HR230290 botsing met koe; koe maakte deel uit van door boer geleide kudde, geen eigen gedraging dier
- Meer over dit onderwerp:
HR230290 botsing met koe; koe maakte deel uit van door boer geleide kudde, geen eigen gedraging dier
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
[eiser] heeft als bestuurder van een auto, merk Peugeot, gekentekend [kenteken] , op of omstreeks 9 augustus 1985 te ongeveer 13.30 uur gereden over de Julianastraat, gelegen binnen de bebouwde kom van Eperheide, gemeente Wittem. De auto van [eiser] is toen daar op de rijbaan in botsing gekomen met een voor [eiser] van links komende koe, eigendom van [verweerder] , een deel uitmakend van een kudde welke door [verweerder] en diens broer vanuit de stal over de weg naar een daartegenover liggend weiland werd geleid. De auto van [eiser] is door die botsing aan de linker voorzijde beschadigd. De schade bedraagt DM 4.976,69. [eiser] heeft in eerste aanleg vergoeding van die schade tot een maximum van f 5.000, -- gevorderd, stellende dat [verweerder] daarvoor aansprakelijk is op grond van art. 1404 BW. De Kantonrechter was van oordeel dat art. 1404 in casu toepassing mist en heeft - uitgaande van een vordering gebaseerd op art. 1401 BW - [eiser] bewijs opgedragen van schuld van [verweerder] . De Rechtbank deelde het oordeel van de Kantonrechter omtrent art. 1404.
Hiertegen richt zich het middel.
3.2 Zoals de Hoge Raad ook in zijn arrest van 24 februari 1984, NJ 1984, 415, heeft beslist, is de grondslag voor de risico-aansprakelijkheid krachtens art. 1404 voor door het dier aangerichte schade het gevaar dat schuilt in de eigen energie van het dier en het onberekenbare element dat in die energie ligt opgesloten. Dit brengt mee dat voor toepassing van het artikel nodig is dat de schade veroorzaakt is door een eigen gedraging van het dier, waarbij het dier dus niet "als instrument handelt van de persoon, die hem berijdt of leidt" (Toelichting-Meijers op art. 6.3.2.8 NBW). Zolang het dier optreedt overeenkomstig hetgeen de begeleider van hem verlangt, mist art. 1404 toepassing.
3.3 De Rechtbank heeft haar oordeel dat art. 1404 in deze niet van toepassing is, kort gezegd, erop gegrond dat er geen sprake van is dat de schade is ontstaan door een eigen gedraging van de koe nu deze deel uitmaakte van een door [verweerder] en diens broer geleide kudde en gesteld noch gebleken is dat de koe een onverwachte of onberekenbare gedraging heeft vertoond.
Klaarblijkelijk heeft de Rechtbank het hiervoren onder 3.2 vermelde, juiste, criterium voor toepassing van art. 1404 aangelegd. Haar oordeel is voor het overige zozeer verweven met waarderingen van feitelijke aard dat het in cassatie niet op zijn juistheid kan worden getoetst. Het is niet onbegrijpelijk en behoefde geen nadere motivering.
Op het vorenoverwogene stuit het middel in al zijn onderdelen af. Hoge Raad 23 februari 1990, ECLI:NL:HR:1990:AD1041
zie ook Parket bij de Hoge Raad 23 februari 1990, ECLI:NL:PHR:1990:AD1041