Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Gelderland 120813 mountainbiker aangereden op kruispunt; beoordeling overmacht en eigen schuld vereist nadere bewijslevering; afwijzing ex art. 1019z Rv

Rb Gelderland 120813 mountainbiker aangereden op kruispunt; beoordeling overmacht en eigen schuld vereist nadere bewijslevering; afwijzing ex art. 1019z Rv 
- kosten gevorderd obv 19,5 uur x € 200,00; vanwege ontbreken concrete specificatie werkzaamheden 16 uur redelijk, totaal € 3.474,00

2 De beoordeling
2.1.
Op 9 juni 2010 heeft in [woonplaats 2], gemeente [gemeente], een verkeersongeval plaatsgevonden tussen [verzoeker] die op zijn mountainbike reed en een ingevolgde de WAM bij ASR verzekerde personenauto bestuurd door J. [betrokkene]. Rijdend op de Holtsweijeweg (volgens het door ASR in het geding gebrachte ongevallenrapport is deze weg ter plaatse van het ongeval nog ‘[woonplaats 2]’ geheten) in de richting van [woonplaats 3] is de auto even voorbij de 30 km/h-zone in botsing gekomen met [verzoeker] die op zijn mountainbike op een onverharde weg van rechts kwam aanrijden, bezien vanuit de positie van [betrokkene].
2.2.
[verzoeker] lijdt als gevolg van het ongeval (letsel)schade waarvoor hij ASR aansprakelijk houdt. ASR heeft aansprakelijkheid van de hand gewezen.

2.3.
Het verzoek strekt ertoe dat de rechtbank op de voet van artikel 1019w Rv zal bepalen:
a. a) dat ASR op grond van artikel 185 van de Wegenverkeerswet (WVW) aansprakelijk is voor het ongeval en
b) dat ASR een bedrag van € 1.600,00 aan kosten ex artikel 6:96 BW verschuldigd is aan de Nederlandse Politiebond,
c) met veroordeling van ASR in de kosten van de procedure.

2.4.
ASR heeft zich, voor zover thans van belang, primair beroepen op overmacht zoals bedoeld in artikel 185 WVW en subsidiair op volledige eigen schuld in de zin van artikel 6:101 BW. ASR, op wie in dit verband stelplicht en bewijslast rusten, heeft aan deze verweren het volgende ten grondslag gelegd.
[betrokkene] kan van het ongeval rechtens geen enkel verwijt worden gemaakt omdat hij het kruispunt met aangepaste snelheid is genaderd en de kruising pas is gaan passeren nadat hij de onverharde weg, waarop hij uiteindelijk voldoende zicht had, had ingekeken en zich er aldus van had verzekerd dat er geen verkeer uit die richting kwam. [verzoeker], die aan [betrokkene] voorrang moest verlenen, is met hoge snelheid en zonder zich ervan te vergewissen dat de kruising vrij was tegen de zijkant van de auto van [betrokkene] aangereden toen de auto het kruispunt al aan het passeren was. [betrokkene] kon en hoefde daarmee geen rekening houden, aldus ASR.
Verder is volgens ASR sprake van aan opzet grenzende roekeloosheid van [verzoeker]. Hij heeft zijn snelheid niet zodanige aangepast dat hij zonodig voorrang kon verlenen aan verkeer op de kruising of door dat verkeer tijdig zou kunnen worden waargenomen, maar is met hoge snelheid de onoverzichtelijke kruising opgereden. [verzoeker] moet zich ervan bewust zijn geweest dat hij zo het zeer aanzienlijke gevaar op een aanrijding in het leven riep. De zogenoemde 50% regel (HR 28 februari 1992, NJ 1993, 566) is daarom niet van toepassing. Omdat de bijdrage van het hiervoor geschetste gedrag van [betrokkene] aan het ongeval in vergelijking met de roekeloosheid van [verzoeker] nihil is vervalt op grond van artikel 6:101 BW haar vergoedingsplicht, aldus ASR.
ASR heeft haar stellingen ter zake van de toedracht onderbouwd met een rapport van verkeersongevallendeskundige J.L.M. Meuwissen d.d. 27 mei 2013, dat zij heeft laten vervaardigen.

2.5.
[verzoeker] heeft de door ASR gestelde toedracht, waaronder de snelheden waarmee volgens ASR is gereden, gemotiveerd betwist. Maar hij heeft erkend dat een beroep op overmacht zou kunnen slagen indien de door ASR gestelde toedracht zou komen vast te staan. Ook voor het beroep op volledige eigen schuld is de precieze ongevalstoedracht van belang. Het komt er dan op aan of ASR haar stellingen verwoord in punt 2.4. kan bewijzen. In aanmerking genomen dat [verzoeker] over de totale omvang van de schade geen stelling heeft genomen anders dan dat deze de competentie van de kantonrechter overschrijdt, is de rechtbank van oordeel dat de investering in tijd, geld en moeite die bewijslevering meebrengt niet opweegt tegen het belang van de vordering en de bijdrage die een beslissing aan de totstandkoming van een minnelijke regeling kan leveren. Het hiervoor sub a) bedoelde verzoek zal daarom worden afgewezen op de voet van artikel 1019z Rv.

2.6.
Ter zake van de kosten - de verzoeken sub b) en c) - geldt het volgende.
Nu aansprakelijkheid niet is vastgesteld is een veroordeling tot betaling van buitengerechtelijke kosten (aan de Nederlandse Politiebond) niet aan de orde. Het verzoek sub b) is daarom niet toewijsbaar.
Voor een proceskostenveroordeling, zoals sub c) is verzocht, is geen plaats nu artikel 289 Rv, dat daarvoor de grondslag vormt, in artikel 1019aa lid 3 Rv niet van toepassing is verklaard.
2.7.
De rechtbank dient in beginsel wel, op de voet van lid 1 van laatstgenoemde bepaling, de kosten bij de behandeling van het verzoek aan de zijde van [verzoeker] te begroten, waarbij alle redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW in aanmerking moeten worden genomen. [verzoeker] heeft in dit verband de kosten van zijn advocaat opgevoerd die in totaal moeten worden begroot op 19 uur en 30 minuten tegen € 200,00 per uur, vermeerderd met het griffierecht, aldus [verzoeker] ter zitting.

2.8.
Bij de begroting gaat het erom te beoordelen of de opgevoerde kosten qua omvang redelijk zijn en of het redelijk was om ze te maken. Of de kosten daadwerkelijk als schade voor vergoeding in aanmerking komen staat thans, omdat aansprakelijkheid niet is vastgesteld, niet ter beoordeling. Anders dan ASR heeft bepleit is begroting dus aan de orde.

2.9.
[verzoeker] heeft ter zitting een grove specificatie van de werkzaamheden van zijn advocaat gegeven. Mede vanwege het ontbreken van een concrete specificatie van de werkzaamheden voor de zitting, waarop ASR ter zitting terecht heeft gewezen, komt de rechtbank een tijdsbesteding van 16 uur in deze zaak redelijk voor. De redelijkheid van een uurtarief van € 200,00 is niet betwist. Inclusief het griffierecht van € 274,00 worden de kosten dan begroot op € 3.474,00. ECLI:NL:RBGEL:2013:4729