Rb Noord-Holland 050815 vervolg Davelaar / Allspan; Allspan heeft dekking voor de schade op een verzekering bij ASR
- Meer over dit onderwerp:
Rb Noord-Holland 050815 vervolg Davelaar / Allspan; Allspan heeft dekking voor de schade op een verzekering bij ASR
3 Het geschil
3.1.
Allspan Barneveld vordert samengevat - hoofdelijke veroordeling van ASR en Chubb:
tot nakoming van de verplichtingen uit de verzekeringsovereenkomst, zulks op straffe van een onmiddellijk en zonder verdere formaliteiten opeisbare dwangsom van
€ 10.000,= per dag en gebeurtenis dat zij daarmee in gebreke zal blijven, zulks tot een maximum van € 1.000.000,-;
om de kosten van het voeren van verweer in de schaderegeling en/of een schadestaatprocedure jegens [Achternaam gedaagde] anderzijds te vergoeden, zulks op straffe van een onmiddellijk en zonder verdere formaliteiten opeisbare dwangsom van €10.000,= per dag en gebeurtenis dat zij daarmee in gebreke zal blijven, zulks tot een maximum van € 1.000.000,- ;
om aan eiseres te vergoeden de somma van € 100.000,= terzake de door eiseres aan [Achternaam gedaagde] betaalde schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente over de aan [Achternaam gedaagde] betaalde bedragen vanaf de dag der betaling tot de dag der algehele voldoening;
tot betaling van de proceskosten.
3.2.
[Achternaam gedaagde] heeft zich bij incidentele conclusie ex artikel 217 Rv. aan de zijde van Allspan Barneveld gevoegd en bij conclusie dd. 8 oktober 2014 gevorderd dat de rechtbank de door Allspan Barneveld geponeerde vorderingen toewijst en in verband daarmee Chubb en/of ASR hoofdelijk verplicht om met [Achternaam gedaagde] in onderhandeling te treden over de begroting van zijn uit het ongeval van 8 februari 2005 voortvloeiende (letsel)schade, met hoofdelijke veroordeling van Chubb en ASR in de proceskosten.
3.3.
ASR en Chubb voeren verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4 De beoordeling
Ontvankelijkheid Allspan Barneveld
4.1.
Chubb heeft zich bij conclusie van antwoord op het standpunt gesteld dat Allspan Barneveld niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vorderingen omdat zij ten tijde van de dagvaarding - 20 mei 2014 - niet meer bestond. Zij had immers blijkens de inschrijving in het handelsregister sedert 1 april 2014 opgehouden te bestaan.
4.2.
Dit verweer faalt. Allspan Barneveld is immers met de heropening van de vereffening op grond van de beschikking van 19 januari 2015 van de rechtbank Gelderland op grond van artikel 2:23c BW als rechtspersoon “herleefd”, zij het uitsluitend ter afwikkeling van de heropende vereffening. Daarmee is zij voor wat betreft de vereffening blijven voortbestaan en wordt zij dus geacht, ondanks de andersluidende inschrijving in het handelsregister, ook ten tijde van de dagvaarding te hebben bestaan.
Vordering tegen Chubb
4.3.
Ter gelegenheid van de comparitie heeft Chubb alsnog erkend dat, indien de claim van Allspan Barneveld tijdig zou zijn ingediend, Chubb dekking had moeten verlenen op grond van de aansprakelijkheidsverzekering die Allspan Holding onder meer ten behoeve van haar dochtermaatschappij Allspan Barneveld had afgesloten, omdat inmiddels op basis van de voorafgaand aan de comparitie toegestuurde bescheiden gebleken is dat toch was voldaan aan de voorwaarde dat Allspan Holding een meerderheidsbelang had in Allspan Barneveld (vgl. r.o. 2.9). Chubb handhaaft evenwel haar beroep op verjaring van de vordering van Allspan Barneveld. Na de onder 2.5 tot en met 2.8 genoemde correspondentie heeft zij niets meer van Allspan Barneveld vernomen totdat zij in 2012 geconfronteerd werd met de tussen [Achternaam gedaagde] en Allspan Barneveld gevoerde procedure. Chubb stelt dat Allspan Barneveld uiterlijk op 22 april 2006 bekend is geraakt met de vordering van [Achternaam gedaagde] (vgl. r.o. 2.10). Toen is de driejarige verjaringstermijn van artikel 7:942 BW (oud), zoals dat artikel in 2006 luidde gaan lopen. Daarna zijn noch door Allspan Barneveld noch door [Achternaam gedaagde] stuitingshandelingen verricht, zodat de vordering op 22 april 2009 is verjaard.
4.4.
Allspan en [Achternaam gedaagde] hebben het beroep op verjaring bestreden en daartoe aangevoerd dat op grond van het tot 1 juli 2010 geldende art. 7:942 lid 2 BW een verjaringstermijn pas ging lopen indien en in zoverre de verzekeraar de aanspraak op uitkering bij aangetekende brief ondubbelzinnig heeft afgewezen, onder uitdrukkelijke vermelding van de daaraan verbonden rechtsgevolgen. Artikel 7:942 BW was en is van dwingend recht. In casu heeft Chubb niet meer gereageerd op de haar door of namens Allspan verstrekte informatie en haar dossier - in afwachting van nadere informatie - steeds aan c.q. opengehouden. Er is derhalve geen verjaringstermijn gaan lopen, zodat ook geen verjaring is en kan zijn ingetreden.
Daar de verzekerde juist ingeval van aansprakelijkheidskwesties zou moeten kunnen vertrouwen op een ruime dekkingsomvang en deze niet zou worden overvallen door een onverwacht beroep op verval van dekking vanwege mogelijke verjaring, is artikel 7:942 BW bij wetsvoorstel van 17 december 2009 door toevoeging van een speciaal lid 4 (later hernummerd tot lid 3) ingrijpend gewijzigd en geherformuleerd naar analogie van de verjaringsregeling van de WAM. De wetswijziging is formeel ingetreden per 1 juli 2010. Daar het beroep op verjaring pas nadien is gedaan, stuit het reeds daarop af. Voor zover dat niet het geval zou zijn, berustte de betreffende wetswijziging op een zodanig maatschappelijk draagvlak dat art. 7:942 lid 4 BW, zo nodig bij wijze van anticipatie, ook in het onderhavige geval van toepassing moet worden geacht, althans het daarmee strijdige standpunt van Chubb naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar moet worden geacht.
4.5.
De rechtbank oordeelt als volgt. De tegen het beroep op verjaring aangevoerde weren miskennen dat noch [Achternaam gedaagde] noch Allspan Barneveld ooit een vordering hebben ingediend tegen Chubb. De door [Achternaam gedaagde] tegen Allspan Haulerwijk ingediende claim is op inhoudelijke gronden afgewezen. Achteraf kan worden vastgesteld dat Allspan Haulerwijk niet de jegens [Achternaam gedaagde] aansprakelijke partij was. Dat daarna nog door [Achternaam gedaagde] bij Chubb geïnformeerd is of Vezelverwerking Barneveld (dus: Allspan Barneveld) of de heer [Voorletter] [Achternaam] onder de dekking van de polis viel, brengt niet met zich dat daarmee ook een rechtsgeldige vordering jegens Chubb ten aanzien van haar verzekerde Allspan Barneveld is ingesteld. Chubb hoefde de aan haar gerichte vraag over het al dan niet bestaan van dekking ook niet op te vatten als een stuitingshandeling. Vaststaat dat Allspan Barneveld uiterlijk op 22 april 2006 bekend is geraakt met de vordering van [Achternaam gedaagde] (vgl. r.o. 2.10). Toen is de driejarige verjaringstermijn van artikel 7:942 BW (oud), zoals dat artikel in 2006 luidde, gaan lopen. Daarna zijn noch door Allspan Barneveld noch door [Achternaam gedaagde] stuitingshandelingen verricht, zodat de vordering op 22 april 2009 is verjaard. Niet valt in te zien waarom het beroep op verjaring naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar moet worden geacht. De in dit verband naar voren gebrachte stelling dat Chubb een situatie heeft gecreëerd waarin noodgedwongen is doorgegaan op het spoor jegens ASR gaat naar het oordeel van de rechtbank niet op, nu een concrete onderbouwing van die stelling ontbreekt. Dat Chubb buiten beeld is geraakt, is niet zozeer het gevolg van een gedraging van haar kant, maar veeleer een gevolg van het feit dat [Achternaam gedaagde] en Allspan Barneveld meenden polisdekking te hebben verkregen onder de polis van ASR en - zoals hierna zal worden overwogen – die dekking ook stand zal houden. De wetswijziging van 1 juli 2010 maakt het oordeel dat sprake is van verjaring niet anders.
4.6.
Het voorgaande brengt met zich dat de vorderingen op Chubb zullen worden afgewezen. Als de in het ongelijk gestelde partij zullen Allspan Barneveld en [Achternaam gedaagde] in de door Chubb gemaakte proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Chubb worden begroot op:
- griffierecht € 1.892,00
- salaris advocaat 2.842,00 (2,0 punten × tarief € 1.421,00)
Totaal € 4.734,00
Vordering tegen ASR
4.7.
De vraag of de door [Achternaam gedaagde] verrichte werkzaamheden ten tijde van het ongeval vallen onder de op de ASR-polis vermelde verzekerde hoedanigheid van “Eigenaresse/exploitante van een bedrijf dat zich bezighoudt met het vervaardigen, inkopen en verkopen van vezelverpakking” is niet eenvoudig te beantwoorden. Enerzijds valt veel te zeggen voor de door de Utrechtse voorzieningenrechter gevolgde redenering, uitmondend in de conclusie dat ASR terecht een beroep heeft gedaan op het voorbehoud van de in de polis omschreven verzekerde hoedanigheid (vgl. r.o. 2.22). Anderzijds is ook alleszins de redenering pleitbaar dat bij het vervaardigen van vezelverpakking nu eenmaal machines kunnen worden gebruikt, welke machines onderhoud en reparaties nodig zullen hebben. Het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch kwam in het arrest van 16 april 2013 tot de conclusie dat de door [Achternaam gedaagde] bij Royalspan uitgevoerde werkzaamheden feitelijk tot de bedrijfsuitoefening van Allspan behoorden en oordeelde dat in het onderhavige geval aan dat vereiste van artikel 7:658 lid 4 BW is voldaan. Verdedigd kan worden dat dat oordeel ook van betekenis is voor de beantwoording van de vraag welke werkzaamheden geacht kunnen worden te vallen onder de verzekerde hoedanigheid en dat de aansprakelijkheid onder de polis in casu ook de (door de Hoge Raad enigszins opgerekte) aansprakelijkheid uit hoofde van artikel 7:658 lid 4 BW dient te omvatten. De thans voorliggende casus zou zich wellicht kunnen lenen voor het stellen van prejudiciële vragen aan de Hoge Raad, teneinde zo snel als mogelijk in hoogste instantie duidelijkheid te verkrijgen. Toch zal de rechtbank - gezien de daarmee gemoeide tijd - daartoe niet overgaan omdat er redenen zijn om ASR op andere grond te veroordelen om alsnog dekking te verlenen onder de polis. ASR heeft immers in de in r.o. 2.14 tot en met 2.17 weergegeven correspondentie zelf aangegeven hoe zij destijds over de kwestie van de verzekerde hoedanigheid dacht. In deze correspondentie wordt weliswaar het voorbehoud van de verzekerde hoedanigheid gevoerd (naast andere voorbehouden die thans geen rol meer spelen), maar onder de aantekening: “Het gestelde in de dagvaarding lijkt er niet op te wijzen dat Vezelverwerking Barneveld in een andere hoedanigheid aansprakelijk wordt gesteld”. Welnu, het gestelde in de dagvaarding was geheel en al toegespitst op de aansprakelijkheid van Allspan Barneveld op grond van artikel 7:658 lid 4 BW, in de loop van de procedure is aan die stelling niets veranderd en het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch verklaarde uiteindelijk voor recht dat Allspan Barneveld aansprakelijk is op grond van artikel 7:658 lid 4 BW. Door haar email van 26 november 2007 heeft ASR haar recht verwerkt om het voorbehoud van verzekerde hoedanigheid - voor zover überhaupt aan de orde - alsnog in te roepen. Dat zou anders zijn geweest indien uiteindelijk de aansprakelijkheid zou zijn gegrond op een andere juridische grondslag, maar daarvan is, zoals gezegd, geen sprake.
4.8.
Hoewel ASR uiteraard geen verwijt treft dat Allspan Barneveld de dekking onder de Chubb polis heeft laten verjaren (ASR en Chubb wisten immers niet van elkaars polissen; als dat anders was geweest had ASR ongetwijfeld samen opgetrokken met Chubb), kan wel worden vastgesteld dat door de door ASR bij Allspan Barneveld gewekte indruk dat dekking zou worden verleend onder haar polis het heeft kunnen gebeuren dat Allspan Barneveld verder geen aandacht meer heeft besteed aan de Chubb polis waardoor de verjaring heeft kunnen plaatsvinden. Dit resultaat maakt het temeer onverteerbaar (in de zin van: naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar) dat ASR alsnog van standpunt zou mogen veranderen op het punt van de verzekerde hoedanigheid.
4.9.
Het voorgaande brengt met zich dat de vorderingen tegen ASR zullen worden toegewezen. ASR heeft op zich geen specifieke kanttekeningen gemaakt bij het petitum van zowel Allspan Barneveld als [Achternaam gedaagde] . De rechtbank zal die petita daarom volgen, behoudens de beperking en maximering van de gevorderde dwangsommen. Voorts zal geen dwangsom gesteld worden op de veroordeling onder 5.3, omdat het hier in wezen gaat om een vordering tot betaling van een geldsom waarop op grond van artikel 611a Rv geen dwangsom gesteld kan worden..ECLI:NL:RBNHO:2015:12186