RBOBR 240221 vordering tzv PTSS-hulphond en naamwijziging toegewezen na door man tov dochter gepleegde zedenmisdrijven, vordering van ex-partner afgewezen
- Meer over dit onderwerp:
RBOBR 240221 vordering tzv PTSS-hulphond en naamwijziging toegewezen na door man tov dochter gepleegde zedenmisdrijven, vordering van ex-partner afgewezen
2
De feiten
2.1.
[de vrouw] en [de man] zijn gehuwd geweest. Uit dit huwelijk zijn twee kinderen geboren: dochter [naam kind 2] op [geboortedatum 1] (hierna: [naam kind 2] ) en zoon [naam kind 1] op [geboortedatum 2] (hierna: [naam kind 1] ). De echtscheiding is uitgesproken op 16 augustus 2016. Het gezag over de kinderen is in deze beschikking toebedeeld aan [de vrouw] . [de vrouw] , [naam kind 2] en [naam kind 1] zullen gezamenlijk [de vrouw] c.s. worden genoemd.
2.2.
[de man] is op 3 oktober 2017 door het Hof ’s-Hertogenbosch veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaren en bij dat arrest heeft het hof gelast dat [de man] ter beschikking wordt gesteld en bevolen dat hij zal worden verpleegd. In zijn arrest overweegt het hof onder meer:
“Het hof heeft bewezen verklaard dat verdachte zich - kort gezegd - gedurende een periode van circa 2,5 jaren schuldig heeft gemaakt aan het (vergaand) seksueel misbruiken van drie jonge kinderen, onder wie twee van zijn nichtjes. Verder heeft verdachte gedurende ruim 9 jaren kinderporno in bezit gehad, alsmede is bewezen verklaard dat hij kinderporno heeft vervaardigd en verspreid. Daarnaast is verdachte schuldig bevonden aan het met een iPod heimelijk maken van afbeeldingen van zijn dochter en van twee van haar vriendinnen in de badkamer.”
“Namens de benadeelde partij [naam kind 2] [rb: [naam kind 2] ] is door haar wettelijk vertegenwoordiger in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 800,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen. De vordering is door de verdediging niet betwist. Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [naam kind 2] [rb: [naam kind 2] ] als gevolg van verdachtes onder 9 bewezen verklaarde handelen [rb: t.w. samengevat: het heimelijk en wederrechtelijk filmen van [naam kind 2] in de badkamer] rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 800,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 juli 2013 tot aan de dag der algehele voldoening. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is. Het hof ziet aanleiding te dezer zake de maatregel van artikel 36f Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden. Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.”
“Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [naam kind 2] [rb: [naam kind 2] ] ter zake van het onder 9 bewezen verklaarde tot het bedrag van € 800,00 (achthonderd euro) ter zake van immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij. Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 7 juli 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.”.
2.3.
[naam kind 2] en [naam kind 1] hebben hun achternaam laten wijzigen van [naam 1] naar [naam 2] .
2.4.
[de vrouw] heeft eind 2018 de voormalige echtelijke woning verkocht en heeft een andere woning aangekocht en samen met de kinderen betrokken.
2.5.
[de vrouw] heeft voor [naam kind 2] een hond, genaamd [A] , aangeschaft. De huisarts verklaart over het aanschaffen van een hond:
“Bovengenoemde patiënte lijdt aan PTSS en heeft daardoor veel last van angsten, nachtmerries en concentratieproblemen. Zij zou mijns inziens zeer veel profijt kunnen hebben bij de inzet van een PTSS-hulphond. Het gezin kennende zal verzorging van het dier geen probleem opleveren.”.
De psycholoog verklaart over het aanschaffen van een hond:
“Bij deze beantwoord ik de vragen inzake de behoefte aan een hulphond voor [naam kind 2] .
[naam kind 2] is in behandeling bij Psychologenpraktijk [B] met als hoofd- en behandeldiagnose as1 7.07.02 Posttraumatische stressstoornis: Chronisch. Ons multidisciplinair team is van mening dat een hulphond haar zou kunnen helpen. Dit zou medicatie en frequentie van de hulpverleningscontacten kunnen verlagen. Ik ben ervan overtuigd dat dit gezin goed in staat is voor deze hond zorg en verantwoordelijkheid te dragen.”.
De hond heeft op 11 augustus 2020 met goed gevolg een teamtest afgelegd. De examinator, de heer [C] schrijft onder meer op het formulier:
“Het team heeft in goede mate laten zien de bovengenoemde handelingen te beheersen. Hiermee krijgt [A] de officiële status van assistentiehond.”.
2.6.
Op 14 augustus 2019 heeft de kantonrechter [de vrouw] gemachtigd om namens [naam kind 2] en [naam kind 1] een procedure te starten tegen [de man] en conservatoir beslag ten laste van hem te laten leggen. [de vrouw] heeft dit beslag laten leggen en is deze procedure gestart.
3
Het geschil
in conventie
De vorderingen en het verweer
3.1.
[de vrouw] vordert samengevat - veroordeling van [de man] tot betaling van € 40.440,19, vermeerderd met rente en (beslag- en na-)kosten.
[de vrouw] legt hieraan ten grondslag dat [de man] jegens [de vrouw] c.s. een onrechtmatige daad heeft gepleegd als gevolg waarvan zij schade hebben geleden. [de vrouw] vordert voor zichzelf een immateriële schadevergoeding van € 5.000,00 en zij vordert voorts een materiële schadevergoeding van in toaal € 21.240,19. [de vrouw] vordert ten behoeve van [naam kind 2] een immateriële schadevergoeding van € 9.200,00 en ten behoeve van [naam kind 1] een immateriële schadevergoeding van € 5.000,00.
3.2.
[de man] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.4.
[de man] vordert samengevat - veroordeling van [de vrouw] tot:
- primair het verlenen van medewerking aan de opheffing van het beslag dat is gelegd op het bij de notaris [D] te [plaats 3] in depot staande bedrag ter hoogte van € 11.873,21, zulks op verbeurte van een dwangsom van € 250,00 per dag dat [de vrouw] in gebreke mocht zijn;
- subsidiair: [de vrouw] te veroordelen tot betaling van € 11.873,21;
in beide gevallen vermeerderd met de wettelijke rente gerekend over dit bedrag vanaf 1 juli 2019 tot aan de dag van algehele voldoening; en tevens [de vrouw] te veroordelen in de kosten van de procedure.
[de man] legt hieraan ten grondslag dat dit bedrag hem toekomt ingevolge de beschikking van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch d.d. 7 februari 2019.
3.5.
[de vrouw] voert verweer.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4
De beoordeling
in conventie
Een juridisch oordeel
4.1.
De rechtbank stelt voorop dat uit de processtukken en de verklaringen van [de vrouw] ter zitting duidelijk blijkt dat het aan het licht komen van de door [de man] verrichte handelingen waarvan hij werd verdacht en waarvoor hij is veroordeeld, een enorme impact heeft gehad op [de vrouw] c.s., zoals ook door [de man] is erkend. Dit zal op geen enkele wijze kunnen worden gecompenseerd. De rechtbank benadrukt dit omdat de beoordeling van de vorderingen tot schadevergoeding een juridische beoordeling betreft die onmogelijk de omvang van de psychische gevolgen voor [de vrouw] tot uitdrukking kan brengen, laat staan deze kan wegnemen.
Het gestelde onrechtmatig handelen
4.2.
[de vrouw] heeft gesteld dat [de man] door de door hem gepleegde zedenmisdrijven, het strafproces en de veroordeling in hoger beroep onrechtmatig tegenover [de vrouw] c.s. heeft gehandeld. [de man] heeft volgens [de vrouw] artikel 8 EVRM, het recht op respect voor privéleven, familie- en gezinsleven, en artikel 10 van de Grondwet, het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer, geschonden en daarmee onzorgvuldig tegenover [de vrouw] c.s. gehandeld.
Misbruik jegens [de vrouw] en [naam kind 2]
4.3.
Het onrechtmatig handelen van [de man] bestaat er volgens [de vrouw] onder meer in dat [de man] zich schuldig heeft gemaakt aan misbruik van haar en seksueel misbruik van [naam kind 2] . [de man] heeft dat misbruik betwist. Vast staat dat [de man] niet strafrechtelijk is vervolgd en veroordeeld voor (seksueel) misbruik van [de vrouw] en [naam kind 2] . [de vrouw] heeft op geen enkele wijze onderbouwd waarin dit misbruik zou hebben bestaan en daarmee niet aan haar stelplicht voldaan. De rechtbank kan daarom niet vaststellen dat er in dit verband sprake is van onrechtmatig handelen zodat de vordering van [de vrouw] , voor zover die ziet op schade die uit dit beweerdelijke misbruik zou zijn voortgevloeid, niet voor toewijzing in aanmerking komt.
Het filmen van de dochter onder de douche
4.4.
Voorts heeft [de vrouw] gesteld dat [de man] onrechtmatig heeft gehandeld tegenover [de vrouw] door het filmen van [naam kind 2] onder de douche. Tussen partijen staat vast dat [de man] [naam kind 2] tweemaal heeft gefilmd terwijl zij en een vriendinnetje naakt onder de douche stonden. Dit filmen van [naam kind 2] is een strafbaar feit en [de man] heeft met dit wederrechtelijk handelen onrechtmatig tegenover [naam kind 2] gehandeld.
[de vrouw] vordert ten behoeve van [naam kind 2] immateriële schadevergoeding. Aan [naam kind 2] is bij meergenoemd arrest in verband met dit onrechtmatig handelen van [de man] overeenkomstig haar vordering een immateriële schadevergoeding van € 800,00 toegekend. De uitspraak van het hof heeft kracht en gezag van gewijsde. Gesteld noch gebleken is dat het hof deze schadevergoeding slechts als voorschot heeft bedoeld. De rechtbank acht zich dan ook gebonden aan het toegewezen bedrag van € 800,00 aan immateriële schadevergoeding voor het onder de douche fotograferen van [naam kind 2] . Overigens wijkt deze vergoeding, anders dan [de vrouw] heeft gesteld, niet af van bedragen die in vergelijkbare gevallen door Nederlandse rechters zijn toegekend. [de vrouw] heeft niet onderbouwd op welke grond er aanspraak zou kunnen worden gemaakt op een hogere vergoeding dan al toegekend.
Overig onrechtmatig handelen
4.5.
De rechtbank stelt voorop dat het strafproces en de veroordeling in hoger beroep niet kunnen worden aangemerkt als onrechtmatig handelen van [de man] tegenover [de vrouw] . Dit betreft immers geen handelen van [de man] .
Het strafrechtelijk handelen van [de man] levert niet een inbreuk op het bepaalde in de artikelen 8 EVRM en 10 Grondwet op die voor [de vrouw] c.s. tot een aanspraak op schadevergoeding zou kunnen leiden. De door [de man] gepleegde zedenmisdrijven zijn onrechtmatig tegenover de slachtoffers van die misdrijven maar de omstandigheid dat [de man] met [de vrouw] c.s. in gezinsverband leefde brengt niet mee dat dit handelen daarnaast als onrechtmatig tegenover hen moet worden aangemerkt.
Dit zou anders kunnen zijn als is voldaan aan het oogmerkcriterium van artikel 6:106 lid 1 aanhef en sub a BW (ECLI:NL:HR:2001:AB2775 - Kindermoord-arrest) of als aangenomen moet worden dat er sprake is van shockschade die op grond van artikel 6:106 lid 1 aanhef en sub b BW voor vergoeding in aanmerking komt (ECLI:NL:HR:2002:AD5356 - Taxibus-arrest).
[de vrouw] heeft onvoldoende gesteld om aan te nemen dat [de man] met het handelen waarvoor hij strafrechtelijk veroordeeld is, beoogd heeft om [de vrouw] c.s. (geestelijk) letsel toe te brengen. Dit is bovendien door [de man] uitdrukkelijk weersproken. Van de uitzondering op basis van het oogmerkcriterium is dus geen sprake.
[de vrouw] heeft voorts niet althans niet voldoende onderbouwd gesteld dat er sprake is van shockschade, en van het daarvoor benodigde confrontatievereiste zoals in het Taxibus-arrest overwogen. Vast staat dat [de vrouw] c.s. de strafbare handelingen van [de man] niet hebben waargenomen noch direct zijn geconfronteerd met de gevolgen daarvan voor de slachtoffers als bedoeld in voormeld arrest. Aannemelijk is wel dat [de vrouw] geschokt zijn door de kennisneming van de strafbare feiten waaraan [de man] zich heeft schuldig gemaakt, die zoals hiervoor al overwogen een enorme impact op [de vrouw] hebben gehad, maar daarmee is nog niet voldaan aan de hiervoor genoemde eisen. [de vrouw] heeft geen nadere feiten en omstandigheden gesteld die de conclusie zouden kunnen rechtvaardigen dat sprake is van shockschade in vorenbedoelde zin.
De slotsom van het voorgaande is dat [de vrouw] c.s. geen aanspraak kunnen maken op de door hen gevorderde vergoeding van schade die zij zelf hebben geleden.
Kosten [de vrouw] ten behoeve van [naam kind 2] (verhuizing, naamswijziging, hulphond)
4.6.
Voor zover [de vrouw] heeft bedoeld op grond van het bepaalde in artikel 6:107 lid 1 onder a BW vergoeding te vorderen van kosten die zij ten behoeve van [naam kind 2] heeft gemaakt, merkt de rechtbank het volgende op.
4.6.1.
[de vrouw] heeft niet gesteld en onderbouwd dat de gevorderde kosten van de verkoop van de echtelijke woning en aankoop van een andere woning moeten worden aangemerkt als kosten die zij ten behoeve van [naam kind 2] heeft gemaakt en die [naam kind 2] zelf van [de man] zou hebben kunnen vorderen als zij die zou hebben gemaakt. [de vrouw] heeft gesteld dat zij tot verhuizing is overgegaan omdat [de vrouw] c.s. en vooral [naam kind 2] ernstig belast werden door het feit dat [de man] de strafbare feiten in de woning zijn begaan. Weliswaar volgt hieruit dat de verhuizing mede ten behoeve van [naam kind 2] heeft plaatsgevonden maar dat brengt nog niet mee dat de kosten die met verkoop en aankoop en inrichting van de woningen zijn gemoeid, kosten betreffen die [naam kind 2] van [de man] zou hebben kunnen vorderen. Het betreft immers niet kosten die samenhangen met woningen die aan [naam kind 2] hebben toebehoord maar kosten die samenhangen met woningen van [de vrouw] ,
4.6.2.
Tot de kosten van de naamswijziging van [naam kind 2] behoren de kosten van het consult bij en de rapportage van psycholoog [E] van € 450,00. Uit de ‘Bijsluiter psychische hinder’, opgemaakt door [E] voornoemd ter ondersteuning van de aanvraag voor geslachtsnaamwijziging van [naam kind 2] blijkt dat er bij [naam kind 2] sprake is van PTSS, dat de psychische problemen van [naam kind 2] mede verband houden met het feit dat [de man] haar in de douche heeft gefilmd en dat het niet wijzigen van de geslachtsnaam de psychische gezondheid van [naam kind 2] schaadt. Op grond hiervan is aannemelijk dat het onrechtmatig filmen van [naam kind 2] door [de man] de noodzaak tot naamswijziging meebracht zodat dit als gevolg van het onrechtmatig handelen kan worden aangemerkt. De hiermee samenhangende kosten zullen worden toegewezen omdat [de vrouw] deze kosten ten behoeve van [naam kind 2] heeft gemaakt en [naam kind 2] zelf vergoeding van deze gestelde schade zou hebben kunnen vorderen.
4.6.3.
Zowel de behandelend psycholoog van [naam kind 2] , drs. [B] , als voornoemde psycholoog [E] hebben geoordeeld dat er bij [naam kind 2] sprake is van PTSS, mede als gevolg van het feit dat [de man] haar in de douche heeft gefilmd. Zowel [B] voornoemd als de huisarts van [naam kind 2] , [F] , hebben verklaard dat [naam kind 2] in verband daarmee zeer veel profijt zou kunnen hebben bij de inzet van een PTSS-hulphond. Vast staat dat [de vrouw] ten behoeve van [naam kind 2] een hond heeft aangeschaft. Niet in geschil is dat de hond samen met [naam kind 2] is getraind en dat de woongemeente van [de vrouw] de kosten van de training van de hond heeft vergoed. Op grond van deze omstandigheden neemt de rechtbank aan dat de aanschaf van de hond voor [naam kind 2] vanwege haar psychische klachten, die mede zijn veroorzaakt door het feit dat [de man] haar in de douche heeft gefilmd, noodzakelijk is geweest. De kosten die voor de hond gemaakt worden vormen schade als gevolg van het onrechtmatig handelen van [de man] tegenover [naam kind 2] . [naam kind 2] zou deze kosten van [de man] hebben kunnen vorderen. Voor zover [de vrouw] die kosten heeft voldaan kan zij tegenover [de man] aanspraak maken op vergoeding daarvan. [de vrouw] heeft als productie 13 een overzicht in het geding gebracht met bedragen die zij stelt voor de hond te hebben uitgegeven. Ook nadat [de man] het ontbreken van voldoende onderbouwing van dit overzicht ter discussie had gesteld, heeft [de vrouw] bij akte de uitgaven voor de hond slechts gedeeltelijk toegelicht. Op grond van die toelichting kunnen de gevorderde kosten voor de verzekering van in totaal € 959,04 en voer van in totaal € 1.720,00 (20 maanden x € 86,00), waartegen [de man] geen althans onvoldoende, verweer heeft gevoerd worden toegewezen. De overige, door [de man] betwiste, kosten zijn onvoldoende onderbouwd en komen daarom niet voor toewijzing in aanmerking.
Slotsom hoofdvorderingen
4.7.
Het voorgaande betekent dat de vordering van [de vrouw] zal worden toegewezen tot een bedrag van in totaal € 3.129,04 (€ 450,00 kosten naamswijziging [naam kind 2] , € 959,04 kosten verzekering hond en € 1.720 kosten hondenvoer). Tegen de gevorderde wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding heeft [de man] geen verweer gevoerd, zodat de rechtbank deze rentevordering toewijsbaar acht.
(Proces)kosten in conventie
4.8.
[de vrouw] vordert [de man] te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. Deze vordering zal als onvoldoende onderbouwd worden afgewezen, omdat [de vrouw] heeft verzuimd de beslagstukken in het geding te brengen.
4.9.
Partijen zijn over en weer in het ongelijk gesteld. In verband daarmee zullen de kosten van deze procedure worden gecompenseerd als na te melden. ECLI:NL:RBOBR:2021:888