Rb Den Haag 240717 ongeval met zaagmachine in tuin van peetoom; leent zich niet voor deelgeschil
- Meer over dit onderwerp:
Rb Den Haag 240717 ongeval met zaagmachine in tuin van peetoom; onduidelijkheid toedracht; leent zich niet voor deelgeschil
- deelgeschil is volstrekt onnodig of onterecht ingesteld
2 De feiten
2.1.
Op 4 juli 2014 heeft een ongeval plaatsgevonden waarbij [verzoeker] letsel heeft opgelopen. [verzoeker] is het peetkind van [verweerder] .
2.2.
[verzoeker] verrichtte incidenteel voor [verweerder] diverse werkzaamheden in zijn tuin tegen een kleine vergoeding. [verzoeker] was op de dag van het ongeval [verweerder] aan het assisteren bij het zagen van (verschillende soorten) hout. Op het moment van het ongeval was [verzoeker] alleen bezig aan de zaagmachine. Zijn linkerhand is op enig moment tegen het draaiende zaagblad gekomen waardoor zijn wijsvinger grotendeels en zijn middelvinger nagenoeg volledig zijn afgezaagd. [verweerder] heeft het ongeval niet zien gebeuren.
2.3.
De zaagmachine, een zogenoemde Atika type ATK 315, is gebouwd in 1993 en voor het laatst gekeurd in oktober 2004.
2.4.
[verzoeker] heeft [verweerder] bij brief van 25 september 2014 aansprakelijk gesteld voor het ongeval en de geleden en nog te lijden schade. Naar aanleiding daarvan heeft in opdracht van Reaal een toedrachtsonderzoek plaatsgevonden uitgevoerd door Van Kouterik Personenschade. Op 23 december 2014 heeft Van Kouterik Personenschade gerapporteerd aan Reaal (hierna aangeduid als: de rapportage).
2.5.
[verzoeker] heeft, blijkens de rapportage, over de toedracht het volgende verklaard (zakelijk weergegeven):
“Op de dag van het voorval kwam betrokkene tegen 8.30 uur bij verzekerde ( [verweerder] , ktr) aan. (…) Aan het einde van de ochtend gaf verzekerde te kennen dat hij hout/takken wilde gaan zagen voor de binnenkachel. (…)
Betrokkene ( [verzoeker] , ktr) vertelde geen technische achtergrond te hebben. Hij zou nooit eerder met een zaagmachine hebben gewerkt. Hij heeft dit ook aan verzekerde verteld. Volgens betrokkene zou verzekerde slechts summiere uitleg hebben gegeven over de bediening van de bouwzaagtafel en betrokkene gewaarschuwd hebben om goed op te letten op hout waarin spijkers zitten. (…)
Betrokkene ontkent dat verzekerde veiligheidsinstructies heeft gegeven. Wel bevestigt betrokkene dat hij ten tijde van het voorval werkhandschoenen, veiligheidsschoenen (in eigendom) en een helm met gehoor/gezichtsbescherming droeg. (…) Toen hij bezig was met het zagen van een dikke tak ging het mis. Door de knoest op de tak liep het zaagblad vast. Betrokkene kreeg daardoor een ruk aan zijn linkerhand waardoor deze dicht bij het nog draaiende zaagblad kwam. Hij werd door de ruk met zijn linkerhand naar het zaagblad geslagen en raakte daarbij met zijn linkerwijs- en middelvinger het zaagblad. (…)
Volgens betrokkene is het voorval veroorzaakt omdat de bouwzaagtafel niet was voorzien van een beschermkap. (…)
Verder verwijt hij verzekerde dat hij onvoldoende veiligheidsinstructies heeft gekregen, dat de begeleiding minimaal is geweest en dat er ook geen toezicht werd gehouden op de zaagwerkzaamheden.
Betrokkene ontkent dat hij op onverantwoorde wijze aan het werk was. (…)”
2.6.
[verweerder] heeft, blijkens de rapportage, over de toedracht het volgende verklaard (zakelijk weergegeven):
“(…)
Verzekerde deelde mee dat betrokkene sinds een aantal weken voor hem hand- en spandiensten verrichtte. (…)
Verzekerde deelde mee dat hij op de ochtend van het voorval samen met betrokkene gestart is met tuinwerkzaamheden. Vervolgens is hij samen met betrokkene naar de stapel afvalhout gelopen. Verzekerde wilde hout en takken zagen voor de binnenkachel.
(…)
Verzekerde vertelde dat hij betrokkene uitvoerig mondelinge instructies over het gebruik van de zaagmachine heeft gegeven. Daarnaast heeft hij ook aandacht besteed aan de veiligheidsaspecten en de wijze waarop het hout/de takken gezaagd moeten worden. (…) Vervolgens is betrokkene hout/takken gaan zagen onder begeleiding van verzekerde. Toen betrokkene veilig kon werken, was volgens verzekerde geen toezicht meer nodig. (…)
Verzekerde benadrukt dat hij het voorval niet heeft zien gebeuren. Hij heeft ook niet direct na het voorval met betrokkene gesproken over de zaak. Alle zorg ging op dat moment uit naar het handletsel.
Verzekerde weet niet hoe betrokkene het zaagblad heeft kunnen raken. Hij benadrukt dat er altijd een beschermkap op de zaagmachine heeft gezeten. (…) Hij is bereid dit onder ede te bevestigen.
Mogelijk, maar dat is gissen aldus verzekerde, heeft betrokkene met de handel de beschermkap omhoog geduwd om beter zicht te krijgen op het te zagen hout. Een moment van onoplettendheid is dan al voldoende om met de hand het zaagblad te raken. Misschien dat betrokkene zich schaamt voor zijn handelwijze, aldus verzekerde. Anders kan hij niet verklaren waarom betrokkene nu (plotseling) verklaart dat er geen beschermkap aanwezig was. (…)”
2.7.
In het verzoekschrift is nog de volgende verklaring van [verzoeker] opgenomen:
“Ik was bezig met het zagen van een dikke tak. (…) Tijdens het zagen heeft het zaagblad een knoest geraakt waardoor het zaagblad slechts een fractie / max 1 seconde (het gaat enorm snel) met enorme kracht vastliep en hierop volgend vrijwel direct het harde stuk (de knoest) doorzaagde en het zaagblad vervolgens weer doordraaiende (met normale snelheid). Omdat ik de tak met beide handen vasthield, werd ik door de kracht van het vastlopen van het zaagblad, richting het zaagblad getrokken.
(…)
Ik ben dus niet door eigen toedoen met mijn hand naar het zaagblad gegaan om een stuk hout of iets dergelijks te verwijderen omdat het zaagblad volledig stil stond of iets dergelijks.”
3 Het geschil
3.1.
[verzoeker] verzoekt bij wijze van deelgeschil ex artikel 1019w-1019cc Rv, uitvoerbaar bij voorraad, primair te bepalen dat [verweerder] en Reaal aansprakelijk zijn jegens [verzoeker] voor de schade ex artikel 6:107 BW als gevolg van het ongeval en subsidiair, indien het onderhavige geschil zich niet leent voor behandeling in een deelgeschilprocedure, partijen in de gelegenheid te stellen instructies voor onderzoek naar het feitencomplex te entameren totdat [verzoeker] de rechtbank verzoekt een beschikking te geven of wordt bericht dat de zaak zal worden ingetrokken, met begroting van de kosten.
3.2.
[verzoeker] heeft aan zijn (primaire) verzoek het volgende ten grondslag gelegd. Hoewel tussen partijen ter discussie staat hoe het letsel is opgelopen, staat vast dat [verzoeker] het letsel heeft opgelopen als gevolg van het werken met de zaagmachine. Primair houdt [verzoeker] [verweerder] aansprakelijk op grond van artikel 7:658 BW aangezien het in casu een relatie krachtens de Regeling dienstverlening aan huis betreft. De zaagtafel was niet veilig en de instructies en het toezicht was niet voldoende. Subsidiair houdt [verzoeker] [verweerder] aansprakelijk op grond van de zorgplicht van een opdrachtgever jegens de opdrachtnemer waardoor [verweerder] schadeplichtig is op grond van artikel 7:406 lid 2 BW. Meer subsidiair houdt [verzoeker] [verweerder] aansprakelijk op grond van onrechtmatig handelen ex artikel 6:162 BW en 6:173 BW.
3.3.
[verweerder] en Reaal hebben gemotiveerd verweer gevoerd. Volgens [verweerder] en Reaal staat niet vast onder welke omstandigheden [verzoeker] de werkzaamheden heeft verricht en door welke oorzaak hij het handletsel heeft opgelopen. Bovendien heeft [verzoeker] diverse van elkaar afwijkende althans aangepaste of bijgestelde verklaringen over de toedracht verstrekt en roepen de verklaringen van [verzoeker] vragen op bij Reaal. Daarnaast is onduidelijk welke instructies [verzoeker] al dan niet heeft gekregen van [verweerder] . Deze feitelijke geschilpunten tussen partijen zijn van essentieel belang voor de vaststelling van een eventuele aansprakelijkheid van [verweerder] terwijl voor bewijslevering in een deelgeschilprocedure geen plaats is, aldus [verweerder] en Reaal
4 De beoordeling
Behandeling van het geschil in een deelgeschilprocedure
4.1.
Bij beoordeling van de vraag of het onderhavige geschil zich leent voor behandeling in een deelgeschilprocedure als bedoeld in artikel 1019w-1019cc Rv stelt de kantonrechter voorop dat indien een beslissing op het verzoek niet direct zal leiden tot een vaststellingsovereenkomst, dit niet maakt dat het verzoek reeds daarom niet geschikt is voor behandeling in een deelgeschilprocedure. Van belang is dat partijen door de verzochte beslissing de buitengerechtelijke onderhandelingen kunnen voortzetten. Voorts dient de verzochte beslissing een voldoende bijdrage te leveren aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst om op te kunnen wegen tegen de kosten en het tijdsverloop van deze procedure.
4.2.
De kantonrechter is van oordeel dat de onderhavige kwestie zich niet leent voor een beoordeling in deelgeschil. Daartoe is allereerst van belang dat zowel uit de stukken als op zitting duidelijk is geworden dat de relevante feiten in deze zaak nog niet vast staan. Partijen twisten over de toedracht. Volgens [verzoeker] liep het zaagblad door een knoest in de dikke tak even vast en werd hij door de kracht van het korte vastlopen richting het zaagblad getrokken waardoor het letsel is ontstaan, terwijl [verzoeker] volgens [verweerder] en Reaal de tak los heeft willen krijgen en hij tegen alle instructies in de beschermkap heeft verwijderd en de zaag weer in werking is gegaan toen hij de tak los trok waardoor het letsel is ontstaan. Verder is niet vast te stellen welke instructies [verzoeker] heeft gekregen voorafgaande aan de werkzaamheden en was daarbij ook niemand aanwezig. Getuigen van het ongeval zijn er evenmin. In deze procedure is dan ook niet vast te stellen hoe en onder welke omstandigheden het ongeval heeft kunnen gebeuren en derhalve of [verzoeker] al dan niet door eigen toedoen met zijn linkerhand tegen het zaagblad is gekomen waardoor het letsel is ontstaan. Nader feitenonderzoek is nodig.
4.3.
Voor de goede orde merkt de kantonrechter op dat op basis van de op dit moment beschikbare bewijsmiddelen en afgelegde verklaringen de vorderingen van [verzoeker] dienen te worden afgewezen. Uitsluitend wanneer onder ede andersluidende verklaringen worden afgelegd, zou de kantonrechter tot een ander oordeel kunnen komen.
4.4.
Aangezien naar de feiten in deze zaak op meerdere punten nog nader onderzoek dient te worden gedaan, leent het verzoek [verzoeker] zich niet voor beoordeling in deelgeschil en zal het verzoek op grond van artikel 1019z Rv worden afgewezen. De bijdrage van de verzochte beslissing aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst weegt gelet op het bovenstaande niet op tegen de kosten en het tijdverloop van deze procedure.
4.5.
Overigens heeft de kantonrechter dit tijdens de mondelinge behandeling reeds kenbaar gemaakt. Aangezien in ieder geval ter zitting is gebleken van de bereidheid van Reaal te spreken over het schadebedrag (zonder erkenning van aansprakelijkheid) en dat dit niet eerder op gang was gekomen omdat aan de zijde van [verzoeker] geen concrete informatie werd gegeven over het letsel en de schade, is partijen de gelegenheid gegund hierover met elkaar te spreken. Kennelijk heeft dat in het kader van dit deelgeschil nergens toe geleid.
Kosten deelgeschil
4.6.
Uit de parlementaire geschiedenis bij artikel 1019aa Rv volgt dat ook als het verzoek op grond van artikel 1019z Rv wordt afgewezen, de rechtbank de kosten van deze procedure dient te begroten. Hierbij dient de dubbele redelijkheidstoets gehanteerd te worden: het dient redelijk te zijn dat de kosten zijn gemaakt en de hoogte van de kosten dient eveneens redelijk te zijn. Dit betekent dat indien een deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld, de kosten daarvan niet voor vergoeding in aanmerking komen (TK 2007-2008, 31518, nr. 3, p. 12). In dat geval kan begroting van de kosten achterwege blijven.
4.7.
De kantonrechter is van oordeel dat van een volstrekt onnodig of onterecht ingestelde procedure in dit geval sprake is. Partijen hebben immer een verschillende lezing van de toedracht gehad, hetgeen partijen over en weer van elkaar wisten. Op de zitting is niet anders gebleken en is [verzoeker] daarna nog de gelegenheid gegund zich te beraden over hetgeen tijdens de zitting ter sprake is gekomen (rechtsoverweging 4.5). De beslissing op dit punt lag naar het oordeel van de kantonrechter daarmee zo voor de hand dat het indienen en doorzetten van het verzoek als volstrekt onnodig en onterecht dient te worden geoordeeld. De kosten van de behandeling van het verzoek komen, gelet op het voorgaande, niet voor vergoeding in aanmerking. Begroting van deze kosten kan derhalve achterwege blijven. ECLI:NL:RBDHA:2017:8445