Overslaan en naar de inhoud gaan

HR 091222 beoordelingskader anticonceptie als vorm van verplichte zorg; fundamenteel recht om zelf te beslissen al dan niet zwanger te worden

HR 091222 beoordelingskader anticonceptie als vorm van verplichte zorg; fundamenteel recht om zelf te beslissen al dan niet zwanger te worden

3
Beoordeling van het middel

3.1
Onderdeel III van het middel is gericht tegen de machtiging voor verplichte zorg voor zover deze bestaat in gedwongen toepassing van Implanon of een ander langdurig anticonceptiemiddel (zie hiervoor in 2.2 onder (i)). Het onderdeel klaagt dat deze beslissing in strijd is met onder meer art. 8 EVRM doordat deze zonder wettelijke grondslag een inbreuk maakt op het zelfbeschikkingsrecht en de lichamelijke integriteit van betrokkene, alsmede op haar recht een gezin te stichten. De rechtbank heeft volgens het onderdeel een onjuiste, want te ruime uitleg gegeven aan art. 3:2 lid 2, onder h, Wvggz, te weten de vorm van zorg die is aangeduid als ‘het aanbrengen van beperkingen in de vrijheid het eigen leven in te richten, die tot gevolg hebben dat betrokkene iets moet doen of nalaten, waaronder het gebruik van communicatiemiddelen’. Het oordeel dat gedwongen anticonceptie onder het toepassingsbereik van art. 3:2 lid 2, onder h, Wvggz kan worden geschaard, getuigt van een onjuiste rechtsopvatting, aldus het onderdeel.

3.2.1
Art. 8 lid 1 EVRM bepaalt dat een ieder recht heeft op eerbiediging van zijn privéleven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn briefwisseling. Art. 8 EVRM beschermt onder meer het recht om over het eigen lichaam te beschikken en keuzes te maken rond het stichten van een gezin, waaronder het recht om zelf te beslissen om al dan niet zwanger te worden en om wel of niet genetisch ouder te worden.1 De aan art. 8 EVRM te ontlenen rechten en vrijheden zijn niet absoluut: zij kunnen beperkt worden als dat noodzakelijk is in een democratische samenleving in het belang van, onder meer, de bescherming van de gezondheid en de rechten en vrijheden van anderen (art. 8 lid 2 EVRM). Daartoe is vereist dat de beperking bij wet is voorzien, en voldoet aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. Het vereiste dat de beperking bij wet is voorzien houdt mede in dat de beperking daaruit met een in de gegeven omstandigheden redelijke mate van voorzienbaarheid voortvloeit.2

3.2.2
De politieke afwegingen en keuzes die verbonden zijn aan beantwoording van de vragen of, en zo ja, op welke wijze, bij wet moet worden voorzien in een inmenging in het recht zelf te beslissen om al dan niet zwanger te worden, liggen op de weg van de wetgever. De Wvggz bevat geen bepaling of regeling die specifiek ziet op het gedwongen toepassen van anticonceptiemiddelen. In de parlementaire geschiedenis van de Wvggz is geen aandacht besteed aan de vraag of het gedwongen toepassen van anticonceptiemiddelen kan gelden als vorm van verplichte zorg onder de Wvggz. Gelet op het hiervoor in 3.2.1 genoemde vereiste dat gedwongen anticonceptie, als beperking van de aan art. 8 EVRM te ontlenen rechten, bij wet is voorzien, betekent dit dat, behoudens in de hierna in 3.2.3 te bespreken gevallen, de Wvggz geen wettelijke grondslag biedt voor gedwongen anticonceptie. In het bijzonder biedt de Wvggz geen wettelijke grondslag voor het verplicht toepassen van anticonceptiemiddelen ter voorkoming van zogenoemd onverantwoord ouderschap of van ernstige nadelen die voor de betrokkene zouden zijn verbonden, niet zozeer aan de zwangerschap of de bevalling zelf, maar aan het krijgen van een kind. De Wvggz biedt evenmin een grondslag voor verplichte anticonceptie ter voorkoming van ernstig nadeel voor een toekomstig kind.

3.2.3
Er kunnen zich echter situaties voordoen waarin een zwangerschap voor de betrokkene medisch onverantwoord is omdat de zwangerschap of de bevalling zelf een aanzienlijk risico op levensgevaar of op ernstig lichamelijk letsel of ernstige psychische schade voor de betrokkene meebrengt, en waarin het voorkomen van een zwangerschap daarom noodzakelijk is. In zodanig geval kan, indien de betrokkene lijdt aan een psychische stoornis als bedoeld in art. 3:3 Wvggz, anticonceptie (waaronder niet begrepen sterilisatie) worden aangemerkt als ‘het toedienen van medicatie dan wel het verrichten van andere medische handelingen en therapeutische maatregelen ter behandeling van een psychische stoornis, dan wel vanwege die stoornis, ter behandeling van een somatische aandoening’ als bedoeld in art. 3:2 lid 2, onder a, Wvggz. Een medische behandeling van een psychische stoornis of lichamelijke aandoening kan immers ook gericht zijn op voorkoming van gezondheidsschade als gevolg van die stoornis of aandoening.

Het ontbreken van een bepaling in de Wvggz die specifiek ziet op gedwongen anticonceptie staat niet eraan in de weg om te aanvaarden dat voor de hier bedoelde gevallen van dreigende ernstige gezondheidsschade als gevolg van de zwangerschap of bevalling zelf, voldoende duidelijk en voorzienbaar is dat de Wvggz – mits tevens voldaan is aan de overige voorwaarden van de Wvggz voor het toepassen van verplichte zorg – op basis van een door de rechter verleende machtiging toepassing van anticonceptiemiddelen als vorm van verplichte zorg als bedoeld in art. 3:2 lid 2, onder a, Wvggz, mogelijk maakt. De Wvggz moet daarom geacht worden voor deze gevallen wel een wettelijke grondslag te vormen als geëist door art. 8 lid 2 EVRM (zie hiervoor in 3.2.2).

Voor andere gevallen van ‘ernstig nadeel’, genoemd in art. 1:1 lid 2 Wvggz, dan een aanzienlijk risico op levensgevaar, ernstig lichamelijk letsel of ernstige psychische schade als gevolg van de zwangerschap of bevalling zelf biedt de Wvggz niet die voldoende duidelijke en voorzienbare wettelijke grondslag.

Uit art. 2:1 lid 6, onder b, Wvggz volgt dat indien de betrokkene tot een redelijke waardering van haar belangen in staat is, gedwongen anticonceptie slechts mogelijk is bij acuut levensgevaar voor de betrokkene.3

Gelet op het ingrijpende karakter van de maatregel biedt een zorgmachtiging slechts een grondslag voor gedwongen toepassing van anticonceptiemiddelen indien de zorgmachtiging daarin uitdrukkelijk voorziet, en dient het rechterlijk oordeel dat de zwangerschap of de bevalling zelf een aanzienlijk risico op levensgevaar, ernstig lichamelijk letsel of ernstige psychische schade voor de betrokkene meebrengt, aan hoge motiveringseisen te voldoen.

3.2.4
De rechtbank heeft niet vastgesteld dat zich het hiervoor in 3.2.3 bedoelde geval voordoet dat een zwangerschap of bevalling zelf een aanzienlijk risico op levensgevaar, ernstig lichamelijk letsel of ernstige psychische schade voor betrokkene meebrengt. Uit hetgeen hiervoor in 3.2.2-3.2.3 is overwogen volgt dat de Wvggz zonder die vaststelling – en, als geen sprake is van acuut levensgevaar, zonder de vaststelling dat betrokkene niet tot een redelijke waardering van haar belangen in staat is – geen grondslag biedt voor gedwongen anticonceptie. Het onderdeel treft in zoverre doel.

3.2.5
Verplichte anticonceptie kan, anders dan de rechtbank tot uitgangspunt heeft genomen, niet worden aangemerkt als ‘het aanbrengen van beperkingen in de vrijheid het eigen leven in te richten, die tot gevolg hebben dat betrokkene iets moet doen of nalaten’ als bedoeld in art. 3:2 lid 2, onder h, Wvggz. Omdat ‘het toedienen van medicatie dan wel het verrichten van andere medische handelingen en therapeutische maatregelen’ reeds als vorm van verplichte zorg is geregeld in art. 3:2 lid 2, onder a, Wvggz, moet worden aangenomen dat ‘het aanbrengen van beperkingen in de vrijheid het eigen leven in te richten, die tot gevolg hebben dat betrokkene iets moet doen of nalaten’ als bedoeld onder h van die bepaling, slechts ziet op andere zorgvormen dan het verrichten van medische handelingen en therapeutische maatregelen. Ook in zoverre treft het onderdeel doel. ECLI:NL:HR:2022:1850