Rb Arnhem 100111 mountainbikewedstrijd; partijen hebben buitengerechtelijk niet onderzocht hoe zij dienen te gaan om tot een schaderegeling te komen
- Meer over dit onderwerp:
Rb Arnhem 100111 mountainbikewedstrijd;   partijen hebben buitengerechtelijk  niet   onderzocht hoe zij dienen  te  gaan om tot een schaderegeling te   komen, aansprakelijkheid staat niet vast; vooralsnog geen vergoeding kosten deelgeschil 
2. De beoordeling
2.1. [Verzoekster] was toeschouwer van een door Berg tot Berg georganiseerde mountainbikewedstrijd te Arnhem op 6 juni 2004. [Verweerder 3], deelnemer aan deze wedstrijd en verzekerde van thans Reaal, is bij het afdalen van een trap in het parcours ten val gekomen en tegen [Verzoekster] aangebotst. [Verzoekster] lijdt ten gevolge van dit ongeval (letsel)schade waarvoor zij Berg tot Berg en/of Reaal en/of [Verweerder 3] aansprakelijk houdt. Bij brieven van 19 juli 2004 en 3 augustus 2005 heeft de rechtsvoorgangster van Reaal laten weten dat zij [Verweerder 3] niet aansprakelijk acht voor de schade. Ook Berg tot Berg heeft aansprakelijkheid van de hand gewezen.
2.2. Op verzoek van [Verzoekster] zijn op 25 juni en 3 december 2009, en op 27 mei 2010 voorlopig getuigenverhoren gehouden over het ongeval. Bij brieven van 15 september 2010 heeft [Verzoekster] [Verweerder 3], Reaal en Berg tot Berg op basis van de processen-verbaal van de getuigenverhoren verzocht aansprakelijkheid te erkennen. Op 23 september 2010 is het onderhavige verzoekschrift bij de rechtbank ingediend.
2.3. Het verzoek strekt ertoe dat de rechtbank op de voet van artikel 1019w Rv voor recht verklaart dat [Verweerder 3], Reaal en Berg tot Berg gehouden zijn de schade die [Verzoekster] heeft geleden en nog zal lijden als gevolg van het mountainbikeongeval van 6 juni 2004 te vergoeden, en voorts tot een hoofdelijke veroordeling van [Verweerder 3], Reaal en Berg tot Berg in de door de rechtbank te begroten kosten van rechtsbijstand in deze procedure aan de zijde van [Verzoekster].
2.4. Vervolgens is een mondelinge behandeling bepaald op 16 november 2010, die vooralsnog was beperkt tot de vraag of sprake is van een verzoek in de zin van titel 17 en de vraag of de in artikel 1019z bedoelde afwijzingsgrond zich voordoet. Verweerders hebben ter zitting een verweerschrift ingediend, die eveneens waren beperkt tot voornoemde onderwerpen. Zij stellen zich op het standpunt dat [Verzoekster] niet-ontvankelijk is in haar verzoek (Reaal en [Verweerder 3]), althans dat het verzoek dient te worden afgewezen (Berg tot Berg, Reaal en [Verweerder 3]). Hun verweer komt hieronder nader aan bod.
2.5. Artikel 1019w Rv biedt de persoon die een ander aansprakelijk houdt voor zijn letselschade, de mogelijkheid, ook voordat de zaak ten principale aanhangig is, de rechter te verzoeken te beslissen over een geschil omtrent of in verband met een deel van hetgeen ter zake tussen hen rechtens geldt en waarvan de beëindiging kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst over de vordering in de hoofdzaak. De rechter wijst het verzoek af voor zover de verzochte beslissing naar zijn oordeel onvoldoende kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. (Artikel 1019z Rv.)
2.6. Een verzoek als het onderhavige, dat er toe strekt dat in een deelgeschilprocedure wordt vastgesteld dat verweerders jegens verzoekster uit onrechtmatige daad aansprakelijk zijn, valt op zich binnen de omschrijving van artikel 1019w BW. Dispuut over de vraag of een verweerder jegens de verzoekster aansprakelijk is, is immers te beschouwen als 'een geschil omtrent of in verband met een deel van hetgeen ter zake tussen hen rechtens geldt'. Dat de aansprakelijkheidsvraag niet het gehele geschil betreft, volgt reeds daaruit dat na beantwoording daarvan nog de begroting van de schade dient te volgen (in het geval dat de verweerder jegens de verzoeker aansprakelijk wordt geoordeeld).
2.7.  Ook de wetgever is er blijkens de parlementaire geschiedenis    van  uitgegaan dat de deelgeschilprocedure zich kan lenen voor de     beantwoording van de aansprakelijkheidsvraag. Zie bijvoorbeeld     Kamerstukken II, 2007-2008, 31 518, nr. 3 (Memorie van Toelichting), p.     10:
 "De aansprakelijkheidsvraag kan wel degelijk in een  deelgeschilprocedure    aan de orde komen. Net als bij andere  deelgeschillen zal de rechter    zich ook dan moeten afvragen of de  bijdrage van de verzochte beslissing    aan de mogelijke totstandkoming  van een vaststellingsovereenkomst    zodanig Is dat dit opweegt tegen de  kosten en het tijdsverloop van de    procedure. Deelgeschillen waarvan  derhalve te verwachten is dat de    beantwoording daarvan kostbaar is en  veel tijd in beslag zullen nemen,    bijvoorbeeld omdat uitvoerige  bewijsvoering en deskundigenberichten    nodig zullen zijn, zullen zich  minder snel lenen voor behandeling in een    deelgeschilprocedure. (...)  Dat in een concreet geval de    onderhandelingen niet eindigen in een  vaststellingsovereenkomst, staat    niet aan een ontvankelijkheid in de  voorgestelde procedure in de wet.    Van belang is immers of de  verzochte beslissing een voldoende bijdrage    kan leveren aan de  totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst."
 De Minister heeft dit standpunt herhaald in de Nota naar aanleiding van     het Verslag, zie Kamerstukken II, 2008-2009,31 518, nr. 8, p. 9.
2.8. De verweerders hebben aangevoerd dat in dit geval geen buitengerechtelijke onderhandelingen hebben plaatsgevonden en dat dat aan het verzoek in de weg staat. Op zichzelf is juist dat van noemenswaardige onderhandelingen geen sprake is geweest [Verzoekster] onderkent dat zelf ook, waar zij op p. 51 van het verzoekschrift stelt dat onderhandelingen niet van de grond zijn gekomen. Nadat verweerders aanvankelijk de aansprakelijkheid hadden afgewezen, heeft [Verzoekster] een voorlopig getuigenverhoor geëntameerd, waarna zij wederom bij brief verweerders heeft verzocht aansprakelijkheid te erkennen. Enkele werkdagen na het verzenden van die brief heeft zij echter al het onderhavige verzoekschrift ingediend, zonder de reactie van verweerders op haar nadere aansprakelijkstelling af te wachten.
2.9.  Doel van de Wet deelgeschilprocedure voor letsel- en     overlijdensschade is de vereenvoudiging en versnelling van de     buitengerechtelijke afhandeling van letsel- en overlijdensschade. Dit     doel is in de Memorie van Toelichting op deze wet (Kamerstukken II,     2007-2008, 31 518, nr. 3, p. 2) als volgt verwoord:
 "Anderzijds wordt de lange duur van het schaderegelingtraject ook vaak     veroorzaakt door verschillen van mening over de vele vragen die     beantwoord moeten worden. Naast het vaststellen van aansprakelijkheid     dient ook de omvang van de schadevergoeding te worden bepaald. Dat  vergt    onder meer antwoord op de vraag of het letsel dan wel het  overlijden    uit een bepaalde gebeurtenis is voortgevloeid en of en in  welke mate  de   benadeelde eigen schuld had. Door de grote hoeveelheid  en  diversiteit   aan rechtsvragen, de grote belangentegenstellingen en  de  veelal   bestaande noodzaak tot inschakeling van deskundigen van   verschillende   disciplines zoals artsen en arbeidsdeskundigen, komen   partijen in de   buitengerechtelijke onderhandelingen niet zelden   moeilijk tot een   vergelijk. Fixatie op een of meer deelgeschillen kan   ertoe leiden dat   partijen de kern van de zaak uit het oog verliezen,   waardoor de   verhoudingen verslechteren en de duur van de afhandeling   toeneemt. Een   eenvoudige en snelle toegang tot de rechter ter   oplossing van deze   deelgeschillen in de buitengerechtelijke   onderhandelingsfase, kan de   totstandkoming van een minnelijke regeling   bij letsel- en   overlijdensschade bevorderen. Dit voorstel voorziet   daartoe in een   nieuwe procesvorm: de deelgeschilprocedure'’.
 Op dezelfde pagina staat:
 "De bij de afhandeling van letsel- en overlijdensschade betrokken     partijen krijgen hiermee een extra instrument ter doorbreking van een     impasse in de buitengerechtelijke onderhandelingen."
 en
 "De rechterlijke uitspraak moet partijen in staat stellen om de     buitengerechtelijke onderhandelingen weer op te pakken en mogelijk     definitief af te ronden."
2.10. De wetgever heeft bij het ontwerp van de wet derhalve de situatie voor ogen gehad dat de betrokken partijen in onderhandeling zijn. Daarop wijst ook artikel 1019x lid 3 aanhef en onder c Rv, waarin is bepaald dat het verzoekschrift een zakelijk overzicht vermeldt van de inhoud en het verloop van de onderhandelingen over de vordering. De deelgeschilprocedure is bedoeld als instrument om onderhandelingen vlot te trekken, niet zozeer als instrument om de wederpartij naar de onderhandelingstafel te dwingen.
2.11. Het enkele feit dat geen noemenswaardige onderhandelingen zijn gevoerd, staat echter naar het oordeel van de rechtbank niet per se in de weg aan toegang tot een deelgeschilprocedure. Juist het feit dat de partijen van mening verschillen over de aansprakelijkheid kan een forse drempel zijn voor het op gang komen van onderhandelingen. Het voeren van onderhandelingen ter regeling van een letselschade en het onderzoeken van de omvang van dergelijke schades kan immers kostbaar zijn. De aangesproken partij zal daartoe in veel gevallen niet bereid zijn indien zij de aansprakelijkheid betwist, terwijl het ook voor het slachtoffer niet voor de hand ligt die kosten te maken indien de aansprakelijkheid wordt betwist Juist om die impasse te doorbreken kan een rechterlijk oordeel in een deelgeschilprocedure een functie vervullen. Die functie is blijkens de hiervoor aangehaalde passages door de wetgever onder omstandigheden beoogd. Zou het enkele feit dat de onderhandelingen nog niet op gang zijn gekomen juist door verschil van inzicht over de aansprakelijkheid, reeds tot gevolg hebben dat een verzoeker niet in zijn verzoek wordt ontvangen, dan zou de door de wetgever klaarblijkelijk beoogde mogelijkheid ook de aansprakelijkheid in een deelgeschilprocedure aan de orde te stellen» illusoir worden.
2.12. Dan dient de rechtbank te beoordelen of de door [Verzoekster] verzochte beslissing voldoende kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. Daarbij zal de investering in tijd, geld en moeite die met de deelgeschilprocedure gepaard gaan moeten worden afgewogen tegen het belang van de vordering en de bijdrage die een beslissing aan de totstandkoming van een minnelijke regeling kan leveren. Bij die afweging is van belang dat reeds uitgebreide getuigenverhoren hebben plaatsgevonden, zodat op voorhand niet aannemelijk is dat nog (veel) nadere bewijslevering dient plaats te vinden. Ook voorziet de rechtbank op dit moment niet dat deskundige voorlichting nodig zal zijn alvorens over de aansprakelijkheid kan worden geoordeeld. Over de bijdrage die de beslissing mogelijk aan een minnelijke regeling kan leveren, kan echter niet meer worden gezegd dan dat het oordeel dat één of meer verweerders aansprakelijk zou(den) zijn, mogelijk voor de betreffende verweerders) aanleiding zal zijn met [Verzoekster] in onderhandeling te treden teneinde de schade te regelen. Over de kans daarop, of de kans dat verweerders via een bodemprocedure dat oordeel aan een hogere rechter zouden willen voorleggen, valt in dit stadium verder geen zinnig woord te zeggen. De partijen hebben buitengerechtelijk nog in het geheel niet onderzocht welke weg zij dienen te gaan om tot een schaderegeling te komen. Zoals reeds overwogen zijn buitengerechtelijk geen onderhandelingen van de grond gekomen. Verzoekster heeft echter, nadat zij na de voorlopige getuigenverhoren de verweerders aansprakelijk heeft gesteld, verweerders geen reële mogelijkheid geboden op die aansprakelijkstelling in te gaan. Zij heeft binnen enkele dagen daarna het onderhavige verzoekschrift ingediend. Bovendien is niet gebleken dat zij in dat stadium reeds enig inzicht heeft gegeven, al was het maar voorlopig, in de omvang van haar schade. Dat betekent dat de rechtbank slechts op basis van algemeenheden, zoals dat een oordeel over de aansprakelijkheid in het algemeen een vaststellingsovereenkomst naderbij kan brengen, tot het oordeel zou moeten komen dat de verzochte beslissing voldoende bijdraagt aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. Dat acht de rechtbank een onvoldoende basis. Daarom zal het verzoek op grond van artikel 1019z Rv worden afgewezen.
2.13.  Artikel 1019aa lid 1 Rv bepaalt dat de rechter in de    beschikking de  kosten begroot die - kort gezegd - het slachtoffer bij de    behandeling  van het verzoek heeft moeten maken, welke kosten  ingevolge   artikel  1019aa lid 2 Rv gelden als kosten als bedoeld in  artikel 6:96   lid 2  BW. Het feit dat het verzoek op grond van artikel  1019z Rv zal   worden  afgewezen, staat aan een dergelijke  kostenbegroting niet in de   weg.  In Memorie van Toelichting  (Kamerstukken 11, 2007-2008,31 518, nr.   3,  p. 12) heeft de Minister  immers overwogen:
 "Dit betekent dat indien een deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of     onterecht is ingesteld, de kosten daarvan niet voor vergoeding in     aanmerking komen. Dit dient overigens te worden onderscheiden van de     situatie waarin de rechter het verzoek afwijst zonder dat daarvan sprake     is. In dat geval kunnen de kosten van de voorgestelde procedure ook     voor vergoeding in aanmerking komen, indien het redelijk was om de  met    de procedure gemoeide kosten te maken. Vereist is dan wel dat die   kosten   zijn gemaakt als gevolg van een gebeurtenis waarvoor   aansprakelijkheid   bestaat en zij tevens in een zodanig verband daarmee   staan dat zij aan   de daarvoor aansprakelijke persoon kunnen worden   toegerekend (vgl. HR 11   juli 2003, NJ 2005, 50).”
2.14. De rechtbank zal verweerders niet veroordelen in de te begroten kosten van [Verzoekster], aangezien de aansprakelijkheid van verweerders niet vaststaat en derhalve onzeker is of voor veroordeling op de voet van artikel 6:96 BW een grondslag bestaat. Dat neemt niet weg dat deze kosten zullen kunnen worden begroot Omdat de mondelinge behandeling beperkt is gebleven tot de in rechtsoverweging 2.4 weergegeven onderwerpen, hebben de partijen nog geen gelegenheid gehad zich over de kosten uit te laten. Daarvoor zal alsnog gelegenheid worden geboden.
3. De beslissing
De rechtbank
bepaalt dat de partijen zich uiterlijk op 31 januari 2011 schriftelijk dienen uit te laten over de kosten van de behandeling van het verzoek aan de zijde van verzoekster, onder verlening van een afschrift daarvan aan de overige partijen, PIV-site (LJN BP2911)
