Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Midden-NL 170713 eenzijdig verkeersongeval zzp-er; 7:611 BW nvt; aansprakelijkheid obv 6:248 BW vereist nader bewijs mbt bedrijfsauto

Rb Midden-NL 170713 eenzijdig verkeersongeval zzp-er; 7:611 BW nvt; aansprakelijkheid obv 6:248 BW vereist nader bewijs mbt bedrijfsauto;
- gevorderd en begroot; 18 uur x € 297,00, totaal € 7.130,78; geen reden voor matiging tarief ivm reistijd

2 De feiten
2.1.
[verzoeker] is als zelfstandige zonder personeel (zzp-er) werkzaam in zijn voegersbedrijf.
2.2.
de Vennootschap is het voegersbedrijf van de ouders van [verzoeker].
2.3.
Op zondag 25 januari 2009 omstreeks 19.00 uur is [verzoeker] als bestuurder van de bedrijfsauto van de Vennootschap (hierna: de bedrijfsauto) een eenzijdig ongeval overgekomen, waarbij hij ernstig gewond is geraakt.
2.4.
De bedrijfsauto was voor de WAM verzekerd bij SNS assuradeuren. Bij SNS was een ongevallenverzekering voor inzittenden afgesloten (inclusief bestuurder), met een maximum uitkering bij blijvende invaliditeit van € 45.000,00.
2.5.
Reaal is de verzekeraar van de aansprakelijkheidsverzekering voor bedrijven (AVB) van de Vennootschap

3 Het verzoek en het verweer
3.1.
[verzoeker] verzoekt dat de rechtbank:
bepaalt dat Reaal c.s. aansprakelijk is voor de gevolgen van het ongeval;
bepaalt dat Reaal c.s. de daardoor veroorzaakte schade dient te vergoeden;
Reaal c.s. veroordeelt in de kosten van de behandeling van het deelgeschil van € 7.123,78, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na de te geven beschikking.
3.2.
[verzoeker] legt aan zijn verzoek ten grondslag dat de Vennootschap als opdrachtgever van [verzoeker] aansprakelijk is voor de schade die hij als zzp-er heeft geleden bij de uitvoering van de opdracht die hij voor de Vennootschap verrichtte. Volgens [verzoeker] was bij uitvoering van de opdracht voldaan aan de in de het arrest van de Hoge Raad van 23 maart 2012 (LJN: BV0616) gestelde voorwaarden waaronder een zzp-er zich kan beroepen op de bescherming van artikel 7:658 lid 4 Burgerlijk Wetboek (BW). Volgens [verzoeker] gelden de overwegingen op grond waarvan artikel 7:658 lid 4 BW onder omstandigheden van toepassing kan zijn bij een bedrijfsongeval van een zzp-er, evenzeer voor de vraag of de bescherming van artikel 7:611 BW van toepassing kan zijn op een zzp-er. [verzoeker] verwijt de Vennootschap dat zij heeft verzuimd een inzittendenschadeverzekering af te sluiten voor de bedrijfsauto die [verzoeker] bij de uitvoering van de opdracht gebruikte. Hij beroept zich op de in de rechtspraak ontwikkelde rechtsregel dat de werkgever ingevolge artikel 7:611 BW, uit hoofde van zijn verplichting zich als een goed werkgever te gedragen, gehouden is zorg te dragen voor een behoorlijke verzekering van werknemers, van wie de werkzaamheden ertoe kunnen leiden dat zij als bestuurder van een motorvoertuig bij een verkeersongeval betrokken raken en dat, indien de werkgever tekort is geschoten in de nakoming van deze verzekeringsplicht, hij aansprakelijk is voor de daardoor voor de werknemer veroorzaakte schade, zijnde het missen van de uitkering die de werknemer op grond van een behoorlijke verzekering zou zijn toegekomen. Onder verwijzing naar het arrest HR 30 maart 2012 (LJN:BV1295) stelt de Vennootschap dat Reaal op grond van de door de Vennootschap bij Reaal afgesloten AVB verzekering de dekking moet verlenen voor de op artikel 7:611 BW gebaseerde aansprakelijkheid van de Vennootschap ten opzichte van [verzoeker].

3.3.
Reaal c.s. stelt dat niet is voldaan aan de voorwaarden voor een deelgeschil. Reaal c.s. wijst er in dit verband op dat de voorliggende rechtsvraag zodanig principieel is dat dit in een bodemprocedure aan de orde dient te komen, zodat hoger beroep ingesteld kan worden tegen de uitspraak. Een uitspraak in een deelgeschil op dit punt zal daarom niet leiden tot overeenstemming in het buitengerechtelijke traject. Verder is er volgens Reaal c.s. bewijslevering noodzakelijk over het bestaan van een opdracht van de Vennootschap, waarvoor de deelgeschilprocedure zich niet leent. Ook de omstandigheid dat het vermoedelijk zal gaan om een heel grote schade, maakt het volgens Reaal c.s. onaannemelijk dat een beslissing in het deelgeschil tot een vaststellingsovereenkomst zal leiden. Inhoudelijk heeft Reaal c.s. betwist dat het ongeval verband hield met het uitvoeren van een opdracht door [verzoeker] voor de Vennootschap. Indien daarvan wel sprake zou zijn, heeft Reaal c.s. gemotiveerd betwist dat er op grond van artikel 7:611 aansprakelijkheid van de Vennootschap bestaat ten opzichte van [verzoeker].

4 De beoordeling
4.1.
De omstandigheid dat de aansprakelijkheidsvraag een principiële kwestie betreft, zoals Reaal stelt, is geen reden om het verzoek niet aan te merken als een deelgeschil en om die reden af te zien van een inhoudelijke behandeling daarvan. Een oordeel van de rechtbank over de aansprakelijkheidsvraag kan, afhankelijk van de overige omstandigheden van het geval, het beginpunt zijn voor buitengerechtelijke onderhandelingen. In het kader van de inhoudelijke behandeling zal moeten worden beoordeeld of voor het nemen van een beslissing nader onderzoek noodzakelijk is en indien dit het geval is of de bijdrage van de verzochte beslissing aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst zodanig is dat dit opweegt tegen de kosten en het tijdsverloop van de procedure.

4.2.
Ter onderbouwing van zijn standpunt dat hij de bedrijfsauto gebruikte ter uitvoering van een opdracht van de Vennootschap heeft [verzoeker] de volgende correspondentie overgelegd:
- een brief van 7 mei 2007 van Novel Accountants te Winterswijk (hierna: Novel) aan de Vennootschap,
- een brief van 9 januari 2009 van [verzoeker] aan Novel betreffende betalingen,
- een brief van 16 januari 2009 van Novel aan de Vennootschap betreffende de nota van de Vennootschap en
- Een brief van 22 januari 2009 van de Vennootschap, ondertekend met “[X]” aan [verzoeker] waarin staat:
“ (…) neem van het weekend de volgende zaken goed op en bekijk het ter plekke even zodat ik dit kan afronden/uitwerken:
- Oplevering Novel Acountants te Winterswijk
- 27 appartementen Goldewijk te Lobith (…)”

4.3.
Op grond van deze correspondentie heeft [verzoeker] voldoende gesteld om aan te kunnen nemen dat hij op zondag 25 januari 2009 de bedrijfsauto gebruikte ter uitvoering van een opdracht ten behoeve van de Vennootschap Daarbij is in aanmerking genomen dat [verzoeker] ter zitting (naar aanleiding van het standpunt van Reaal c.s. dat dit, gelet op het tijdstip - zondagavond rond 19.00 uur - onwaarschijnlijk is) heeft toegelicht dat hij voor de opdracht slechts de buitenkant van het pand van Novel hoefde te inspecteren en dat daarvoor rond 19.00 uur voldoende licht is in het centrum van Winterswijk.

4.4.
Voor de beoordeling van dit deelgeschil zal de rechtbank er daarom veronderstellenderwijs vanuit gaan dat het ongeval op 25 januari 2009 [verzoeker] is overkomen tijdens werkzaamheden die hij verrichtte ter uitvoering van een opdracht van de Vennootschap, in het kader van de bedrijfsvoering van de Vennootschap. Dit zou anders kunnen zijn indien moet worden aangenomen dat sprake is van “zuiver” woon-werk verkeer, althans vervoer dat niet zodanig is vormgegeven dat dit op één lijn is te stellen met vervoer krachtens een arbeidsovereenkomst. Om dit vast te kunnen stellen is nadere bewijslevering nodig. In het navolgende zal de rechtbank ervan uitgaan dat wel sprake is van vervoer dat op één lijn is te stellen met vervoer krachtens een arbeidsovereenkomst.

4.5.
Anders dan [verzoeker] betoogt kan in dat geval artikel 7:611 echter geen grondslag zijn voor vergoeding van de schade door de Vennootschap aan [verzoeker]. Daartoe wordt het volgende overwogen.

4.6.
De verplichting van goed werkgeverschap als bedoeld in artikel 7:611 BW kan met zich brengen dat de werkgever de door de werknemer geleden schade vergoedt, althans zorgt voor een behoorlijke verzekering bij ongevallen die plaatsvinden in het verkeer. Een verzuim om daarvoor te zorgen kan er toe leiden dat de werknemer op zijn werkgever een aanspraak heeft tot het beloop van hetgeen een behoorlijke verzekering zou hebben uitgekeerd. Deze betalingsverplichting van de werkgever is gebaseerd op de rechtstreeks uit de arbeidsovereenkomst voortvloeiende eisen van de redelijkheid en billijkheid. Een met artikel 7:658 lid 4 vergelijkbaar artikel ontbreekt. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat art. 7:611 BW moet worden gezien als de arbeidsrechtelijke uitwerking van de artt. 6:2 en 6:248 BW, waarbij niet slechts van belang is de bedoelingen van partijen onderling, maar ook de voor het arbeidsrecht relevante verhoudingen en ontwikkelingen. Hierbij zij opgemerkt dat art. 7:611 BW niet primair geschreven is als artikel waarop een aansprakelijkheid kan worden gegrond, maar dat dit artikel moet worden gezien als een aanvulling c.q. beperking op de in het arbeidsrecht geldende verhoudingen. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten om de jurisprudentie op grond waarvan de zzp-er onder omstandigheden een beroep kan doen op de bescherming van artikel 7:658 lid 4, eveneens van toepassing te laten zijn op artikel 7:611 BW. Vastgesteld moet immers worden dat tussen partijen geen sprake is van een arbeidsovereenkomst maar van een overeenkomst tot opdracht of een aanneemovereenkomst. Op basis van hetgeen partijen hebben aangevoerd kan niet gezegd worden dat de verhouding tussen hen zodanig was dat materieel sprake was van een arbeidsovereenkomst.

4.7.
Vanwege de verplichting tot ambtshalve aanvulling van de rechtsgronden op grond van artikel 25 van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering (Rv) overweegt de rechtbank voorts het volgende. In artikel 7:611 BW wordt, zoals hierboven al is opgemerkt, specifiek voor de verhouding tussen werkgever en werknemer verwoordt, wat in algemene zin is bepaald in artikel 6:248 BW, namelijk dat de rechtsverhouding tussen contractanten wordt beheerst door beperkende en aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid. Dit moet worden bezien in de totale contractuele relatie die tussen partijen geldt. De rechtbank zal daarom onderzoeken of de uit artikel 6:248 BW voortvloeiende eisen van de redelijkheid en billijkheid grondslag voor de gevorderde schade kunnen vormen.

4.8.
Bij deze beoordeling komt in zoverre belang toe aan de in het kader van artikel 7:658 lid 4 ontwikkelde jurisprudentie, dat met de invoering van dit artikel is beoogd bescherming te bieden aan personen die zich, wat betreft de door de werkgever in acht te nemen zorgverplichtingen, in een met de werknemer vergelijkbare positie bevinden. De ratio van dit artikel is, dat de vrijheid van degene die een bedrijf uitoefent om te kiezen voor het laten verrichten door werknemers of door anderen, niet van invloed behoort te zijn op de rechtspositie van degene die het werk verricht en betrokken raakt bij een bedrijfsongeval of anderszins schade oploopt. Uit de uitspraak HR 23 maart 2013, LJN: BV0616 kan worden afgeleid dat artikel 7:658 lid 4 zich leent voor toepassing indien de persoon die buiten dienstbetrekking werkzaamheden verricht, voor de zorg van zijn veiligheid afhankelijk is van degene voor wie hij de werkzaamheden verricht.

4.9.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient [verzoeker] bij de uitvoering van een opdracht die hij verricht in de uitoefening van het bedrijf van de Vennootschap - voor zover hij daarbij wat betreft de zorg voor zijn veiligheid afhankelijk zou zijn van de Vennootschap - in dezelfde positie te verkeren als in het geval de werkzaamheden zouden zijn verricht door een werknemer van de Vennootschap

4.10.
Niet in geschil is dat [verzoeker], als gevolg van het ontbreken van een inzittendenschadeverzekering voor de bedrijfsauto, geen dekking heeft voor de door hem gestelde schade wegens verlies aan verdienvermogen als gevolg van het bij het ongeval opgelopen letsel.

4.11.
Als uitgangspunt heeft te gelden dat het in de arbeidsrechtelijke verhouding tussen werkgever en werknemer, uit oogpunt van goed werknemersschap of de uit de redelijkheid en billijkheid voortvloeiende eisen, vereist is dat de werkgever zorgt voor een behoorlijke verzekering, indien hij van een werknemer verlangt dat die zich ten behoeve van zijn werk in het verkeer begeeft. Voor beantwoording van de vraag of dit in de contractuele relatie, aangevuld met de eisen van art. 6:248 BW, tussen de Vennootschap en [verzoeker] evenzeer geldt, is onder meer van belang of [verzoeker] ter uitvoering van de opdracht de keuze had om de werkzaamheden in zijn eigen auto uit te voeren, die naar zijn zeggen wel adequaat was verzekerd, of dat hij van de Vennootschap de instructie had gekregen om bij uitvoering van de werkzaamheden gebruik te maken van de bedrijfsauto. Voor zover er geen sprake was van een dergelijke instructie is het van belang of [verzoeker] er van op de hoogte kon zijn dat voor de bedrijfsauto geen inzittendenschadeverzekering was afgesloten, zodat hij het risico bij gebruik van de bedrijfsauto kon afwegen.

4.12.
Beantwoording van de hiervoor geformuleerde vragen, vergt nader onderzoek en bewijslevering door [verzoeker]. De deelgeschilprocedure is niet geschikt voor dergelijke bewijslevering, waarvoor wellicht getuigenverhoor noodzakelijk is. De rechtbank zal daarom de punten 1 en 2 van het verzoek afwijzen.

4.13.
De rechtbank begroot de kosten van het deelgeschil conform het verzoek van [verzoeker] op een bedrag van in totaal € 7.130,78: een bedrag van € 6.856 vergoeding van rechtsbijstand (18 uur tegen een uurtarief van € 297,00 excl. btw en exclusief 6% kantooropslag) en een bedrag van € 274,00 griffierecht. Reaal c.s. heeft het uurtarief noch de tijdsbesteding betwist. Voor matiging van het uurtarief voor de bestede reistijd, zoals door Reaal c.s. voorgesteld, ziet de rechtbank geen reden. ECLI:NL:RBMNE:2013:2855