RBDHA 180424 verzoek ex 6:170 afgewezen; onvoldoende duidelijkheid over feiten
- Meer over dit onderwerp:
RBDHA 180424 bij lossen vallen wandpanelen op transportondernemer; timmerbedrijf niet o.b.v. 7:658 lid 4 aansprakelijk, ondanks betrokkenheid bij laden;
- verzoek ex 6:170 afgewezen; onvoldoende duidelijkheid over feiten
- verzocht 32,40 uur x € 245,00 + 3,2 uur x € 410,00 + 6%, begroot, niet toegewezen 16 uur x € 245,00 + 6% + 21% = € 5027,79
2De feiten in het verzoek en het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek
2.1.
[bedrijfsnaam 1] is een bouwbedrijf dat in 2019 is opgericht en zich heeft gespecialiseerd in het bouwen van houten gebouwen, zoals schuren, veranda’s en buitenverblijven. Haar bedrijfsactiviteiten zijn in het handelsregister omschreven als:
“Bouwtimmeren” en “Algemene burgerlijke en utiliteitsbouw”.
2.2.
Over de werkwijze van [bedrijfsnaam 1] wordt op haar website het volgende vermeld:
“Nadat de schets en offerte akkoord zijn bevonden ontvangt u een heldere planning. In de werkplaats bereiden we alle onderdelen van uw bouwwerk voor en binnen enkele dagen wordt uw project op locatie verwezenlijkt.(…)”
2.3.
Het transport van de grote houten bouwonderdelen wordt door [bedrijfsnaam 1] uitbesteed.
2.4.
[bedrijfsnaam 1] is voor bedrijfsaansprakelijkheid (AVB) verzekerd bij Nationale-Nederlanden.
2.5.
In 2001 heeft [naam 1] [bedrijfsnaam 2] opgericht. [bedrijfsnaam 2] legt zich toe op het transport van goederen. In het handelsregister zijn de bedrijfsactiviteiten van [bedrijfsnaam 2] omschreven als: “Goederenvervoer over de weg (geen verhuizingen)” en “Transportbedrijf”.
2.6.
Op de website van [bedrijfsnaam 2] wordt – voor zover hier relevant – het volgende vermeld:
“ [bedrijfsnaam 2] bestaat al ruim 20 jaar en is de vervoerder van dé regio. In 2001 opgericht, werkend voor één timmerfabriek en sinds die tijd steeds meer uitgebreid, inmiddels hebben wij meer dan 150 tevreden klanten. [bedrijfsnaam 2] beschikt over verschillende samengestelde vrachtwagens, met of zonder autolaadkraan (tot en met 54 T/m), en kan hiermee alle denkbare lading vervoeren. (…)”
2.7.
Sinds 2019 is [bedrijfsnaam 2] één van de bedrijven aan wie [bedrijfsnaam 1] het transport uitbesteed.
2.8.
[bedrijfsnaam 1] heeft [bedrijfsnaam 2] een opdracht verstrekt om op 25 november 2021 houten wandpanelen, vervaardigd in de werkplaats van [bedrijfsnaam 1] , te transporteren naar het adres van een cliënt. Het betroffen panelen met wisselende breedtematen van circa 3 x 5 meter en met een gewicht van circa 250 kilo per stuk.
2.9.
Bij het verwijderen van de wandpanelen van de trailer op de locatie bij de cliënt zijn deze van de trailer gevallen en op [naam 1] terechtgekomen, waarbij [naam 1] blijvend letsel heeft opgelopen, te weten een lage dwarslaesie.
2.10.
Bij brief van 16 december 2021 is [bedrijfsnaam 1] door TVM Rechtshulp, de rechtsbijstandsverzekeraar van [naam 1] , aansprakelijk gesteld voor de gevolgen van het ongeval van 25 november 2021.
2.11.
Op 5 oktober 2022 heeft [naam 1] – voor zover hier relevant – het volgende verklaard:
“(…)
Als transportbedrijf hadden wij ten tijde van het ongeval de beschikking over 2 vrachtwagens met een laadkraan. Een van deze vrachtwagens, een bakwagen DAF CF 480 met laadkraan en aanhanger werd door mij bestuurd.
(…)
Bij het laden en lossen werd ik altijd geholpen door werknemers van [bedrijfsnaam 1] , het aantal is verschillend. Bij aankomst op het terrein op donderdag 25 november 2021 om 04.30 uur heb ik mij gemeld bij [naam 4] , voorman van de werkplaats. Samen met hem zijn wij gaan kijken wat en hoe moet worden geladen. In dit geval was de lading divers: 4 stalen bokken met gevelelementen en spanten en voor zover ik mij kan herinnering ook nog andere houtmaterialen. Alle materialen konden op de bakwagen en de aanhanger als de 2 stalen bokken met spanten op de aanhanger werden geladen i.v.m. de lengte van de spanten. De aanhanger kan worden uitgeschoven, zodat de spanten niet te ver uitsteken aan de achterzijde. Hiervoor was het wel noodzakelijk om een lengtebord aan de achterzijde te bevestigen en omdat het mistig weer was, vond ik het ook noodzakelijk om een zwaailamp te monteren op de aanwezige steun aan de achterzijde. Eén stalen bok met gevelelementen was te hoog, zodat het borgklosje aan de bovenzijde moest worden verwijderd, om binnen de laadhoogte te blijven. Dit zou worden verwijderd door een van de werknemers van [bedrijfsnaam 1] . Omdat ik de zwaailamp niet bij mij had, heb ik in overleg met een van de werknemers van [bedrijfsnaam 1] de bedrijfsauto meegekregen om op en neer naar huis te rijden. Totaal ben ik ongeveer 20 minuten weg geweest. In deze tussentijds hebben de werknemers van [bedrijfsnaam 1] alle te vervoeren bouwmaterialen geladen op de bakwagen en de aanhanger met de vorkheftruck van [bedrijfsnaam 1] . De stalen bok met de gevelelementen waarvan het borgklosje was verwijderd is op de bakwagen geladen, aan de linkerzijde (bijrijderskant). Ook hebben zij de lading met de spanbanden van ons vastgezet aan de bakwagen en aanhanger. Er waren naast [naam 4] nog 2 of 3 werknemers van [bedrijfsnaam 1] om te helpen met het laden van de bouwmaterialen. Bij terugkomst heb ik de zwaailamp bevestigd en het lengtebord gemonteerd achter op de aanhanger. Ik zag dat het borgklosje van de stalen bok met de te hoge gevelelementen was verwijderd en ben er vanuit gegaan dat de lading op een andere manier is geborgd op de stalen bok. Ik heb gecontroleerd of de spanbanden om de lading goed waren aangebracht. Een van de werknemers had ook al de geladen bakwagen met aanhanger gekeerd met de neus van de bakwagen naar de weg toe.
Na deze controle ben ik vertrokken naar het losadres, [adres] in [plaatsnaam] . Bij aankomst op het losadres waren 3 werknemers van [bedrijfsnaam 1] al aanwezig om na de nog te lossen bouwmaterialen op locatie, deze te gaan monteren. (…)
De aanhanger is afgekoppeld en met de bakwagen ben ik achteruit het erf opgereden. De lading van de bakwagen en de losgekoppelde aanhanger waren op deze wijze met de laad-/loskraan bereikbaar, zodat deze beiden konden worden gelost. De bakwagen stond zo opgesteld dat de steunpoten van de bakwagen op een goede manier konden worden gestempeld. (…) Ik ben begonnen met de bestuurderszijde af te stempelen op het gazon met toestemming van de bewoner, dhr. [naam 5] . De stempels worden bediend met een afstandsbediening die ik om mijn nek voor mijn buik had hangen. Ik weet niet wat de werknemers van [bedrijfsnaam 1] op dat moment deden. Voor zover ik mij kan herinneren, heb ik de werknemers niet gevraagd of opdracht gegeven om de spanbanden te verwijderen. Daarna ben ik om de bakwagen heen gelopen naar de andere zijde (waar op de groenstrook al dakplaten lagen) om af te stempelen. Achter de dakplaten heb ik een kunststof stempelplaat neergelegd, vervolgens de stempelpoot over de dakplaten geschoven en neergezet. De bakwagen gaat tijdens deze handeling iets op en neer en daarna liep ik terug naar de bijrijderskant van de bakwagen om op de ‘waterpas’ bij de laadkraan te kijken of de bakwagen waterpas stond. Toen ik terugliep kan ik mij herinneren dat twee werknemers van [bedrijfsnaam 1] , naast de bakwagen aan de bijrijderskant stonden en de spanbanden aan het oprollen waren. Een van de werknemers van [bedrijfsnaam 1] zag dat de gevelelementen op de stalen bok aan het omvallen waren en gaf een schreeuw met de tekst van zoiets van ‘weg hier’. Ik zag dat ik niet onder de stempel door kon om weg te komen, zodat ik achter de twee werknemers aan ben gerend. Voor zover ik mij nog kan herinneren struikelde ik nog tegen een van de werknemers aan, voordat ik werd geraakt door de vallende gevelelementen. Dit was om ongeveer 07.30 uur. Vanaf het moment dat de gevelelementen op mij terecht kwamen en het moment dat ik onder de gevelelementen vandaan ben getrokken, kan ik mij niets meer herinneren.
De manier van laden en lossen bij [bedrijfsnaam 1] wijkt bij deze opdracht niet af van hoe het normaal gaat met laden en lossen bij [bedrijfsnaam 1] . Dat wil zeggen dat de werknemers van [bedrijfsnaam 1] ongevraagd een handje meewerken met het laden en lossen. Ik kan nog zeggen dat de bouwelementen op de stalen bokken bij [bedrijfsnaam 1] worden vastgezet met een borgklosje en/of meerdere spanbanden door [bedrijfsnaam 1] .”
2.12.
Nationale-Nederlanden heeft vervolgens de toedracht van het ongeval laten onderzoeken door Raasveld Expertise. In het onderzoeksrapport van 24 februari 2022 wordt – voor zover hier relevant – het volgende vermeld:
“(…)
Toedracht/ Verklaringen
A. [naam 4]
De heer [naam 4] , medewerker bij uw verzekerde, vertelde dat hij belanghebbende bij het bedrijf van uw verzekerde hielp bij het laden van de (wand)panelen. De heer [naam 4] zette de bokken met daarop de (wand)panelen voor belanghebbende klaar. Het betrof wandpanelen van ongeveer 3 x 5 meter met een gewicht van ongeveer 250 kilogram per stuk.
Belanghebbende belaadde de vrachtwagen en de aanhangwagen. De heer [naam 4] verklaarde dat hij bij het laden niets zelfstandig deed. Belanghebbende had de leiding. Hij gaf aan waarmee en hoe de heer [naam 4] hem kon helpen.
Het vastzetten/afbinden van de lading deed belanghebbende, zoals altijd, zelf. Hij zette de lading met sjorbanden vast.
De panelen zaten bovenop vast met een klos/borging. Deze klos/borging is ongeveer 7 centimeter dik/hoog, vertelde uw verzekerde.
Belanghebbende constateerde dat de lading te hoog was. Belanghebbende vroeg de heer [naam 4] om de klos/borging die bovenop de panelen zat los te maken en weg te halen. De (wand)panelen stonden toen al met door belanghebbende aangebrachte sjorbanden vast. De heer [naam 4] volgde de instructie van belanghebbende op. Tijdens het losschroeven van de klos/borging hield belanghebbende de ladder vast waarop de heer [naam 4] stond.
C. [naam 6]
Medewerker de heer [naam 6] vertelde dat belanghebbende op de locatie waar de panelen afgeleverd moesten worden, de vrachtauto de dam op reed. Belanghebbende begon vervolgens met stempelen van de vrachtwagen. Volgens de heer [naam 6] vroeg zijn collega de heer [naam 7] aan belanghebbende of zij hem konden helpen. Met toestemming van belanghebbende haalden zijn de spanbanden al los. Door het stempelen bewoog de vrachtwagen flink. “Alles ging op en neer” vertelde de heer [naam 6] . Uiteindelijk viel de last. Belanghebbende, de heer [naam 6] en de heer [naam 7] renden hard weg. Belanghebbende werd geraakt en raakte gewond.
TVM
TVM gaf in de brief 16 december 2021 het volgende aan:
“Op 25 november 2021 heeft mijn cliënt zijn vrachtwagen met aanhanger bij uw bedrijf in Barneveld laten beladen met 4 grote zware pakketten wanden/wandpanelen op bokken van 2 stuks op de vrachtwagen en 2 stuks op de aanhangwagen. In verband met de maximale hoogte van 4,25 m heeft een medewerker van uw bedrijf een uitstekende klos ter borging van de wanden boven het pakket verwijderd. Bij het verwijderen hiervan was de lading niet voldoende geborgd. Het klosje houdt de elementen bij elkaar. Een van uw medewerkers diende de klos vervolgens aan de zijkant te schroeven, om de lading te borgen. Dit is niet gebeurd. Wel zijn de spanbanden omgeslagen. Tijdens deze actie was betrokkene even naar huis en kwam later terug om weg te rijden. Toen hij op de bestemming locatie [adres] te [plaatsnaam] aan was gekomen, heeft hij zijn aanhanger gekoppeld en is met de vrachtwagen het terrein opgereden. Hier is hij zijn vrachtwagen gaan afstempelen om veilig te kunnen lossen. Tijdens het afstempelen zijn de medewerkers van uw bouwbedrijf aan de andere kant van de vrachtwagen buiten zijn zicht van mijn cliënt met het loshalen van de spanbanden. Door dit loshalen viel de last op mijn cliënt en is er ernstig letsel ontstaan.”
Ik vroeg uw verzekerde, de heer [naam 4] en de heer [naam 6] om een reactie.
De heer [naam 4] gaf aan dat belanghebbende niets zei over het aan de zijkant weer vastschroeven van de klos/borging. Dit is ook lastig omdat de (wand)panelen niet allemaal even breed zijn.
Omdat belanghebbende de lading al met sjorbanden had vastgezet, merkten men bij het laden niet dat de (wand)panelen door het losmaken van de klos/borging alleen nog maar aan de door belanghebbende aangebrachte sjorbanden vaststonden.
Belanghebbende ging tijdens het laden inderdaad even weg. Hij haalde een zwaailamp voor achterop de wagen.
Met het verwijderen van de klos/borging was belanghebbende bekend. Hij gaf hiervoor zelf opdracht. En hij hield tijdens het verwijderen de ladder vast.
Het verbaasde de heer [naam 6] dat er wordt aangegeven dat zij tijdens het stempelen op de loslocatie aan de andere kant van de vrachtwagen, buiten het zicht van belanghebbende, stonden. Dit klopt niet. Volgens de heer [naam 6] bevestigde belanghebbende in een later contact ook aan hem dat de door TVM verwoorde toedracht niet geheel juist is. De medewerkers van uw verzekerde stonden bij het stempelen naast belanghebbende. Belanghebbende zag waar de medewerkers mee bezig waren. De medewerkers haalden de spanbanden met toestemming van belanghebbende los. Toen de last viel, moesten ze alle drie snel rennen. De heer [naam 6] en de heer [naam 7] konden op tijd wegkomen, belanghebbende niet.
Belanghebbende wist dat de klos/borging was losgehaald. Bij het laden merkte men verder niets omdat de lading door belanghebbende al met sjorbanden vast was gezet. Bij het lossen werd er niet aan gedacht dat de klos/borging ontbrak. Volgens de heer [naam 6] ontstond het incident door onoplettendheid. (…)”
3Het verzoek van [naam 1]
3.1.
[naam 1] verzoekt bij wijze van deelgeschil ex artikel 1019w Rv:
primair
-
voor recht te verklaren dat de werkzaamheden die [naam 1] op 25 november 2021 uitvoerde voor [bedrijfsnaam 1] kwalificeren als werkzaamheden in de uitoefening van het bedrijf van [bedrijfsnaam 1] zoals bedoeld in artikel 7:658 lid 4 BW;
-
voor recht te verklaren dat [bedrijfsnaam 1] op grond van artikel 7:658 lid 1 en 2 BW aansprakelijk is jegens [naam 1] en gehouden is alle schade die [naam 1] heeft geleden en nog zal lijden als gevolg van het ongeval d.d. 25 november 2021 te vergoeden;
subsidiair
1. voor recht te verklaren dat [bedrijfsnaam 1] op grond van artikel 6:170 BW aansprakelijk is jegens [naam 1] en gehouden is alle schade die [naam 1] heeft geleden en nog zal lijden als gevolg van het ongeval d.d. 25 november 2021 te vergoeden;
primair en subsidiair
-
voor recht te verklaren dat Nationale-Nederlanden gehouden is om het bedrag dat zij als schadeverzekeraar verplicht is uit te keren aan [bedrijfsnaam 1] vanwege dier aansprakelijkheid voor het letsel van [naam 1] , rechtstreeks aan [naam 1] uit te keren op grond van artikel 7:954 BW;
-
de redelijke kosten van dit geding te begroten ex artikel 1019aa lid 2 Rv, waaronder begrepen alle redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW, alsmede [bedrijfsnaam 1] en Nationale-Nederlanden te veroordelen tot betaling hiervan.
3.2.
[naam 1] heeft ter onderbouwing van zijn verzoek primair gesteld – kort weergegeven – dat hij schade heeft geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden. [bedrijfsnaam 1] is hiervoor op grond van artikel 7:658 lid 2 BW aansprakelijk. Deze bepaling is op grond van artikel 7:658 lid 4 BW ook op [naam 1] als zelfstandige van toepassing. Subsidiair stelt [naam 1] dat [bedrijfsnaam 1] aansprakelijk is op grond van artikel 6:170 BW. In dat kader stelt [naam 1] dat uit het toedrachtonderzoek van Nationale-Nederlanden volgt dat de werknemers van [bedrijfsnaam 1] tijdens het uitvoeren van hun werkzaamheden voor [bedrijfsnaam 1] verschillende fouten gemaakt hebben. [bedrijfsnaam 1] is als werkgever op grond van artikel 6:170 BW aansprakelijk voor die fouten.
3.3.
[naam 1] verzoekt verder de kosten van de behandeling van dit deelgeschil te begroten op grond van artikel 6:96 BW. De tijdsbesteding van de advocaten van [naam 1] bedraagt 26,7 uur tegen een uurtarief van € 245,- per uur en 2,2 uur tegen een uurtarief van € 410,- per uur.
4. Het verweer tegen het verzoek van [naam 1] en het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek van [bedrijfsnaam 1] en Nationale-Nederlanden
4.1.
[bedrijfsnaam 1] en Nationale-Nederlanden voeren verweer en stellen zich primair op het standpunt dat de zaak zich niet leent voor behandeling in deelgeschil en daarom op formele gronden moet worden afgewezen. Subsidiair stellen zij dat de verzoeken op inhoudelijke (materiële) gronden moeten worden afgewezen. In dat kader stellen [bedrijfsnaam 1] en Nationale-Nederlanden zich op het standpunt dat geen sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 7:658 lid 4 BW, reden waarom [naam 1] geen beroep kan doen op dat artikel. Daarnaast betwisten [naam 1] en Nationale-Nederlanden dat [bedrijfsnaam 1] aansprakelijk is op grond van artikel 6:170 BW. In dat kader betwisten zij dat de werknemers van [bedrijfsnaam 1] een toerekenbare fout in de zin van artikel 6:170 BW hebben gemaakt en dat er causaliteit bestaat tussen dat handelen en de schade.
4.2.
[bedrijfsnaam 1] en Nationale-Nederlanden verzoeken de kantonrechter bij voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek – voor zover wordt geoordeeld dat [bedrijfsnaam 1] voor de gevolgen van het ongeval aansprakelijk is op grond van artikel 6:170 BW – om voor recht te verklaren dat de vergoedingsplicht van [bedrijfsnaam 1] en Nationale-Nederlanden vanwege eigen schuld van [naam 1] wordt vastgesteld op 30%.
4.3.
Op de stellingen en verweren in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek zal hierna – voor zover van belang – worden ingegaan.
5De beoordeling
Behandeling van het geschil in een deelgeschilprocedure
5.1.
Eerst dient te worden beoordeeld of het verzoek van [naam 1] zich leent voor behandeling in een deelgeschilprocedure als bedoeld in artikel 1019w-1019cc Rv, zoals [naam 1] stelt en [bedrijfsnaam 1] en Nationale-Nederlanden betwisten.
5.2.
[bedrijfsnaam 1] en Nationale-Nederlanden stellen zich op het standpunt dat het verzoek zich niet leent voor behandeling in deelgeschil, omdat de feiten die relevant zijn in het kader van een beoordeling van de aansprakelijkheidsvraag, niet vaststaan. In dat kader stellen [bedrijfsnaam 1] en Nationale-Nederlanden dat [naam 1] en [bedrijfsnaam 1] verschillen van lezing over de toedracht van het ongeval.
5.3.
Nu uit het onderstaande zal blijken dat geen nadere bewijslevering noodzakelijk is om een beslissing op het primaire verzoek te kunnen nemen en over de voor die beslissing relevante feiten voldoende duidelijkheid bestaat, is de kantonrechter van oordeel dat de verzochte beslissing zich leent voor inhoudelijke behandeling.
Inhoudelijke beoordeling - artikel 7:658 lid 4 BW
5.4.
Vast staat dat tussen [naam 1] en [bedrijfsnaam 1] geen arbeidsovereenkomst bestaat. De eerste vraag die de kantonrechter dan ook moet beantwoorden is of de werkgeveraansprakelijkheid zoals die is geregeld in artikel 7:658 lid 1-3 BW op grond van lid 4 van dat artikel ook van toepassing is in de relatie tussen [naam 1] en [bedrijfsnaam 1] . De kantonrechter stelt daarbij het volgende voorop.
5.5.
In het arrest Davelaar/Allspan (HR 23 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV0616) heeft de Hoge Raad geoordeeld dat artikel 7:658 lid 4 BW zich voor toepassing leent indien de persoon die buiten dienstbetrekking werkzaamheden verricht, (1) voor de zorg voor zijn veiligheid (mede) afhankelijk is van degene voor wie hij die werkzaamheden verricht. Of dit het geval is, zal aan de hand van de omstandigheden van het geval bepaald moeten worden, waarbij onder meer van belang zijn (a) de feitelijke verhouding tussen betrokkenen en (b) de aard van de verrichte werkzaamheden, alsmede (c) de mate waarin de ‘werkgever’, al dan niet door middel van hulppersonen, invloed heeft op de werkomstandigheden van degene die de werkzaamheden verricht en op de daarmee verband houdende veiligheidsrisico’s. Voor toepassing van artikel 7:658 lid 4 BW is tevens vereist (2) dat de werkzaamheden hebben plaatsgevonden ‘in de uitoefening van het beroep of bedrijf’ van degene in wiens opdracht de arbeid is verricht. Mede gelet op het beschermingskarakter van artikel 7:658 lid 4 BW, kunnen daaronder naar het oordeel van de Hoge Raad – naast werkzaamheden die tot het wezen van de beroeps- of bedrijfsuitoefening van de desbetreffende opdrachtgever kunnen worden gerekend of normaal gesproken in het verlengde daarvan liggen – ook andere werkzaamheden vallen, waarbij bepalend is of de verrichte werkzaamheden, gelet op de wijze waarop de desbetreffende opdrachtgever aan zijn beroep of bedrijf invulling pleegt te geven, feitelijk tot zijn beroeps- of bedrijfsuitoefening behoren. Ook dit zal aan de hand van de omstandigheden van het geval beoordeeld moeten worden.
5.6.
Vereiste voor toepassing van artikel 7:658 lid 4 BW is dus dat de werkzaamheden moeten hebben plaatsgevonden "in de uitoefening van het beroep of bedrijf" van degene in wiens opdracht de arbeid is verricht (in dit geval [bedrijfsnaam 1] ). Naar het oordeel van de kantonrechter is aan dat vereiste niet voldaan. Daartoe wordt het volgende overwogen. Vast staat dat [bedrijfsnaam 1] een timmer- en onderhoudsbedrijf is. In het handelsregister worden haar bedrijfsactiviteiten omschreven als “Bouwtimmeren” en “Algemene burgerlijke en utiliteitsbouw”. Ook staat vast dat [bedrijfsnaam 2] een transportbedrijf betreft. [bedrijfsnaam 2] beschikt over specifieke vrachtwagens en trailers waarmee het transport kan worden gerealiseerd. Vast staat dat [bedrijfsnaam 1] daar zelf niet over beschikt, noch heeft zij vrachtwagenchauffeurs in dienst. Naar het oordeel van de kantonrechter behoort het transport van de grote houten bouwonderdelen dan ook niet tot de werkzaamheden die door de medewerkers van [bedrijfsnaam 1] zouden worden verricht als [bedrijfsnaam 2] daarvoor niet was ingeschakeld. [bedrijfsnaam 1] beschikt immers niet over het materieel noch over de werknemers (vrachtwagenchauffeurs met specialistische kennis in het vervoeren van grote houten bouwonderdelen) om die werkzaamheden te verrichten. De betrokken werknemers van [bedrijfsnaam 1] waren werkzaam als timmerman en hebben als taak het bouwen van houten gebouwen, zoals schuren, veranda’s en buitenverblijven, en niet het vervoeren van de grote houten wandpanelen. Dat [bedrijfsnaam 1] het vervoer van kleine houten panelen wel zelf verzorgt, daaraan niet af. Daar is immers geen specialistisch transport voor nodig.
5.7.
Er is dus geen sprake van een werkrelatie tussen [naam 1] en [bedrijfsnaam 1] , zodat [bedrijfsnaam 1] niet aansprakelijk is op grond van artikel 7:658 BW en het primaire verzoek wordt afgewezen.
Artikel 6:170 BW
5.8.
Subsidiair stelt [naam 1] zich op het standpunt dat [bedrijfsnaam 1] aansprakelijk is op grond van artikel 6:170 BW. In dat kader verwijst zij naar het toedrachtonderzoek van Nationale-Nederlanden en stelt dat daaruit volgt dat werknemers van [bedrijfsnaam 1] tijdens de uitvoering van hun werkzaamheden verschillende fouten hebben gemaakt, die de schade van [naam 1] hebben veroorzaakt: (1) op de werkplaats van [bedrijfsnaam 1] is geen spanband om de houten wandpanelen en de stalen bok gespannen, terwijl dat wel gebruikelijk is, (2) [naam 4] heeft tijdens het laden de klos verwijderd en niet meer aan de zijkant van de wandpanelen herbevestigd. Daarnaast heeft hij niet aan [naam 1] verteld dat de verwijderde klos niet aan de zijkant was herbevestigd, waardoor [naam 1] – ten onrechte – ervan uitging dat de houten wandpanelen nog gezekerd waren, en (3) [naam 6] en [naam 7] hebben op het erf van de klant de sjorbanden losgemaakt, terwijl [naam 1] de bakwagen nog aan het stempelen was.
5.9.
[bedrijfsnaam 1] en Nationale-Nederlanden stellen zich op het standpunt dat aan de vereiste causaliteit tussen het handelen en de schade niet is voldaan, zodat van aansprakelijkheid op grond van artikel 6:170 BW geen sprake kan zijn. In dat kader voeren zij aan dat de hoofdoorzaak van de val van de panelen gelegen ligt in de omstandigheid dat [naam 1] namens [bedrijfsnaam 2] de trailer op zodanige wijze aan het stempelen was dat deze te hard op en neer ging met als gevolg dat de panelen ten val kwamen. Dit is een omstandigheid die in het risico- en verantwoordelijkheidsdomein van [naam 1] valt, aldus [bedrijfsnaam 1] en Nationale-Nederlanden.
5.10.
Uit het bovenstaande volgt dat partijen van mening verschillen over de feiten die betrekking hebben op de toedracht van het ongeval. De kantonrechter zal het subsidiaire verzoek op grond van artikel 6:170 BW dan ook afwijzen, omdat er voor die beslissing relevante feiten onvoldoende duidelijkheid bestaat om thans tot een eindbeslissing te kunnen komen.
5.11.
Gelet op het voorgaande behoeft het overige door [naam 1] verzochte geen behandeling meer. Ook het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek van [bedrijfsnaam 1] en Nationale-Nederlanden behoeft geen behandeling meer. De voorwaarde – vaststelling van aansprakelijkheid op grond van artikel 6:170 BW – is immers niet vervuld.
Kosten deelgeschil
5.12.
Ingevolge artikel 1019aa Rv dient de kantonrechter de kosten bij de behandeling van het verzoek aan de zijde van de persoon die schade door dood of letsel lijdt te begroten, ook als het verzoek wordt afgewezen. Hierbij dient de dubbele redelijkheidstoets gehanteerd te worden: het dient redelijk te zijn dat de kosten zijn gemaakt en de hoogte van de kosten dient eveneens redelijk te zijn. Dit betekent dat indien een deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld, de kosten daarvan niet voor vergoeding in aanmerking komen (TK 2007-2008, 31518, nr. 3, p. 12).
5.13.
De kantonrechter is van oordeel dat van een volstrekt onnodig of onterecht ingestelde procedure geen sprake is aangezien partijen belang hebben bij duidelijkheid over de aansprakelijkheidsvraag. De kosten zullen daarom als volgt worden begroot.
5.14.
[naam 1] heeft verzocht de kosten te begroten op – naar de kantonrechter begrijpt – € 8.162,19 waarbij is uitgegaan van een tijdsbesteding van de advocaten van [naam 1] van 32,40 uur tegen een uurtarief van € 245,- per uur voor mr. Beumers en 3,2 uur tegen een uurtarief van € 410,- per uur voor mr. Wies en mr. Jongens, kantoorkosten en 21% btw. Dit bedrag dient nog te worden vermeerderd met het betaalde griffierecht van € 86,00.
5.15.
[bedrijfsnaam 1] en Nationale-Nederlanden hebben bezwaar gemaakt tegen de verzochte kostenveroordeling en stellen dat het verzoek moet worden afgewezen omdat [naam 1] voor de kosten van rechtsbijstand is verzekerd bij TVM Rechtshulp en hij daarom zelf geen kosten heeft gemaakt. De kantonrechter gaat hieraan voorbij nu ter zitting door mr. Beumers niet weersproken is aangevoerd dat TVM rechtsbijstand geen dekking biedt voor het ongeval. Daarnaast zijn de facturen op naam van [naam 1] zelf gesteld.
5.16.
[bedrijfsnaam 1] en Nationale-Nederlanden stellen verder dat de gevorderde kosten bovenmatig zijn en de dubbele redelijkheidstoets niet kunnen doorstaan. Zij hebben daartoe aangevoerd dat [naam 1] niet heeft onderbouwd welke werkzaamheden concreet zijn verricht. Verder zijn ook het aantal begrote uren en het uurtarief van € 410,00 in een procedure als de onderhavige, ook gelet op de aard van de zaak, ongebruikelijk hoog.
5.17.
De kantonrechter acht het door mr. Wies en mr. Jongens gehanteerde uurtarief, voor een particuliere cliënt in een niet bijzonder complexe zaak als deze, bovenmatig en zal het uurtarief vaststellen op € 245,00 en het aantal uren op 16. De kantonrechter begroot de kosten dan ook op een bedrag van € 5.027,79 (16 uren x € 245,00 x 6% kantoorkosten x 21% btw), te vermeerderen met het door [naam 1] betaalde griffierecht van € 86,00, zijnde derhalve in totaal een bedrag van € 5.113,79.
5.18.
Aangezien de aansprakelijkheid van [bedrijfsnaam 1] voor de gevolgen van het [naam 1] overkomen ongeval niet vast staat, is de verzochte veroordeling van [bedrijfsnaam 1] tot voldoening van deze kosten niet toewijsbaar. Ten overvloede merkt de kantonrechter op dat het begrote bedrag uitsluitend verschuldigd is indien de aansprakelijkheid van [bedrijfsnaam 1] alsnog in rechte komt vast te staan. ECLI:NL:RBDHA:2024:5999