Rb Den Haag 300311 oordeel over (opstal)aansprakelijkheid verpleeghuis na val van plafondplaat nog niet mogelijk bij gebrek aan voldoende feitelijke gegeven
- Meer over dit onderwerp:
Rb Den Haag 300311 oordeel over (opstal)aansprakelijkheid verpleeghuis na val van plafondplaat nog niet mogelijk bij gebrek aan voldoende feitelijke gegevens, kosten begroot op 11.5 uur x € 250,00 + 5% = 19% = 3592,31 [verzoeker] was sinds juni 2009 als uitzendkracht te werk gesteld bij Gebr. Van der Donk Infratechniek B.V. te Nuland. In dat kader heeft hij op 8 september 2009 werkzaamheden uitgevoerd in het verpleeghuis Sint Antonius te Volkel (hierna: het pand), bestaande uit het leggen van glasvezelleidingen. Hiertoe heeft [verzoeker] met een collega de mogelijkheid bekeken om de leidingen via het plafond naar boven te leiden. In dat verband zijn door [verzoeker] en zijn collega in de hal van het pand plafondplaten opgetild en weggeschoven. Bij het terugplaatsen van één van die plafondplaten is een plafondplaat naar beneden gevallen en op [verzoeker] terecht gekomen (hierna: het ongeval). Als gevolg hiervan heeft [verzoeker] letsel opgelopen.
2.2.Naar aanleiding van het ongeval heeft de Arbeidsinspectie een ongevalsrapport opgemaakt.
2.3.Zorggoedbrabant 2 is de eigenaar van het pand en Brabant Zorg gebruikt het pand. NN is de bedrijfsaansprakelijkheidsverzekeraar van Brabant Zorg en
Zorggoedbrabant 2.
3.Het geschil
3.1.Na wijziging van zijn verzoek ter zitting verzoekt [verzoeker] de rechtbank te oordelen dat verweersters hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade die hij heeft geleden en nog zal lijden naar aanleiding van het ongeval. Voorts verzoekt hij de rechtbank de (juridische) kosten van dit deelgeschil te begroten conform artikel 6:96 BW.
3.2.[verzoeker] baseert zijn vordering op artikel 6:174 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De plafondplaat die op [verzoeker] terecht is gekomen is immers spontaan naar beneden gevallen, waarmee de gebrekkigheid van de opstal en de aansprakelijkheid van verweersters vaststaat.
3.3.Verweersters voeren gemotiveerd verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4.De beoordeling
4.1.In de eerste plaats dient te worden beoordeeld of het verzoek zich leent voor behandeling in een deelgeschilprocedure als bedoeld in artikel 1019w-1019cc Rv.
4.2.De rechtbank overweegt dat de deelgeschilprocedure volgens de memorie van toelichting bij de Wet deelgeschilprocedure voor letsel- en overlijdensschade (hierna: de Wet Deelgeschillen) betrokkenen bij een geschil over letsel- en overlijdensschade de mogelijkheid biedt in de buitengerechtelijke onderhandelingsfase de rechter in te schakelen, waardoor partijen een extra instrument in handen krijgen ter doorbreking van een impasse in de buitengerechtelijke onderhandelingen (Kamerstukken II, 2007-2008, 31518, nr. 3, p. 2). Gezien de ratio van de deelgeschilprocedure om de buitengerechtelijke onderhandelingen te bevorderen, dient te rechtbank te toetsen of de verzochte beslissing voldoende kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. De investering in tijd, geld en moeite moeten aldus worden afgewogen tegen het belang van de vordering en de bijdrage die een beslissing aan de totstandkoming van een minnelijke regeling kan leveren (Kamerstukken II, 2007-2008, 31518, nr. 3, p. 18).
4.3.Bij de beoordeling van de vraag of het onderhavige geschil zich leent voor beoordeling in een deelgeschilprocedure stelt de rechtbank voorop dat in de memorie van toelichting bij voornoemde wet is vermeld dat ook de aansprakelijkheidsvraag in een deelgeschilprocedure aan de orde kan komen. Net als bij andere deelgeschillen zal moeten worden beoordeeld of de bijdrage van de verzochte beslissing aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst zodanig is dat dit opweegt tegen de kosten en het tijdsverloop van de procedure (31518, nr. 3, p. 10). Tegen deze achtergrond is het enkele feit dat partijen nooit hebben getracht een oplossing buiten rechte te bereiken, omdat verweersters van meet af aan de aansprakelijkheid hebben afgewezen, onvoldoende voor het oordeel dat het geschil niet geschikt is voor behandeling in de deelgeschilprocedure. De aansprakelijkheidsvraag betreft immers een geschil aan het begin van het traject van de minnelijke onderhandelingen en een oordeel van de rechtbank op de aansprakelijkheidsvraag zou, afhankelijk van de overige omstandigheden van het geval, buitengerechtelijke onderhandelingen op gang kunnen brengen. Als gevolg van het gebrek aan eerdere buitengerechtelijke onderhandelingen ontbreken echter in dit geval wel concrete aanwijzingen dat partijen na een oordeel over de aansprakelijkheid tot een vaststellingsovereenkomst zouden kunnen komen.
4.4.Daarbij komt dat de rechtbank op basis van de thans overgelegde stukken en de mondelinge behandeling nog geen beslissing kan nemen op het verzoek. Anders dan [verzoeker] betoogt staat namelijk niet zonder meer vast dat het plafond in de hal gebrekkig was. Het ongevalsrapport duidt daarop in elk geval niet, nu aan de plafondplaat geen onregelmatigheden waren te zien waardoor de plaat uit het systeem is gevallen en de profielen niet beschadigd waren. Daarnaast staat vast dat [verzoeker] en zijn collega aan het plafond hebben gewerkt en daartoe plafondplaten uit het systeem hebben geschoven. In hoeverre dit van invloed is geweest op het vallen van de betreffende plafondplaat zal nader onderzocht moeten worden, in welk verband getuigenbewijs of een deskundigenbericht noodzakelijk kan zijn. Anders dan [verzoeker] kennelijk meent, rust op hem de last om de gebrekkigheid van het pand te bewijzen en daartoe concrete feiten te stellen. Aan zijn betoog dat het bewijsaanbod van verweersters tardief zou zijn, gaat de rechtbank dan ook voorbij.
4.5.Op grond van het bovenstaande oordeelt de rechtbank dat de bijdrage van de verzochte beslissing aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst zodanig onzeker is dat dit niet opweegt tegen de kosten en het tijdsverloop van de procedure. Het verzoek te oordelen dat verweersters hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade die [verzoeker] heeft geleden en nog zal lijden naar aanleiding van het ongeval zal dan ook op grond van artikel 1019z Rv worden afgewezen.
De kosten
4.6.Uit de parlementaire geschiedenis bij artikel 1019aa Rv volgt dat ook als het verzoek op grond van artikel 1019z Rv wordt afgewezen, de rechtbank de kosten van deze procedure dient te begroten. De rechtbank is echter met verweersters van oordeel dat niet alle door [verzoeker] aangevoerde kosten kunnen worden aangemerkt als kosten van de deelgeschilprocedure. [verzoeker] voert namelijk alle kosten van rechtsbijstand op vanaf het moment dat zijn huidige advocaat, mr. Hovinga, hem bijstaat. Op dat moment was echter nog niet besloten tot het starten van deze deelgeschilprocedure. De rechtbank oordeelt dan ook dat alleen de kosten van werkzaamheden die daadwerkelijk in het kader van deze deelgeschilprocedure zijn verricht kunnen worden aangemerkt als kosten in de zin van artikel 1019aa Rv. Op grond van de overgelegde urenstaat begroot de rechtbank de werkzaamheden voorafgaand aan de zitting op 5,5 uur. Van de werkzaamheden tot de zitting is geen urenstaat overgelegd, zodat de rechtbank de omvang van die werkzaamheden moet begroten. Naar redelijkheid begroot de rechtbank die werkzaamheden op 6 uur. Uitgaand van het door mr. Hovinga gehanteerde uurtarief van € 250,--, 5 % kantoorkosten en 19% BTW worden de buitengerechtelijke kosten begroot op € 3.592,31 en vermeerderd met het griffierecht van € 255,-- op € 3.847,31. LJN BQ0359