Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Den Haag 030314 passagier zonder gordel bij verkeersongeval in Tanzania; geen overmacht ex 7:504 reisorganisatie; eigen schuld 40%, na billijkheidscorrectie 25%

Rb Den Haag 030314 passagier zonder gordel bij verkeersongeval in Tanzania; geen overmacht ex 7:504 reisorganisatie; eigen schuld 40%, na billijkheidscorrectie 25%;
- gevorderd 20:42 uur x € 215,00 + 6%, totaal € 5.982,21; toegewezen 75% ivm eigen schuld; nakosten afgewezen

4 De beoordeling
Behandeling van het geschil in een deelgeschilprocedure
4.1.
Ter beoordeling staat in de eerste plaats of het verzoek van [verzoeker] zich leent voor behandeling in een deelgeschilprocedure als bedoeld in artikel 1019w-1019cc Rv, zoals [verzoeker] stelt en ShapShap c.s. betwisten.

4.2.
ShapShap c.s. hebben ter betwisting aangevoerd dat het voorgelegde geschil over de aansprakelijkheid van ShapShap c.s. te omvangrijk en te complex is. Partijen verschillen namelijk sterk van mening over de toedracht van het ongeval. Het horen van getuigen, van wie de meeste zich niet in Nederland bevinden, en het raadplegen van deskundigen is een tijdrovende en kostbare aangelegenheid. De investering in tijd, geld en moeite weegt niet op tegen het belang van de vordering en de bijdrage die de beslissing kan leveren aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst, aldus Shapshap c.s.

4.3.
Bij de beoordeling van de vraag of het onderhavige geschil zich leent voor beoordeling in een deelgeschilprocedure stelt de rechtbank voorop dat, net als bij andere deelgeschillen, zal moeten worden beoordeeld of de bijdrage van de verzochte beslissing aan de mogelijke totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst zodanig is, dat dit opweegt tegen de kosten en het tijdsverloop van de procedure. De rechtbank is van oordeel dat dit het geval is. Van belang is dat partijen door de verzochte beslissing weer aan de onderhandelingstafel kunnen plaatsnemen. In de onderhavige zaak verwacht de rechtbank, mede gezien het verhandelde ter zitting, dat partijen na een beslissing op het verzoek de buitengerechtelijke onderhandelingen voortvarend kunnen voortzetten. Nu uit het onderstaande zal blijken dat er ook geen nadere bewijslevering of deskundigenonderzoek noodzakelijk is om een beslissing op het verzoek te kunnen nemen, is de rechtbank van oordeel dat de verzochte beslissing een voldoende bijdrage levert aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst om op te kunnen wegen tegen de kosten en het tijdsverloop van deze procedure.

4.4.
Gelet op het voorgaande zal worden overgegaan tot een inhoudelijke beoordeling van het verzoek.

Aansprakelijkheid en overmacht
4.5.
Ter zitting hebben ShapShap c.s. hun verweer dat zij geen reisorganisator zijn als bedoeld in artikel 7:500 lid 1 sub a BW om reden waarvan zij niet aansprakelijk zouden zijn, laten vallen. Hierdoor is niet langer in geschil dat ShapShap een reisorganisator is in de zin van de wet en wordt zij, optredend als tussenpersoon van de niet in Nederland gevestigde reisorganisator Nomad, jegens [verzoeker] aangemerkt als reisorganisator (artikel 7:500 lid 2 BW). Dat betekent voorts dat het ongeval een tekortschieten oplevert van ShapShap de reis overeenkomstig de verwachtingen die [verzoeker] op grond van de reisovereenkomst redelijkerwijs mocht hebben, uit te voeren, wat mee brengt dat ShapShap schadeplichtig is jegens [verzoeker], tenzij de tekortkoming ShapShap niet kan worden toegerekend. In dat kader hebben ShapShap c.s. een beroep gedaan op overmacht ex artikel 7:507 lid 2 sub c BW juncto 7:504 lid 3 sub b BW, stellende dat het ongeval met inachtneming van alle mogelijke zorgvuldigheid niet voorzienbaar was of voorkomen had kunnen worden.

4.6.
Ter toelichting op hun beroep op overmacht hebben ShapShap c.s. – zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd. De chauffeur noch Nomad kan een verwijt worden gemaakt ter zake het ontstaan van het ongeval. Het ongeval is veroorzaakt door een bovenmatige hoeveelheid olie of diesel op het wegdek, in combinatie met hevige regenval. Vanwege een ongeval dat eerder op die plek heeft plaatsgevonden lag er meer olie of diesel op het wegdek dan normaal, waardoor de weg heel glad was geworden. Daar hoefde de chauffeur niet op bedacht te zijn. Hij was voor dat gevaar ook niet gewaarschuwd. Daarnaast begon het hevig te regenen, hetgeen ook heeft bijgedragen aan een extreem gladde weg. De chauffeur heeft niet onverantwoord hard gereden en hij heeft voldoende rekening gehouden met de regenval. Hij reed tussen de 40-50 km per uur en heeft zijn snelheid daarmee voldoende aangepast aan de slechte weercondities. Voorts beschikt hij over een jarenlange ervaring als chauffeur en beschikt hij over een klasse 1 rijbewijs, een medische verklaring dat hij in staat is om te rijden, een internationaal rijbewijs en een certificaat “defensive driving course”. ShapShap c.s. hebben betwist dat de chauffeur twee maal zou zijn beboet, met slippers zou hebben gereden en zou hebben gebeld tijdens het rijden. Indien [verzoeker] haar gordel had gedragen, zou zij, net als de andere reizigers, weinig tot geen letsel hebben opgelopen. Tot slot is het ongeval evenmin te wijten aan een disfunctioneren van de overland truck; die was in prima staat.

4.7.
De rechtbank is van oordeel dat de door ShapShap c.s. geschetste omstandigheden niet kunnen leiden tot overmacht als bedoeld in artikel 7:504 lid 3 sub b BW. Daartoe wordt het volgende overwogen. Vast staat dat de overland truck op een bochtige tweebaansweg reed en doende was een helling af te dalen op het moment dat het ongeval zich voordeed. Voorts staat vast dat het juist voor het ongeval voor het eerst sinds langere tijd hard was gaan regenen en de chauffeur naar eigen zeggen op het moment van het ongeval tussen de 40 en 50 km per uur reed. De rechtbank is van oordeel dat reeds deze feiten, in onderling verband bezien, tot het oordeel leiden dat de chauffeur onder de gegeven omstandigheden zijn rijgedrag onvoldoende heeft aangepast aan de omstandigheden. Immers, blijkens de overgelegde foto’s van de ongevalslocatie, waaronder de eerste foto van productie 1 bij verweerschrift, volgden de bochten in het af te leggen traject elkaar zeer snel op. Dat noopte onder de gegeven omstandigheden tot een verdere aanpassing van de snelheid, hetgeen van een ervaren chauffeur van een overland truck met passagiers had mogen worden verwacht. Dat klemt te meer daar het een feit van algemene bekendheid is dat plotselinge regenval na een periode van droogte kan leiden tot zeer gladde wegen als gevolg van aangekoekt vet en vuil op de weg in combinatie met de regen. De rechtbank gaat voorbij aan het verweer dat het ongeval enkel en alleen te wijten zou zijn geweest aan een abnormale hoeveelheid olie of diesel op de weg. Naar het oordeel van de rechtbank kan de diesel die bij de gecrashte overland truck is aangetroffen niet de oorzaak van het ongeval zijn geweest, nu de chauffeur zelf heeft verklaard dat hij reeds 50 meter slipte alvorens het voertuig op zijn kant tot stilstand kwam. Dat er ook direct na de bocht al veel diesel op de weg lag is gesteld noch gebleken. Zo er desondanks veronderstellenderwijs van zou moeten worden uitgegaan dat ook daar olie of diesel op de weg heeft gelegen kan dat Shapshap evenmin baten. Dat doet immers niets af aan de te hoge snelheid waarmee de chauffeur het natte en bochtige traject heeft gereden.

4.8.
Nu noch hevige regenval na een periode van droogte, noch een bochtige weg abnormale en onvoorzienbare omstandigheden zijn als bedoeld in artikel 7:504 lid 3b BW en er door de chauffeur wel degelijk nadere voorzorgsmaatregelen konden worden genomen om een ongeval te voorkomen, te weten aanpassing van de snelheid, valt de chauffeur ter zake zijn rijgedrag rechtens een verwijt te maken, en komt Shapshap geen beroep toe op overmacht. Derhalve kan in het midden blijven of de chauffeur slippers droeg en/of belde tijdens het rijden.

4.9.
Het voorgaande leidt ertoe dat het beroep van ShapShap c.s. op overmacht zal worden afgewezen. Dat betekent dat ShapShap c.s. aansprakelijk zijn voor de (letsel)schade die [verzoeker] lijdt als gevolg van het ongeval, behoudens eigen schuld als bedoeld in artikel 6:101 lid 1 BW.

Causaliteitsafweging
4.10.
Van eigen schuld in de zin van artikel 6:101 lid 1 BW is sprake indien de schade mede het gevolg is van een omstandigheid die aan de benadeelde ([verzoeker]) kan worden toegerekend. Indien dat het geval is, wordt de schade over de benadeelde en de aansprakelijke partij (ShapShap) verdeeld in evenredigheid met de mate waarin de aan ieder toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen.

4.11.
Vast staat dat [verzoeker] op het moment dat het ongeval plaatsvond geen gordel droeg, ondanks dat haar genoegzaam bekend was dat het dragen van de gordel van groot belang is bij een avontuurlijke reis als deze en niet is betwist dat haar dat bij de aanvang van de reis ook door de organisatie is medegedeeld. Zij heeft naar haar zeggen de gordel slechts even losgemaakt om wat extra kleding te pakken, daar het als gevolg van de regen koud werd in de truck. Niet in geschil is dat de andere inzittenden op het moment van het ongeval wel hun gordel droegen. [verzoeker] heeft ter zitting erkend dat het feit dat alleen zij ernstig letsel heeft opgelopen met name het gevolg is van het niet dragen van de gordel, waardoor zij bij het kiepen van de truck door de truck is gevallen. Desgevraagd heeft [verzoeker] aangegeven dat zij niet (ook) letsel heeft opgelopen door rondvliegende bagage. Daarmee acht de rechtbank voldoende aannemelijk dat het niet dragen van de gordel heeft bijgedragen aan de (letsel)schade die [verzoeker] heeft opgelopen als gevolg van het ongeval.

4.12.
Bij weging van de (inschattings)fouten van de chauffeur enerzijds (zie rov. 4.7.) en [verzoeker] anderzijds is de rechtbank van oordeel dat de (letsel)schade die [verzoeker] heeft opgelopen ten gevolge van het ongeval voor een belangrijk deel te wijten is aan het feit dat [verzoeker] geen gordel droeg. Naar het oordeel van de rechtbank moet op grond van de hoofdregel van artikel 6:101 BW de mate waarin de aan de chauffeur en [verzoeker] toe te rekenen omstandigheden hebben bijgedragen aan het ontstaan van de schade worden gesteld op 40% voor [verzoeker] en 60% voor de chauffeur (lees: ShapShap). Bij deze causaliteitsafweging kan het feit dat [verzoeker] naar haar zeggen de gordel slechts even losdeed geen rol spelen. Juist nu zij zich bewust was, althans had behoren te zijn, van de gevaarlijke weer- en rijomstandigheden had zij de gordel niet, ook niet even, los behoren te doen. Dat klemt te meer daar gesteld noch gebleken is dat zij de chauffeur voordien op enig moment had verzocht even te stoppen teneinde veilig haar kleding te kunnen pakken, hetgeen voor de hand had gelegen.

Billijkheidscorrectie
4.13.
Ter zitting heeft [verzoeker] een beroep gedaan op de billijkheidscorrectie zodat vervolgens de vraag voorligt of, wegens de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten en/of de andere omstandigheden van het geval, waaronder de aard en inhoud van de tussen partijen bestaande contractuele verhouding, het toepassen van een billijkheidscorrectie gerechtvaardigd is.

4.14.
Ter zake heeft [verzoeker] aangevoerd dat gelet op de ernst van haar letsel een billijkheidscorrectie dient te worden toegepast zodat het percentage eigen schuld uitkomt op nihil.

4.15.
De rechtbank is van oordeel dat een billijkheidscorrectie op zijn plaats is. Daarbij is allereerst van belang dat de verkeersfout van de chauffeur als ernstiger moet worden aangemerkt dan de inschattingsfout van [verzoeker]. Daarnaast heeft de rechtbank aan de zijde van [verzoeker] acht geslagen op de ernst van het door het ongeval ontstane letsel en de als gevolg daarvan bestaande klachten en beperkingen op zowel lichamelijk als psychisch gebied. Eén en ander blijkt in voldoende mate uit de door [verzoeker] overgelegde medische informatie bestaande uit de brieven zoals beschreven in ro. 2.15. tot en met 2.22. Uit die voorhanden medische informatie blijkt dat [verzoeker] in ieder geval tot april 2013 in behandeling was voor zowel haar lichamelijke als psychische klachten. Ter zitting heeft zij nog aangegeven dat vanwege de wachtlijsten voor deze behandeling, zij pas in januari 2014 is begonnen met de EMDR-behandeling voor verwerking van het trauma. Voorts heeft [verzoeker] ter zitting aangegeven dat zij nog regelmatig naar de pijnpoli gaat voor zogenaamde inspuitingen in de rug, hetgeen helpt tegen de (zenuw)pijn. Tot slot heeft zij aangegeven nog last te hebben van oorsuizen, hoofdpijn door de niet aangegroeide nekwervel en een gat in haar been.

4.16.
Aan de zijde van ShapShap c.s. houdt de rechtbank er rekening mee dat sprake is van een risicoaansprakelijkheid, waarvoor Shapshap c.s. niet verzekerd blijken te zijn.

4.17.
Alles afwegende komt de rechtbank tot een billijkheidscorrectie van 15%, hetgeen er toe leidt dat ShapShap c.s. gehouden zijn voor 75% bij te dragen in de schade van [verzoeker]. Dat betekent dat 25% van de totale (letsel)schade derhalve op grond van eigen schuld voor rekening van [verzoeker] dient te blijven.

Conclusie
4.18.
De rechtbank zal, gezien het voorgaande, voor recht verklaren dat ShapShap, [verweerder sub 1] en [verweerder sub 2], hoofdelijk, voor 75% aansprakelijk zijn voor de schade van [verzoeker] die het gevolg is van het haar overkomen ongeval. Overigens hebben ShapShap c.s., nadat de rechtbank ter zitting mondeling te kennen had gegeven het overmacht verweer te zullen verwerpen, vooruitlopend op de verdere onderhandelingen naast het reeds betaalde bedrag van € 5.000,00 een aanvullend voorschot van € 20.000,00 aangeboden.

Kosten deelgeschil
4.19.
[verzoeker] heeft verzocht ShapShap c.s. te veroordelen in de proceskosten, alsmede de nakosten. Zij heeft aangevoerd dat er € 5.708,21 aan kosten is gemaakt waarbij is uitgegaan van 20 uur en 42 minuten, een uurtarief van € 215,00, 6% kantoorkosten en 21% btw. Dit bedrag dient nog te worden vermeerderd met het betaalde griffierecht ad € 274,00.

4.20.
ShapShap c.s. hebben tegen de begroting en de hoogte van de kosten niet afzonderlijk bezwaar gemaakt. Gezien de aard van de zaak komt de aan de zaak bestede tijd de rechtbank redelijk voor. De rechtbank zal aldus de kosten begroten op € 5.982,21 (voormeld bedrag van € 5.708,21 vermeerderd met het betaalde griffierecht van € 274,00).

4.21.
Indien de schadevergoedingsplicht op grond van artikel 6:101 BW evenredig met de mate van eigen schuld van de benadeelde wordt verminderd, geldt dat ook voor de kosten van de behandeling van het deelgeschil, nu deze kosten op grond van artikel 1019aa lid 2 Rv hebben te gelden als kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW. ShapShap c.s. zullen derhalve worden veroordeeld tot betaling van 75% van de begrote kosten, zijnde een bedrag van € 4.486,66.

4.22.
Ter zake de verzochte nakosten is de rechtbank van oordeel dat voor een begroting en veroordeling tot betaling van die kosten geen plaats is in een deelgeschilprocedure. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt. In de eerste plaats dient de rechter bij het begroten van de kosten in een deelgeschilprocedure alle redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW in aanmerking te nemen (TK 2007/2008, 31 518, nr. 3 (MvT), p. 18). Nakosten zijn geen vermogensschade in de zin van dat artikel. Immers, de wettelijke grondslag voor vergoeding van deze kosten vormt artikel 237 lid 4 Rv. In de tweede plaats is artikel 289 Rv betreffende de proceskostenveroordeling in de verzoekschriftprocedure, en daarmee de schakelbepaling naar artikel 237 Rv, niet van toepassing gelet op het karakter van de deelgeschilprocedure (TK 2007/2008, 31 518, nr. 3 (MvT), p. 19). Om deze redenen zal het verzoek ShapShap c.s. te veroordelen in de nakosten worden afgewezen. ECLI:NL:RBDHA:2014:2753