Overslaan en naar de inhoud gaan

RBOBR 280819 regres: uitlener beroept zich met succes op exoneratie uit contract met inlener

RBOBR 280819 regres: uitlener beroept zich met succes op exoneratie uit contract met inlener

2De feiten
2.1.
SPAR is een groothandel in voedings- en genotmiddelen en heeft een distributiecentrum in Waalwijk (hierna: het distributiecentrum).

2.2.
Van Rooij is een stuwadoorsbedrijf dat een groot aantal jaren met SPAR heeft samengewerkt voor de uitvoering van logistieke diensten in het distributiecentrum. De samenwerking vond vanaf januari 2016 plaats op basis van een exclusiviteitsovereenkomst. Op de exclusiviteitsovereenkomst zijn de algemene voorwaarden van Van Rooij van toepassing. Deze voorwaarden luiden onder meer als volgt:

‘ 9. Aansprakelijkheid en vrijwaring

(...)

9.3
Van Rooij is nimmer aansprakelijk voor schade in enige vorm:

(…)

d. welke ontstaat aan of wordt veroorzaakt door transportmiddelen (waaronder begrepen, maar niet beperkt tot vorkheftrucks) van de Opdrachtgever, zelfs indien deze transportmiddelen worden bediend door medewerkers van Van Rooij.

(…)

9.5
Iedere vordering jegens Van Rooij, behalve die welke door Van Rooij is erkend, vervalt door het enkele verloop van 12 maanden na het ontstaan van de vordering.

(…)

9.8
De Opdrachtgever vrijwaart hierdoor Van Rooij, haar werknemers en haar voor de uitvoering van de overeenkomst ingeschakelde hulppersonen van iedere aanspraak van derden in verband met de uitvoering door Van Rooij van de overeenkomst, in zoverre die aanspraken meer of anders zijn dan die welke de Opdrachtgever toekomen jegens Van Rooij.

9.9
De Opdrachtgever is tevens aansprakelijk voor en zal zich verzekeren voor schade welke ontstaat door of aan transportmiddelen van de Opdrachtgever bij de uitvoering van de werkzaamheden, ongeacht of deze schade wordt veroorzaakt door werknemers van Van Rooij, door Van Rooij ingeschakelde hulppersonen of door werknemers van de Opdrachtgever.’

2.3.
De medewerkers in dienst van Van Rooij, [naam medewerker 1] (hierna: [naam medewerker 1] ), [naam medewerker 2] (hierna [naam medewerker 2] ) en [naam medewerker 3] , waren op 3 maart 2016 vanaf 13:00 uur werkzaam als reachtruckchauffeur in het distributiecentrum op de afdeling kruidenierswaren. Tijdens de uitvoering van de werkzaamheden is [naam medewerker 1] een ongeval overkomen. Over het ontstaan van het ongeval heeft Amlin, onweersproken, het volgende gesteld:

‘Op basis van de getuigenverklaringen wordt vermoed dat [naam medewerker 1] , op weg naar [naam medewerker 2] om hem te helpen, gebruik heeft willen maken van zijn “stoelrem” (bij het verlaten van de stoel rijdt de reachtruck nog een stukje door, waarna reachtruck automatisch remt). [naam medewerker 1] is waarschijnlijk uitgestapt terwijl zijn reachtruck nog reed. Dit is echter in flagrante strijd met de veiligheidsinstructies. Waarschijnlijk heeft [naam medewerker 1] de snelheid van de nog rijdende reachtruck verkeerd ingeschat en/of is hij met zijn voet achter het rempedaal blijven haken, waarna hij van achteren door de reachtruck werd geraakt ter hoogte van zijn heup en zijn heup brak. Vervolgens werd [naam medewerker 1] met zijn buik tegen de (van voren gezien) linkerlepel van [naam medewerker 2] reachtruck geklemd. Hierbij liep hij tevens ernstige verwondingen aan zijn buik op.’

2.4.
De Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: ISZW) heeft naar aanleiding van het ongeval onderzoek verricht en in haar proces-verbaal van 1 juni 2017 onder meer het volgende geconcludeerd.

‘Uit het onderzoek en verklaringen kan worden opgemaakt dat in 2016 het veiligheidsbewustzijn van de medewerkers van Stuwarooij B.V. laag is. Dat het effectrapport wat in 2012 werd opgesteld waarin dit ook beschreven staat, voor de partijen niet voldoende aanleiding is geweest om met regelmaat het veiligheidsbewustzijn bij de medewerkers onder de aandacht te brengen. Uit de verklaringen van de medewerkers van Stuwarooij blijkt dat er geen training of opleiding plaatsvindt met betrekking tot het veiligheidsbewustzijn en/of veiligheidsrisico’s binnen het distributiecentrum. Het toezicht op veiligheid is onvoldoende, dit dient te worden verhoogd (…). Niet is komen vast te staan dat de woonomstandigheden van de medewerkers een directe aanleiding of relatie hebben tot het ongeval. (…) Het arbeidsongeval wat de heer [naam medewerker 1] is overkomen is te wijten aan het feit dat de heer [naam medewerker 1] zich niet heeft gehouden aan de instructies zoals deze in de gebruikershandleiding van de reachtruck staan vermeld. De reachtruck moet volledig stil staan alvorens deze verlaten mag worden.’

2.5.
[naam medewerker 1] heeft zowel SPAR als Van Rooij aansprakelijk gesteld voor de schade die hij als gevolg van het ongeval van 3 maart 2016 heeft geleden en nog zal lijden.

2.6.
SPAR heeft de schade gemeld bij Amlin als haar AVB-verzekeraar en haar WAM-/werkmaterieelverzekeraar. Van Rooij heeft de schade gemeld bij haar WEGAS-verzekeraar Turien & Co. De WAM-/werkmaterieelverzekering bood volgens Amlin geen dekking en Amlin heeft als AVB-verzekeraar van SPAR voorschotten aan [naam medewerker 1] uitgekeerd.

3 Het geschil
3.1.
Amlin vordert samengevat – een verklaring voor recht dat Van Rooij aansprakelijk is voor de gehele schade die [naam medewerker 1] als gevolg van het ongeval van 3 maart 2016 heeft geleden en nog zal lijden en dat zij Amlin (als gesubrogeerd verzekeraar van SPAR) moet compenseren voor 80%, althans voor een in goede justitie vast te stellen gedeelte, van die schade (inclusief wettelijke rente vanaf 3 maart 2016), als ook dat zij Amlin moet compenseren voor 80%, althans voor een in goede justitie vast te stellen gedeelte, van de door Amlin gemaakte afwikkelingskosten (inclusief wettelijke rente), met veroordeling van Van Rooij tot betaling van 80%, althans een in goede justitie vast te stellen gedeelte, van de reeds door Amlin aan [naam medewerker 1] uitgekeerde en nog uit te keren schadebedragen en van de door Amlin in redelijkheid gemaakte schadeafwikkelingskosten, vermeerderd met de wettelijke rente, een en ander op te maken bij staat, en met veroordeling van Van Rooij in de proceskosten.

3.2.
Van Rooij voert verweer.

3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4 De beoordeling
4.1.
Amlin heeft onder meer gesteld dat SPAR, als materiële werkgever van [naam medewerker 1] , en Van Rooij, als formele werkgever van [naam medewerker 1] , beiden aansprakelijk zijn jegens [naam medewerker 1] op grond van het bepaalde in artikel 7:658 BW en dat zij gesubrogeerd is in de rechten van SPAR op grond van artikel 7:962 BW. Volgens Amlin moet de onderlinge bijdrageplicht van Van Rooij op grond van de artikelen 6:102 jo 6:10 BW worden vastgesteld op ten minste 80% omdat het verwijt dat SPAR kan worden gemaakt in het niet valt bij de zorgplichtschending van Van Rooij.

4.2.
Van Rooij maakt aanspraak op dekking onder de AVB-verzekering en onder de WAM-/werkmaterieelverzekering bij Amlin stellende dat zij medeverzekerde is onder die verzekeringen. Van Rooij beroept zich op het bepaalde in artikel 7:962 lid 3 BW, hetgeen volgens haar meebrengt dat Amlin geen vordering heeft verkregen op Van Rooij als medeverzekerde.

Amlin heeft onder overlegging van de algemene voorwaarden behorende bij de AVB-verzekering, gesteld dat Van Rooij niet als medeverzekerde onder die verzekering geldt. Nu Van Rooij dat niet nader heeft weersproken kan daarvan worden uitgegaan.

Onder verwijzing naar artikel 25.5 van de door haar overgelegde verzekeringsvoorwaarden van de Landmaterieelverzekering, zijnde de eerder genoemde WAM-/werkmaterieelverzekering, heeft Amlin gesteld dat de vergoedingsplicht van SPAR als werkgever voor personenschade door de bestuurder van het verzekerde object, in dit geval de reachtruck, dat een ongeval veroorzaakt, is uitgesloten en dat de verzekeraar zich op deze uitsluiting heeft beroepen. Van Rooij heeft betwist dat [naam medewerker 1] in het kader van het ongeval als bestuurder kan worden aangemerkt.

Beoordeeld dient te worden hoe artikel 25.5 van de verzekeringsvoorwaarden, en met name het begrip ‘bestuurder’, dient te worden uitgelegd. Gesteld noch gebleken is dat tussen partijen bij de WAM-/werkmaterieelverzekering over deze bepaling is onderhandeld. Volgens Amlin is het een standaardvoorwaarde. De uitleg van deze verzekeringsvoorwaarde is dan ook met name afhankelijk van objectieve factoren, zoals de bewoordingen waarin de desbetreffende bepalingen zijn gesteld, gelezen in het licht van de verzekeringspolis en de verzekeringsvoorwaarden als geheel. Het begrip ‘bestuurder’ is in de verzekeringsvoorwaarden niet gedefinieerd en de polis en overige voorwaarden bieden geen aanknopingspunten voor de uitleg van dit begrip. Volgens Van Dale Groot woordenboek is de bestuurder degene die een voertuig de gewenste richting heeft doen volgen. In die betekenis kan [naam medewerker 1] als bestuurder worden aangemerkt. Hij is immers degene die de richting van de reachtruck heeft bepaald tot zeer kort voor het ongeval. De verzekeraar heeft bovendien onbetwist met een beroep op het bepaalde in artikel 25.5 van de verzekeringsvoorwaarden dekking aan SPAR geweigerd.

Op grond van het vorenstaande moet ervan worden uitgegaan dat Van Rooij aan de AVB-verzekering en onder de WAM-/werkmaterieelverzekering geen dekking kan ontlenen. Haar beroep op het bepaalde in artikel 7:962 lid 3 BW slaagt daarom niet.

4.3.
Van Rooij heeft zich beroepen op het vervalbeding uit artikel 9.5 van haar algemene voorwaarden. Dit beroep gaat niet op. Ingevolge het bepaalde in artikel 6:101 BW ontstaat de vordering van SPAR, en gegeven de subrogatie: Amlin, op Van Rooij pas zodra SPAR dan wel Amlin een groter deel van de schade heeft vergoed dan haar in hun onderlinge verhouding tot Van Rooij aangaat. Niet alleen is niet gebleken dat SPAR/Amlin al dat grotere gedeelte van de schade heeft vergoed, maar bovendien is de eerste betaling door Amlin aan [naam medewerker 1] onweersproken gedaan op 17 oktober 2017, zijnde minder dan 12 maanden voorafgaand aan het uitbrengen van de dagvaarding op 17 september 2018.

4.4.1.
Van Rooij heeft zich voorts beroepen op de omstandigheid dat zij ingevolge het bepaalde in de artikelen 9.3 sub d, 9.8 en 9.9 van haar algemene voorwaarden, niet aansprakelijk kan worden gehouden. Amlin heeft gesteld dat zij niet betwist dat – in beginsel – sprake is van een situatie die onder de reikwijdten van deze bepalen zou kunnen vallen.

4.4.2.
Volgens Amlin komt Van Rooij gegeven de specifieke omstandigheden van het geval geen beroep op haar leveringsvoorwaarden toe omdat dit naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is in de zin van artikel 6:248 lid 2 BW. Amlin heeft in dit verband onder meer het volgende gesteld. Er is sprake van welbewust onzorgvuldig gedrag bij Van Rooij dan wel van het door verwijtbare nalatigheid in het leven roepen van een onaanvaardbaar grote kans op schade. Van Rooij heeft contractueel gezien de zorgverplichting jegens haar werknemers (waaronder opleiding, leiding en toezicht) volledig op zich genomen, maar zij heeft daaraan (bijna) geen uitvoering gegeven. Het kan niet anders dan dat Van Rooij zich bewust was van haar eigen tekortschieten. Van Rooij en haar leidinggevenden moeten hebben geweten dat haar werknemers onvoldoende waren opgeleid voor de risicovolle werkzaamheden die zij moesten uitvoeren, dat zij vanwege hun woonomstandigheden geen goede nachtrust kregen, dat zij oververmoeid op hun werk verschenen, dat zij hoge werkdruk hadden, dat de bij SPAR geldende veiligheidsvoorschriften door hen met voeten werden getreden en dat er bovendien onvoldoende toezicht op hen werd uitgeoefend en nauwelijks corrigerend werd opgetreden.

4.4.3.
Zoals ook Van Rooij tot haar verweer heeft aangevoerd zou het beroep op exoneratie slechts dan onaanvaardbaar zijn als de schade is te wijten aan opzet of bewuste roekeloosheid van de met de leiding van het bedrijf belaste personen.

4.4.4.
Gesteld noch gebleken is dat de schade is te wijten aan opzet aan de kant van Van Rooij zodat het beroep op de uitsluiting van aansprakelijkheid niet uit hoofde daarvan onaanvaardbaar is.

4.4.5.
De stellingen van Amlin komen er op neer dat er sprake is van bewuste roekeloosheid van (de leidinggevenden) van Van Rooij aangezien zij is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit hoofde van de exclusiviteitsovereenkomst en zij zich daarvan bewust was. Het gestelde tekortschieten en de daarmee in verband gebrachte bewuste roekeloosheid zijn door Van Rooij gemotiveerd weersproken. De rechtbank overweegt daarover het volgende.

[naam medewerker 1] heeft bij Van Rooij de opleiding tot reachtruckchauffeur gevolgd, hij heeft in 2015 zijn certificaat voor het bedienen van de reachtruck behaald en hij is direct daarna als heftruckchauffeur begonnen. [naam medewerker 1] heeft, ook op schrift, instructie en voorlichting ontvangen om bij SPAR te werken, onder andere inhoudende dat er als het om veiligheid gaat altijd met de lepels naar achteren moet worden gereden, dat er rustig moet worden gereden zodat er op tijd geremd kan worden en dat er moet worden uitgekeken voor mensen in de buurt van de reachtruck. Voor zover al tussen partijen zou zijn overeengekomen dat Van Rooij voor scholing en training van haar werknemers zou zorgen, Van Rooij heeft dat betwist, is niet gesteld wat die opleiding en training in de periode tussen inwerkingtreding van de exclusiviteitsovereenkomst, 1 januari 2016, en het ongeval, 3 maart 2016, verder zou hebben moeten inhouden. In de overeenkomst tussen SPAR en Van Rooij is bepaald dat Van Rooij leiding en toezicht houdt bij de uitvoering van de diensten die voor SPAR worden verricht over haar eigen werknemers met behulp van een meewerkend voorman die ook toezicht houdt op de naleving door werknemers van Van Rooij van de veiligheidsregels die bij SPAR op de werkvloer gelden. Vast staat dat er steeds een meewerkend voorman aanwezig was bij de uitvoering van de werkzaamheden. Ook werd er toezicht uitgeoefend door personeel van SPAR dat werknemers van Van Rooij in voorkomende gevallen aansprak. Niet is gebleken dat het ongeval verband heeft gehouden met overtreding van huisregels van SPAR. De toedracht van het ongeval is niet duidelijk, Amlin baseert zich op vermoedens en [naam medewerker 1] heeft niet bevestigd dat het ongeval plaatsvond omdat hij zich niet aan de instructies heeft gehouden door uit de reachtruck te stappen terwijl deze nog niet volledig stilstond. Het enkele feit dat [naam medewerker 1] zich niet aan veiligheidsvoorschriften zou hebben gehouden brengt nog niet mee dat het ongeval te wijten is aan bewuste roekeloosheid van Van Rooij.

SPAR heeft in mei 2012 een Risico Inventarisatie & Evaluatie laten uitvoeren en een van de adviezen die daaruit naar voren kwam was: ‘Zorg voor structurele voorlichting over veiligheid in het magazijn’. SPAR heeft in augustus 2012 deelgenomen aan het veiligheidstraject ‘Bewust Veilig’ van de Eigen Vervoerders Organisatie (EVO). Naar aanleiding van een in dat kader gehouden nulmeting, die een score van 81% gaf, heeft SPAR een aantal actiepunten uitgevoerd waarna de veiligheidsscore hoger, op 82%, uitkwam. Mede naar aanleiding van het advies uit de risico-inventarisatie en het traject ‘Bewust Veilig’ is veiligheid op de werkvloer sinds 2012, dus al voor inwerkingtreding van de overeenkomst, een vast agendapunt tijdens het werkoverleg bij SPAR. In januari 2016 vond er nog een werkoverleg plaats met alle medewerkers van Van Rooij waarbij gewezen is op het belang van veiligheid van alle medewerkers in het distributiecentrum. Gesteld noch gebleken is dat Van Rooij er door SPAR op enig moment, bijvoorbeeld naar aanleiding van het traject ‘Bewust Veilig’ of van bevindingen van personeel van SPAR op de werkvloer, op is gewezen dat haar aandacht voor veiligheid onvoldoende was of dat de reachtrucks door werknemers van Van Rooij werden gebruikt in strijd met geldende veiligheidsvoorschriften. Uit hetgeen ISZW heeft geconcludeerd over het veiligheidsbewustzijn van de werknemers van Van Rooij volgt niet dat sprake is van een tekortkoming van Van Rooij of van bewuste roekeloosheid van Van Rooij waaraan het ongeval is te wijten.

Volgens [naam medewerker 1] is er geen verband tussen het ongeval en zijn leefomstandigheden bij Van Rooij. Ook voor ISZW is dat verband niet komen vast te staan. Verder is evenmin gebleken van enig verband tussen door Van Rooij veroorzaakte werkdruk en het ongeval.

Gelet op het voorgaande kan niet worden geconcludeerd dat er sprake is van bewuste roekeloosheid aan de kant van Van Rooij, laat staan van omstandigheden waaruit volgt dat het ongeval daaraan te wijten is. Geen van de gemaakte verwijten betreft concreet handelen of nalaten van (leidinggevenden van) Van Rooij dat rechtstreeks tot het ontstaan van het ongeval heeft geleid.

4.4.6.
De slotsom van het voorgaande is dat er geen grond is om het bepaalde in de artikelen 9.3 sub d, 9.8 en 9.9 van de algemene voorwaarden van Van Rooij buiten toepassing te laten. Het beroep van Van Rooij op deze bepalingen brengt mee dat Van Rooij door SPAR en daarmee door Amlin niet aansprakelijk kan worden gehouden voor de gevolgen van het ongeval van [naam medewerker 1] . De vorderingen van Amlin moeten daarom worden afgewezen.ECLI:NL:RBOBR:2019:5062