Overslaan en naar de inhoud gaan

Hof 's-Hertogenbosch 130916 mishandeling na werktijd door collega uitzendkracht; bewijsopdrachten; uitzendkracht tzv criterium 'in uitoefening van werkzaamheden' en inlener tzv zorgplicht

Hof 's-Hertogenbosch 130916 mishandeling na werktijd door collega uitzendkracht; bewijsopdrachten; uitzendkracht tzv criterium 'in uitoefening van werkzaamheden' en inlener tzv zorgplicht

Zie ook: hof-s-hertogenbosch-300118-mishandeling-na-werktijd-door-collega-uitzendkracht-bewijsopdracht-uitzendkracht-slaagt-zorgplicht-tzv-veilige-werkomgeving-geschonden-voorschot

3 De beoordeling

3.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
a. [appellant] was vanaf 7 april 2010 in dienst van Tempo Team en is als uitzendkracht tewerk gesteld bij [de vennootschap] .
b. [appellant] was op 4 maart 2011 bij [de vennootschap] aan het werk aan een productielijn van stoelen, waarvan hij de kwaliteit moest keuren. Op enig moment is tussen [appellant] en twee uitzendkrachten van een ander uitzendbureau ( [uitzendkracht 1] en [uitzendkracht 2] , hierna: de twee uitzendkrachten), die aan dezelfde productielijn werkzaam waren, onenigheid ontstaan.
c. [appellant] is na zijn dienst, die tot 02:00 uur duurde, naar buiten gelopen. Hij heeft buiten de deur van de werkplaats, op de parkeerplaats van [de vennootschap] , een kopstoot gekregen van één van de twee uitzendkrachten en hij is geslagen.
d. [appellant] heeft zich daarna ziek gemeld en is volledig arbeidsgeschikt gebleven tot het einde van zijn tijdelijke arbeidsovereenkomst met Tempo Team. 
e. De twee uitzendkrachten zijn door de rechtbank in Maastricht veroordeeld tot een werkstraf (of vervangende hechtenis) en tot betaling van in totaal € 1.089,82 als voorschot op schadevergoeding.
f. [appellant] heeft [de vennootschap] aansprakelijk gesteld voor de verdere schade die hij als gevolg van de mishandeling heeft geleden. [de vennootschap] heeft in een brief van 22 oktober 2012 haar aansprakelijkheid afgewezen.

3.2.
In de onderhavige procedure vordert [appellant] :
1. een verklaring voor recht dat [de vennootschap] aansprakelijk is voor de mishandeling; en 
2. [de vennootschap] te veroordelen om aan hem te betalen:
a. de verschenen materiële en immateriële schade, op te maken bij staat;
b. een voorschot op de verschenen schade van € 20.721,35 met rente;
c. buitengerechtelijke advocaatkosten en kosten voor het vaststellen schade van € 5.000,00, voornoemde bedragen te vermeerderen met wettelijke rente; en 
3. veroordeling van [de vennootschap] in de kosten van de procedure.

3.3.
[de vennootschap] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.

3.4.
De rechtbank heeft de vorderingen van [appellant] , gegrond op artikel 6:170 BW, afgewezen en hem in de proceskosten veroordeeld. De rechtbank heeft daartoe, samengevat, overwogen dat bij [de vennootschap] de zeggenschap over de gedragingen van de twee uitzendkrachten ontbrak (r.o. 3.2.) en dat niet is voldaan aan het criterium dat de kans op een opzettelijke fout – de mishandeling – is vergroot door de opdracht aan de twee uitzendkrachten tot kwaliteitscontrole van de geproduceerde stoelen (r.o. 3.3.).

3.5.
[appellant] heeft tegen dit oordeel in hoger beroep drie grieven aangevoerd. Hij heeft geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en tot het alsnog toewijzen van zijn vorderingen, waarbij hij zijn vorderingen in hoger beroep niet langer slechts heeft gegrond op artikel 6:170 BW (aansprakelijkheid voor ondergeschikten), maar heeft uitgebreid met een beroep op de artikelen 7:658 BW (werkgeversaansprakelijkheid), 7:611 BW (goed werkgeverschap) en 6:162 BW (onrechtmatige daad).

3.6.
[de vennootschap] heeft de grieven bestreden en verweer gevoerd tegen de overige door [appellant] in hoger beroep aangevoerde grondslagen van zijn vordering. [de vennootschap] heeft het hof verzocht om bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, [appellant] niet-ontvankelijk te verklaren in zijn grieven, dan wel zijn grieven te verwerpen, met veroordeling van [appellant] in de kosten van de procedure in hoger beroep, te vermeerderen met wettelijke rente en nakosten.

3.7.
De grieven lenen zich voor een gezamenlijke behandeling.

3.8.
Het hof zal eerst het beroep van [appellant] op grond van art. 7:658 lid 2 BW behandelen.

3.9.
De werknemer die schadevergoeding vordert op grond van artikel 7:658 lid 2 BW zal dienen te stellen en zo nodig bewijzen dat hij schade heeft geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden (HR 4 mei 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB1430).

3.10.
Volgens [appellant] ontstond enkele minuten voor het einde van de nachtdienst onenigheid tussen de twee uitzendkrachten en een teamleider. Hij heeft het voor de teamleider opgenomen en dat leidde tot boosheid bij de twee uitzendkrachten. Hij beëindigde vrij snel daarna zijn dienst om 02:05 uur, liep naar buiten en werd meteen buiten de deur van de werkplaats door hen opgewacht en mishandeld. De ruzie is niet gesust omdat het einde werktijd was, maar dit had wel moeten gebeuren. De boosheid zette zich voort tot vlak buiten de ingang en [de vennootschap] heeft nagelaten de gemoederen te bedaren en/of het incident uit te praten. De werksfeer bij [de vennootschap] was dusdanig dat meningsverschillen regelmatig aanleiding gaven tot gewelddadigheden (vgl. gerechtshof ’s-Hertogenbosch 16 oktober 2012, ECLI:NL:GHSHE:2012:BY0804). [de vennootschap] heeft hier niet (voldoende) tegen opgetreden, zodat zij niet heeft voldaan aan de op haar rustende zorgplicht op grond van artikel 7:658 lid 1 BW.

3.11.
[de vennootschap] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Volgens haar ontstond ruzie tussen de twee uitzendkrachten en [appellant] zelf, omdat een stoel die [appellant] van de reserve GAP-leader (teamleider) [teamleider] moest doorsturen volgens de twee uitzendkrachten niet 100% in orde was. Er voegde zich nog een andere controleur bij. De twee uitzendkrachten verzuimden om GAP-leader [GAP-leader] aan te spreken, zij spraken rechtstreeks [appellant] aan. Supervisor [supervisor] heeft de ruzie gesust en de rust leek teruggekeerd. [appellant] werd op een andere post geplaatst, zodat hij en de twee uitzendkrachten niet meer met elkaar in contact kwamen. Later, na de dienst om 02:00 uur ’s nachts, werd op de parkeerplaats aan [appellant] door één van de twee uitzendkrachten een kopstoot gegeven. [teamleider] zag het gebeuren en [GAP-leader] kwam er daarna bij. [de vennootschap] kan zich niet herkennen in het beeld dat [appellant] heeft geschetst over de gewelddadige werkvloer. De enkele verwijzing naar een eerdere juridische procedure tussen twee oud-medewerkers van [de vennootschap] is een incident.

3.12.
Het hof overweegt als volgt. De enkele omstandigheid dat [appellant] kort na beëindiging van zijn dienst en buiten de werkvloer is mishandeld en daardoor letsel heeft opgelopen, brengt niet met zich dat [de vennootschap] aansprakelijk is voor de door hem gestelde schade. De vraag die moet worden beantwoord is of [appellant] de schade in de uitoefening van zijn werkzaamheden heeft geleden en zo ja, of [de vennootschap] heeft voldaan aan de op haar jegens [appellant] rustende zorgplicht (artikel 7:658 BW).

3.13.
Op grond van de hiervoor genoemde vaststaande feiten (r.o. 3.1) en stellingen van [appellant] (r.o. 3.9.1) kan, in het licht bezien van het gemotiveerde verweer van [de vennootschap] (r.o. 3.9.2), (nog) niet worden vastgesteld dat [appellant] schade heeft geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden. Met name is niet duidelijk op welk moment de onenigheid is ontstaan, of de ruzie is gesust en of [appellant] op een andere post is geplaatst.

3.14.
Overeenkomstig zijn aanbod in hoger beroep zal [appellant] worden toegelaten bewijs te leveren van zijn stellingen:
- dat enkele minuten voor het einde van de nachtdienst onenigheid is ontstaan;
- dat hij vrij snel daarna zijn dienst beëindigde; en 
- dat hij meteen buiten de deur van de werkplaats is mishandeld.

3.15.
Indien en voor zover [appellant] slaagt in het leveren van het aan hem opgedragen bewijs, dan komt de vraag aan de orde of [de vennootschap] heeft voldaan aan de op haar jegens [appellant] rustende verplichtingen zoals genoemd in artikel 7:658 lid 1 BW. [de vennootschap] zal, vooruitlopend op de uitkomst van de bewijsopdracht van [appellant] en overeenkomstig haar aanbod in hoger beroep, om proceseconomische redenen in dit stadium van de procedure al worden toegelaten bewijs te leveren van haar stellingen:
- dat de ruzie is gesust; 
- dat [appellant] op een andere post is geplaatst; en 
- dat niet vaker sprake was van een situatie van gewelddadigheden op de werkvloer.

3.16.
Beide partijen dienen eventuele schriftelijke bewijsstukken op voorhand aan de raadsheer-commissaris en de wederpartij toe te zenden.

3.17.
Het hof verzoekt partijen in verband met de hierna vermelde bewijsopdrachten in onderling overleg te treden over de volgorde van mogelijk voor te brengen getuigen.

3.18.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden. ECLI:NL:GHSHE:2016:4092