RBROT 190122 seksueel misbruik. Aanvullende vragen aan de deskundige in relatie tot aanvangsmoment misbruik
- Meer over dit onderwerp:
RBROT 190122 seksueel misbruik. Aanvullende vragen aan de deskundige in relatie tot aanvangsmoment misbruik
2.
De verdere beoordeling
2.1.
In het tussenvonnis van 22 september 2021(geen publicatie bekend, red. LSA LM) is in rechtsoverweging 2.10 overwogen dat het antwoord van de deskundige op vraag 2a in het door hem opgestelde rapport de vraag oproept of hij er bij de beantwoording van die vraag van is uitgegaan dat het seksueel misbruik is begonnen voordat [eiser] 12 jaar was en zo ja, of dat zijn antwoord heeft beïnvloed. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over het voornemen van de rechtbank om de in het tussenvonnis voorgestelde aanvullende vragen aan de deskundige voor te leggen.
Standpunt [eiser] over het stellen van aanvullende vragen aan de deskundige
2.2.
[eiser] stemt ermee in dat de door de rechtbank voorgestelde aanvullende vragen aan de deskundige worden voorgelegd.
Standpunt [gedaagde] over het stellen van aanvullende vragen aan de deskundige
2.3.
[gedaagde] voert het volgende aan. Hetgeen [eiser] tegen de deskundige heeft gezegd, strookt niet met hetgeen bewezen is verklaard in het arrest van het gerechtshof Den Haag van 30 oktober 2013, zodat zijn verhaal niet plausibel is. Er kan dus slechts een zeer beperkte relatie zijn tussen het bewezenverklaarde misbruik en de posttraumatische stressstoornis. [gedaagde] verbindt hieraan de vraag of mogelijk sprake is van wanen, fictieve herinneringen c.q. een ernstig gebrek aan realiteitsbesef bij [eiser] .
[gedaagde] voert voorts aan dat veel van de klachten van [eiser] hun oorsprong vinden in cocaïnegebruik, een psychotische stoornis en andere life events en hij verbindt hieraan de vraag of er een aannemelijk verband is tussen deze feiten en de klachten van [eiser] .
Verdere beoordeling
2.4.
De vragen die [gedaagde] opwerpt en waarvan de rechtbank aanneemt dat hij bedoelt dat deze ook aan de deskundige moeten worden gesteld, zullen niet als aanvullende vragen aan de deskundige worden voorgelegd. Dit wordt hierna uitgelegd.
2.5.
[gedaagde] stelt (opnieuw) de betrouwbaarheid van hetgeen [eiser] tijdens het deskundigenonderzoek heeft verklaard ter discussie. De deskundige heeft zich hierover al uitgelaten in zijn rapport van 18 december 2020. In rechtsoverweging 2.6 van het tussenvonnis van 22 september 2021 is op basis van de bevindingen van de deskundige geoordeeld dat hetgeen [eiser] tijdens het onderzoek heeft gezegd samenhangend, logisch en betrouwbaar is en dat uit het rapport niet volgt dat sprake is van wanen, verzinsels, inconsistenties en/of fictieve herinneringen. De rechtbank ziet geen aanleiding op dit oordeel terug te komen en/of om hierover opnieuw een vraag aan de deskundige te stellen.
2.6.
Zoals de rechtbank heeft overwogen in rechtsoverweging 2.8 van het tussenvonnis van 22 september 2021 heeft de deskundige de door [gedaagde] genoemde omstandigheden en life events betrokken bij zijn onderzoek en is hij tot de conclusie gekomen dat de klachten waar [eiser] aan lijdt zeer waarschijnlijk zijn veroorzaakt door het seksueel misbruik door [gedaagde] . Er is daarom geen aanleiding om de deskundige opnieuw te vragen naar een verband tussen de door [gedaagde] genoemde omstandigheden en life events enerzijds en de klachten van [eiser] anderzijds.
2.7.
Partijen hebben geen bezwaren geuit tegen de door de rechtbank voorgestelde aanvullende vragen. De rechtbank zal deze vragen aan de deskundige voorleggen.
2.8.
Zoals ook volgt uit het vorige tussenvonnis is de heer [persoon A] bereid om deze aanvullende vragen te beantwoorden en zal hij daarvoor geen extra kosten in rekening brengen.
2.9.
Iedere verdere beoordeling wordt aangehouden.
3.
De beslissing
De rechtbank
3.1.
verzoekt de deskundige om in het kader van het bij vonnis van 10 juni 2020 (geen publicatie bekend, red. LSA LM) opgedragen deskundigenonderzoek en in aanvulling op zijn deskundigenbericht van 18 december 2020 de volgende vragen te beantwoorden:
- is uw antwoord op vraag 2a gebaseerd op het bewezen verklaarde seksueel misbruik van [eiser] vanaf zijn twaalfde tot zijn achttiende levensjaar?
- voor zover dat niet het geval is en u in het kader van uw rapportage heeft aangenomen dat het seksueel misbruik vanaf een eerdere leeftijd dan 12 jaar heeft plaatsgevonden:
a. zou uw antwoord op vraag 2a dan ook ontkennend zijn geweest?
b. zouden uw verdere bevindingen en conclusies, in het bijzonder de relatie tussen het misbruik en de posttraumatische stressstoornis die u bij [eiser] heeft gediagnosticeerd, anders zijn en zo ja, in welk opzicht?
3.2.
verzoekt de deskundige om uiterlijk binnen acht weken na uitspreken van dit vonnis zijn schriftelijke antwoorden in drievoud ter griffie van de rechtbank in te leveren; (etc... red. LSA LM) ECLI:NL:RBROT:2022:235