te worden genomen de beschikking van de rechtbank van 18 december 2014, waarin werd beslist dat de vaste hoofdverblijfplaats van [naam dochter] niet langer bij [eiseres hfdz.] maar bij [betrokkene 1] zou zijn. Daar waar [eiseres hfdz.] SJG mede aansprakelijk houdt voor het handelen van [gedaagde 2] op de aan deze beslissing voorafgaande mondelinge behandeling, was [eiseres hfdz.] op 18 december 2014 bekend met de voor het handelen van [gedaagde 2] mede aansprakelijke persoon.

Vast staat dat [eiseres hfdz.] voorafgaande aan het op 1 mei 2021 uitbrengen van de inleidende dagvaarding, SJG niet aansprakelijk heeft gesteld voor de beweerdelijk door haar geleden schade. [eiseres hfdz.] was meer dan vijf jaar voor het uitbrengen van de dagvaarding bekend met haar schade (waarvan de omvang op dat moment nog niet volledig behoefde vast te staan) alsmede de daarvoor in haar visie aansprakelijke persoon.

Dit betekent dat het door SJG gedane beroep op verjaring (artikel 3:310 lid 1 BW) slaagt.

6.28.
Ten overvloede wordt nog het volgende overwogen.

Zoals hiervoor reeds is overwogen kan niet worden gezegd dat de (door [eiseres hfdz.] verkeerd geciteerde) verklaring van [gedaagde 2] voor de rechtbank van doorslaggevend belang is geweest om de hoofdverblijfplaats van [naam dochter] te wijzigen, zodat het optreden van [gedaagde 2] niet heeft geleid tot schade waarvoor [eiseres hfdz.] SJG met succes zou kunnen aanspreken.

De rechtbank volgt [eiseres hfdz.] niet in haar stelling dat SJG de melding van [eiseres hfdz.] over haar vermoeden van seksueel grensoverschrijdend gedrag door [betrokkene 1] niet serieus heeft genomen. SJG (toen nog BJZ) heeft [naam dochter] immers medio 2013 doorverwezen naar Pro Persona, waarbij SJG melding heeft gedaan van het vermoeden van seksueel misbruik van [naam dochter] . Dit, terwijl al eerder door [eiseres hfdz.] (begin 2013) bij de politie aangifte tegen [betrokkene 1] was gedaan, welke aangifte overigens niet tot vervolging van [betrokkene 1] heeft geleid. Daarbij voegt de rechtbank toe dat het hof in zijn beschikking van 3 augustus 2021 (onder rechtsoverweging 5.19) heeft overwogen dat het in het verleden door [eiseres hfdz.] gestelde seksueel misbruik van [naam dochter] door geen enkele deskundige is bevestigd.

6.29.
SJG kan er op grond van in de onderhavige procedure aan het licht gekomen feiten en omstandigheden rechtens geen verwijt van worden gemaakt dat zij niet heeft bewerkstelligd dat ieder contact tussen [naam dochter] en haar vader zou worden verbroken. Op SJG rustte -gelet op haar taak (bestaande uit het coördineren en het verlenen van hulp aan [naam dochter] ) - niet de verplichting om zelfstandig te onderzoeken of de door [eiseres hfdz.] geuite beschuldiging van seksueel misbruik van [naam dochter] gegrond was.

Uit de inhoud van de diverse rechterlijke beschikkingen is evenmin gebleken dat SJG zich in de betreffende procedures op het standpunt heeft gesteld dat [eiseres hfdz.] als een ouderverstotende ouder moet worden gekwalificeerd.

Niet is komen vast te staan dat SJG haar taak niet naar behoren zou hebben uitgevoerd. [eiseres hfdz.] heeft voorts niet voldoende onderbouwd dat SJG daarbij onvoldoende gekwalificeerde personen heeft ingeschakeld. Het enkele feit dat het inzetten van een eerdere gezinsvoogd niet succesvol is gebleken is daarvoor onvoldoende.

conclusie

6.30.
De vorderingen van [eiseres hfdz.] onder 3.1.a moeten worden afgewezen.

voorts

6.31.
De vordering onder 3.1.b waarin [eiseres hfdz.] vordert om SJG te veroordelen om de dossiers te ontdoen van alle aantastingen van haar goede naam en alle andere dienstige correcties in de dossiers aan te brengen, zal eveneens worden afgewezen.
heeft bij die vordering onvoldoende belang. SJG heeft immers aangevoerd dat [eiseres hfdz.] , voorafgaande aan de wijziging van het gezag over [naam dochter] , in de gelegenheid is geweest om te reageren op de inhoud van het door SJG samengestelde dossier alsmede dat de reactie daarop is meegenomen in de definitieve rapporten. Dit is door [eiseres hfdz.] niet tegengesproken.

proceskosten en nakosten

6.32.
[eiseres hfdz.] is de partij die ongelijk krijgt en zij zal daarom in de proceskosten in de hoofdzaak worden veroordeeld alsmede in de aan de zijde van SJG gevallen kosten in het vrijwaringsincident. Nu de mondelinge behandeling in de hoofdzaak langer dan de gebruikelijke tijd heeft geduurd, zal daarvoor 1,5 punt worden berekend.

Tot aan dit vonnis worden de proceskosten:
a. aan de zijde van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] voor ieder van hen als volgt vastgesteld:
- griffierecht € 952,00
- salaris advocaat € 2.785,00 (2,5 punten x € 1.114,00)

Totaal € 3.737,00

b. aan de zijde van SJG als volgt vastgesteld:
- griffierecht € 2.076,00
- salaris advocaat € 3.348,00 (2,5 punten x € 1.114,00 voor de hoofdzaak) +
€ 563,00 (1,0 punten x € 563,00 voor het incident)

Totaal € 5.424,00

De proceskosten zullen worden vermeerderd met de wettelijke rente als na te melden.

6.33.
De door [gedaagde 1] en SJG gevorderde nakosten zullen, vermeerderd met de wettelijke rente, worden toegewezen als hierna zal worden vermeld.

7
De beoordeling in de vrijwaringszaak

7.1.
De vorderingen van SJG strekken tot nakoming van de verplichtingen die volgens SJG op grond van de verzekeringsovereenkomst op Achmea rusten.

7.2.
Nu de vordering van [eiseres hfdz.] tegen SJG in de hoofdzaak is afgewezen, is niet voldaan aan de voorwaarde waaronder de vordering van SJG onder 5.5. a. is ingesteld, zodat op die vordering niet behoeft te worden beslist.

7.3.
In deze is enkel van belang of Achmea gehouden is om aan SJG dekking te verlenen voor -kort gezegd- de kosten die SJG heeft gemaakt en nog zal moeten maken om zich tegen de vordering van [eiseres hfdz.] te verweren.

7.4.
Tussen partijen is niet in geschil dat de door [eiseres hfdz.] gevorderde materiële schade niet onder de dekking van de door SJG met Achmea gesloten verzekering valt.

7.5.
Het geschil tussen partijen spitst zich dan ook toe tot de vraag of de door [eiseres hfdz.] gestelde immateriële schade is gedekt.

7.6.
Achmea beantwoordt die vraag ontkennend en voert daartoe het volgende aan.

[eiseres hfdz.] stelt in haar persoon en integriteit te zijn aangetast. Daarmee is geen sprake van “aantasting van de gezondheid van personen” in de zin van de polis. Dit geldt temeer nu [eiseres hfdz.] in de dagvaarding geen melding maakt van een relevant psychisch of psychiatrisch beeld. [eiseres hfdz.] lijkt in de dagvaarding de woorden “psychisch leed” en “psychisch letsel” uitsluitend te gebruiken om haar vermogensschade kracht bij te zetten om daarmee de kans op succes te vergroten. Maar daarmee is niet gezegd dat [eiseres hfdz.] daadwerkelijk een concrete claim indient wegens opgelopen (psychisch) letsel, welk letsel bovendien niet wordt gekoppeld aan een verwijt richting SJG, maar aan het disfunctioneren van “het systeem” in het algemeen. Nu [eiseres hfdz.] aan SJG geen verwijt maakt dat ziet op een andere schadecomponent dan (de niet gedekte) zuivere vermogensschade, bestaat er voor Achmea geen aanleiding om haar dekkingsstandpunt te herzien.

7.7.
Naar het oordeel van de rechtbank grondt Achmea haar verweer ten onrechte op het selectief lezen van de dagvaarding. De door [eiseres hfdz.] gestelde immateriële schade ziet -anders dan Achmea stelt- niet uitsluitend op de aantasting van de goede naam van [eiseres hfdz.] . Immers, uit de inhoud van de dagvaarding (en met name het gestelde onder randnummers 55 en tot en met 59) kan niet anders worden afgeleid dan dat [eiseres hfdz.] daarnaast SJG mede verantwoordelijk houdt voor het feit dat [naam dochter] bij [eiseres hfdz.] werd weggehaald en dat [eiseres hfdz.] daarnaast ook nog eens het gezag over [naam dochter] heeft verloren. Daarnaast voert [eiseres hfdz.] in de dagvaarding aan dat zij machteloos moest toezien dat aan [naam dochter] de bescherming die [eiseres hfdz.] haar bood werd ontnomen. De rechtbank begrijpt het verdere betoog van [eiseres hfdz.] aldus dat dit gegeven bij haar, [eiseres hfdz.] een ernstige mate van psychisch letsel uitmondend in post-traumatische stress heeft opgeleverd. Anders dan Achmea stelt, omvat de door [eiseres hfdz.] gevorderde vergoeding van immateriële schade niet uitsluitend de component aantasting van haar goede naam maar ook de component geestelijk letsel. De vordering van [eiseres hfdz.] tot vergoeding van immateriële schade richt zich dan ook, ook voor zover de immateriële schade betrekking heeft op het door [eiseres hfdz.] gestelde psychisch letsel, tegen de mede door [eiseres hfdz.] gedagvaarde SJG.

7.8.
Met de door [eiseres hfdz.] gestelde immateriële schade is dan ook voor wat betreft het geestelijk letsel sprake van door de verzekering gedekte schade als gevolg van “aantasting van de gezondheid van personen” in de zin van artikel 1.10 sub 1 van de Algemene Voorwaarden.

7.9.
Achmea heeft bij gelegenheid van de mondelinge behandeling nog aangevoerd dat wat in het aansprakelijkheidsrecht wordt vervat onder artikel 6:106 BW “heel iets anders is” dan wat onder de verzekeringsovereenkomst wordt gedekt. Nu Achmea met die stelling kennelijk bedoelt dat aantasting in de persoon en integriteit wel onder het bereik van artikel 6:106 BW valt, maar niet onder artikel 1.10 sub 1 van de Algemene Voorwaarden, wordt aan deze stelling verder voorbij gegaan. Die stelling is immers in het licht van hetgeen hiervoor onder 7.8. is overwogen voor de beoordeling van deze zaak niet van belang.

7.10.
Anders dan Achmea stelt, is voor het claimen van dekking van de kosten van verweer niet vereist dat de door [eiseres hfdz.] gestelde aantasting van haar geestelijke gezondheid verder nader wordt onderbouwd. De polis biedt immers ook dekking van de kosten van verweer indien de tegen de verzekerde ingestelde aanspraken ongegrond blijken te zijn.

7.11.
Het mag zo zijn dat tussen partijen niet in geschil is dat de vordering van [eiseres hfdz.] voor zover die betrekking heeft op de door haar geleden materiële schade, niet onder de dekking van de verzekeringsovereenkomst valt, maar daarmee is -anders dan Achmea kennelijk betoogt- niet gezegd dat de dekking ter zake van het verweer van SJG enkel door Achmea verleend dient worden voor zover het verweer betrekking heeft op de door [eiseres hfdz.] gevorderde immateriële schadevergoeding. Voor deze beperkte uitleg bieden de Algemene Voorwaarden van de verzekeringsovereenkomst geen steun. Immers, de basis van de verzekering is dat gedekt wordt ” de aansprakelijkheid van de verzekerde tegenover derden in verband met een handelen of nalaten in de verzekerde hoedanigheid zoals omschreven in de polis en conform de van toepassing verklaarde voorwaarden en rubrieken.
En tegen die aansprakelijkheid heeft SJG zich verweerd. De grondslag voor de aansprakelijkheid kan in dit geval niet los worden gezien van de gevorderde immateriële schadevergoeding. Alleen in het geval dat [eiseres hfdz.] van SJG enkel vergoeding van niet door de verzekeringsovereenkomst gedekte materiële schade zou hebben gevorderd, zou dat Achmea hebben ontheven van haar verplichting om SJG dekking te verlenen voor de kosten van verweer tegen de vorderingen van [eiseres hfdz.] . Maar dat is hier dus niet het geval. Aan de verplichting van Achmea om aan SJG dekking te verlenen voor de kosten van haar verweer, doet niet af de stelling van Achmea dat de immateriële schadecomponenten doorgaans in geen enkele verhouding staan tot de met het verweer tegen alle schadecomponenten gepaard gaande kosten. Anders dan Achmea betoogt is dat geen onaanvaardbare situatie. Indien Achmea een dergelijke beperkte omvang van het door haar te verzekeren risico voorstaat, dient zij de polisvoorwaarden daaraan aan te passen.

7.12.
De vordering onder 5.5 b is te onbepaald om in deze vorm te kunnen worden toegewezen. Van SJG mag worden verwacht dat zij -nu de hoofdzaak bij dit vonnis wordt afgedaan- de door haar gemaakte kosten van verweer nader zal specificeren.

7.13.
De zaak zal daartoe naar de rol worden verwezen, waarna Achmea in de gelegenheid zal worden gesteld op bedoelde akte van SJG te reageren.

7.14.
Voor verwijzing van Achmea in de kosten van het geding in de hoofdzaak (een gedeelte van de vordering onder 5.5 c) is geen grond nu SJG in de hoofdzaak niet in de proceskosten is veroordeeld.

7.15.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

8
De beslissing

De rechtbank

in de hoofdzaak

8.1.
wijst de vorderingen van [eiseres hfdz.] af,

8.2.
veroordeelt [eiseres hfdz.] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] tot dit vonnis voor ieder van hen vastgesteld op € 3.737,00 en aan de zijde van SJG tot dit vonnis vastgesteld op € 5.424,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over voormelde bedragen met ingang van de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling, indien betaling niet binnen voormelde termijn plaatsvindt,

8.3.
veroordeelt [eiseres hfdz.] in de na dit vonnis aan de zijde van [gedaagde 1] en SJG ontstane kosten, voor ieder van hen begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiseres hfdz.] niet binnen14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,

8.4.
verklaart de proceskostenveroordeling en de veroordeling in de nakosten uitvoerbaar bij voorraad.

in de zaak in vrijwaring

8.5.
verwijst de zaak naar de rol van 15 februari 2023 voor het nemen van een akte door SJG over hetgeen hiervoor in rechtsoverweging 7.12. is overwogen,

8.6.
bepaalt dat Achmea bij akte van 15 maart 2023 mag reageren op de inhoud van de onder 8.5. bedoelde akte van SJG,

8.7.
houdt iedere verdere beslissing aan.ECLI:NL:RBGEL:2023:448